.
ANNALEN
VAN DEN
OUDHEIDKUNDIGEN KRING
VAN HET LAND VAN WAAS.
D. 25.
ANNALES
CERCLE ARCHÉOLOGIQUE
DU PAYS DE WAES.
T. 25. u
In alle zijne uitgaven, is de Kring in geenen cieclc verantwoordelijk voor de
denkwijze door de schrijvers uilgcdrnkt. (Art. 31 der Statuten).
Dans toutes ses publications, le Cercle n'est nullement responsable des opinions
émises par les auteurs. (Art. 31 des statuts).
THE GETTY CENTER
LOKEREN ST. NICOLAS TCMSCHE
:'3s»syS?W:
ANNALEN
OUDHEIDKUNDIGEN KRING
CERCLE ARCHEOLOGIQUE
DU PAYS DE WAES.
SAJNT. NICOLAS
TYPOGRAPHIE b F. J. EDO Al.
iRHEYÈl
Leden van den Oudheidkundigen Kring van het Land van Waas
VOOR HET JAAR 1906 — 1907.
BESTURENDE COMMISSIE.
MM. G. Willemsen, griffier der Handelsrechtbank tc Sint-Nikolaas,
Voorzitter.
H. V an llool', nijveraar te Lokeren, Ondervoorzitter.
C. De Bock-Bauwens , notaris te Sinay, Ondervoorzitter.
Jos. Beynaert, professor van wijsbegeerte in liet Klein Seminarie
te Sint-Nikolaas, Sekretaris.
K. Heyndrickx, doctor in de rechten en gemeentesecretaris tc
Sint-Nikolaas , Penningmeester.
A. De Cock , grondeigenaar te Sint-Nikolaas, Bewaarder der
archieven en Bi hliot hekaris.
J. De Ryck, geneesheer te Sint-Nikolaas, Lid der Commissie.
F. Annaert, rustend pastoor te Stekene, Lid de Commissie.
Th. De Decker, vrederechter te Temsche, Lid der Commissie.
V. Van Haelst, vrederechter tc Beveren, Lid der Commissie.
Jh. Van Naemen, zoon, eigenaar te Sint-Nikolaas, Lid der
Commissie.
EERELEDEN.
Louis de Pauw, algemeene bewaarder der verzamelingen der
Vrije Hoogeschool van Brussel.
Z. E. H. Kanunnik G. van Caster, oudheidkundige te Mechelen.
Th. Morel de Westgaver, grondeigenaar te Oostacker.
Z. E. H. Kanunnik G. van den Gheyn, Bestuurder van S' Lievens
gesticht te Gent.
6
LEDEN.
MM. Z. I). H. M«r A. Stillemans, Bisschop van Gent.
Z. L>. H. M«r de Prins K. van Arenberg, te Brussel.
Em. Meert , vrederechter te Sint-Nikolaas.
Mevrouw Gr. De Puysselaer-Laenen , boekdrukker te Sint-Nikolaas.
MM. J. Geerts, ingenieur principaal te Gent.
J. Verwilghen-Hijde, commissaris der arrondissementen Sint-
Nikolaas en Dendermonde te Sint-Nikolaas.
Al. Van Bogaert, pastoor te Wichelen.
Al. Antheunis, bestuurder van het spinhuis te Sint-Nikolaas.
Ed. Prisse de Limburg-Stirum, ingenieur te Schaarbeek, Brussel,
146, rue Gallait.
Edgar Vercruysse, nijveraar te Antwerpen.
Mejufvrouw Elisa Percy, grondeigenares te Sint-Nikolaas.
MM. St. Verwilghen, advokaal te Sint-Nikolaas.
A. Bloinme, voorzitter der Rechtbank van eersten aanleg te
Dendermonde.
Graal' Thierry de Limburg-Stirum de Thicnnes, grondeigenaar
te Brussel , Senator.
.Ih. Van Naemen-Maertens, burgemeester en volksvertegenwoordiger
te Sint-Nikolaas.
Burggraaf S. Vilain Xllll, burgemeester en grondeigenaar te Basel.
Burggraaf Jul. Le Bouc(| de Beaudignics, grondeigenaar te Cruybeke.
J. Nobels-Janssens, nijveraar te Sint-Nikolaas.
Em. Geerts, notaris en schepen te Sint-Nikolaas.
Th. Libbreeht-Van Naemen, advokaal te Gent.
A. Vandenbroeck-Vogelvanger, grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
Leo Braeckman, grondeigenaar te Temsche.
II. Kacmdonek, notaris en burgemeester te Sint-Gillis (Waas).
Jules van Pottelsberghe de la Potterie, grondeigenaar te Brugge.
Graal' KL de Brouchoven de Bergeyck , senator te Beveren.
G.-A. Van Necke, pastoor-deken te Sint-Nikolaas.
P. De Meerleer, pastoor van O. L. V. kerk te Sint-Nikolaas.
Anatole Reynaert, geneesheer en schepen te Sint-Nikolaas.
Baron E. Prisse, grondeigenaar te Luik.
Em. Bellemans, notaris, provinciaal en gemeenteraadslid Ie Sint-
Nikolaas.
L. Smet- Verdunnen , grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
Heyndrickx-De Valcke, gemeenteraadslid te Sint-Nikolaas.
MM. II. Seghers, geneesheer en schepen te Sinay.
Fl. Verdurmen-Bocklandt , voorzitter van den Werkrechtersraad
en grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
J. Lammens, senator te Gent.
Jli. Stoop-Poodts , grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
Aimé Boëyé, advokaat en gemeenteraadslid te Sint-Nikolaas.
A. Andries, nijveraar te Temsclie.
Bidder Em. de Neve de Boden, burgemeester en grondeignaar
te Waasmunster.
Ant. Janssens, grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
Edm. Dhancns, advokaat en majoor-bevelliebber der Burgerwacht
te Sint-Nikolaas.
Jh. Wauters, provinciaal raadslid en burgemeester te Temsclie.
Ad. Deckers, geneesheer en burgemeester te Melsele.
Aug. Baemdonck, volksvertegenwoordiger te Lokeren.
G. van Winckel, notaris en provinciaal raadslid te Stekenc.
A. Boelens, burgemeester en geneesheer te Bupelmonde.
Leo De Byck, geneesheer te Temsclie.
Alt. De Schryver, bestierder der zusters van het hospitaal te
Sint-Nikolaas.
Bidder Am. de Ghcllinck d’Elseghem, burgemeester en grond-
eigenaar te Elseghem.
A. Verwilghen-Vandenbroeck , advokaat, lid van de bestendige
afvaardiging van den provincialen raad van Oost-Ylaandcren te
Sint-Nikolaas. *
J. Van Wtberghe, grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
M. De Smedt, geneesheer en schepen te Sint-Nikolaas.
Luciaan Beychler, nijveraar te Sint-Nikolaas.
Mejufvrouw Lucia Van Naernen, grondeigenares te Sint-Nikolaas.
MM. Jh. Baemdonck, grondeigenaar te Lokeren.
Prosper Thuysbaert, notaris en burgemeester te Lokeren.
E. Mertens-Erix , burgemeester en senator te Cruybeke.
Ern. Van Haelst, notaris en burgemeester te Zwijndrecht.
Graal' de Bergeyck-Moretus , grondeigenaar te Antwerpen.
Burggraaf Georges Vilain XI III, grondeigenaar te Basel.
Victor Vandenbroeck , nijveraar te Sint-Nikolaas.
Em. De Cleene-Stoop , burgemeester te Nieukerken.
Fl. Meskens, letterkundige te Sint-Nikolaas.
J. Van Mieghem, ecre-griflier te Sint-Nikolaas.
Gaston Lescornez , fabrikant te Sint-Nikolaas.
8
MM. Florent Cooreman, advokaat te Sint-Nikolaas.
Georges Martcns, griflier van liet Vredegerecht te Lokeren.
August Sloor, kunstschilder te Temsche.
Henri Henderickx, nijveraar te Sint-Nikolaas.
Karel Mabille, grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
Henri Puylaert , notarisklerk te Sint-Nikolaas.
Allons Poppe, schepen en grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
Lucien Keynaerts, nijveraar te Temsche.
Leo Quintyn, onderpastoor van O. L. V. le Sint-Nikolaas.
Van de Walle , pastoor te Cleyt.
Mevrouw Van Damme-De Wilde, grondeigenares te Belcele.
MM. Joseph Horenbandt, bestuurder der Teeken-Akademie te Sint-
Nikolaas.
Henri Dhanens-Nobels, handelaar te Sint-Nikolaas.
Edmond Van den Berghe, onderpastoor der Primaire kerk te
Sint-Nikolaas.
Ach. Behaegel-Üenys , nijveraar te Sint-Nikolaas.
FL Van der Poorten, onderpastoor der Primaire kerk te Sint-
Nikolaas.
Denis De Mulder, onderpastoor der Primaire kerk le Sint-Nikolaas.
Camille de Lobelle, pastoor van Sint-Anna te Zwijndrecht.
Joseph Van Goey, kandidaat-notaris te Melsele.
Raymond De Groote, superior van het Klein Seminarie te Sint-
Nikolaas.
André Janssens, bouwkundige te Sint-Nikolaas.
Joseph De Moor-Verest, brouwer te Sint-Nikolaas.
Jos. Gasteel, nijveraar en gemeenteraadslid te Sint-Nikolaas.
Albert Maillet, advokaat te Sint-Nikolaas.
Xaveer Janssens, advokaat te Sint-Nikolaas.
Pierre Janssens, nijveraar te Sint-Nikolaas.
Paul De Decker, geneesheer en gemeenteraadslid te Sint-Nikolaas.
Emiel Van Haver, boekdrukker te Sint-Nikolaas.
de Browne de Tiège, grondeigenaar te Beveren-Waas.
Van Geeteruyen-Van Brussel , geneesheer te Lokeren.
Joseph Noens, bijzondere te Sint-Nikolaas.
H. Van der Spurt, nijveraar te Sint-Nikolaas.
Em. Dilis, koopman te Antwerpen.
Arthur Wauters, secretaris van het gemeentemuseum le Lokeren.
Jan Buytaert , vrederechter te Sint-Gillis-Waas.
Jos. Veile, boekhouder le Antwerpen.
— 9 —
MM. Edmond Van dor Schueren, gemeentesecretaris te Haasdonck.
Victor Lapage, bestuurder der Steenbakkerijen van Thielrode, te
Temsche.
Léon Meert, nijveraar te Sint-Nikolaas.
Cli. Strybol-Vercruyssen , boekdrukker te Sint-Nikolaas.
Michel Ansiaux, ontvanger der Registratie Ie Sint-Nikolaas.
Rayin. Speleers, geneesheer te Gent.
E. 11. de Stiller, bestuurder der scholen te Temsche.
Jos. Criez, hulpgrillier der Handelsrechlbank te Sint-Nikolaas.
Raymond De Groodt, koopman te Cruybeke, Bakkersveer.
Henri De Windt, bijzondere Ie Sint-Nikolaas.
Joseph Belpairc-I)e Decker, koopman te Sint-Nikolaas.
Fernand Van Goethem, bouwkundige te Antwerpen.
Maurice Van Oamme, nijveraar en schepen Ie Lokeren.
Hubert De Pesseroey, advokaat te Lokeren.
Félix Willemsen, bijzondere te Sint-Nikolaas.
Em. Van Raemdonck, landbouwingenieur te Temsche.
Leon Diedcrickx, apolheker te Sint-Nikolaas.
Fr. Thienpont-Van Schooten , grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
Aug. Seghers-Lados, brouwer te Sint-Nikolaas.
Joseph De Baer, brouwer te Sint-Nikolaas.
Clement Goossens, burgemeester te Vracene.
Henri De Schepper, grondeigenaar te Sint-Nikolaas
Joseph Goossens, notaris te Calloo.
Robert Schoorman, adjunct rijksarchivaris te Gent.
Paul Verdunnen, koopman te Sint-Nikolaas.
Jan De Winter, burgemeester te Oppuers.
Em. Heirman, zoon, hulpgretlier bij liet vredegerecht te Sint-
Nikolaas.
J. Vydt, brouwer te Stekene.
Edg. De Waele, bijzondere te Sinay.
Pierre De Maesschalck, grellier van het vredegerecht Ie Sint-
Nikolaas.
Félix Jansscns, advocaat te Gent.
Louis Herbert, nijveraar te Lokeren.
Aug. Van Raemdonck , advocaat Ie Temsche.
Het Plaatselijk Bestuur der stad Lokeren.
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente Rupelmonde.
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente Thielrode.
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente Nieukerken.
2.
10
liet Plaatselijk Besluiir der gemeenle
liet Plaatselijk Bestuur der gemeente
liet Plaatselijk Bestuur der gemeente
liet Plaatsclijk Bestuur der gemeente
Het Plaatsclijk Bestuur der gemeente
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente
Doel.
Be veren.
Belcele.
Temsche.
Yerrebroeck.
Haasdonek.
Cruybeke.
Vraeene.
Elversele.
V E R S L A G.
»
1903—1906.
R A P P 0 R T.
VERSLAG
OVER DEN TOESTAND EN DE WERKZAAMHEDEN' VAN DEN OUDHEIDKUNDIGEN KRING
VAN HET LAND VAN WAAS, GEDURENDE HET JAAR 1905 — 1006.
Mijnheeren ,
Alles wat voor de geschiedenis van liet Land \un Waas van eenig
belang kan zijn, met de grootste zorg bewaren, aanmerken, of onder-
zoeken, is de hoofdzakelijke plicht van onzen Kring en de grond
zelve van zijn beslaan. Lelijk altijil in het verleden, zoo waren wij,
ook dit jaar, aan dien plicht getrouw. Het belang dal wij getoond
hebben voor de delvingen door twee onzer leden te Thielrode gedaan
en voor andere ontgravingen bewijst het genoeg.
Gedurende het verloopen jaar hebben de Heeren Willemsen en Th.
De Decker hunne naspeuringen in de nabijheid \an den romeinschen
put van Thielrode voortgezet. Nagenoeg acht honderd meters ten
noorden van dien put hebben zij de overblijfsels gevonden eener
romeinsche woning. Die overblijfsels bestonden in een deel vloer
gemaakt met plaveisteenen van gebakken aarde en in eenen haard
waarin nog asschen lagen. Hij den haard vond men twee stukken van
gebakken kruiken, die behooren aan de soort « Samos » genoemd.
De beide stukken dragen een merkteeken. Die stukken, waarvan een
zeer schoon versierd is, belmoren toe aan de beroemde soort van
gebakken kruiken van den Arverne, welke men begon uil te voeren
naar de streken van het Noorden , een weinig na den Keizer Trajanus.
Die ontdekkingen laten toe den ouderdom van den romeinschen
put van Thielrode ten naaste bij vast te stellen.
Binst de werken noodig lot het bouwen van de boogbrug voor de
tramlij van Hamme-Temsehe , vond men te Temschc, op de plaats
« Ylietje « genaamd , een klein bronzen muntstuk van Keizer Galenus.
R A P PORT
SIR LA SITUATION ET LES TRAVAUX DU CERCLE ARCHÉOLOGIQUE DU PAYS DE WAES,
PENDANT L’ANNÉE 1903 — 1906.
Messieurs ,
Conserver soigneusement, annoter ou examiner tout ce qui présente
quelque intérêt pour l’histoire du Pays de Waes, est le devoir prin-
cipal de notre Cercle, même la raison fondamentale de son existence.
Comme par le passé nous avons été cette année également fidèles à
ce devoir. L’intérêt que nous avons témoigné pour les fouilles faites
à Thielrode par deux de nos membre^, ainsi que pour d’autres
découvertes, le prouve suffisamment.
Au cours de cette année MM. Willemsen et Th. De Decker ont
continué leurs recherches dans les environs du puits romain de
Thielrode. A environ huit cents mètres de celui-ci ils ont découvert
les restes d’une habitation romaine. De cette habitation il ne restait
plus qu’une partie de dallage en carreaux de terre cuite et un foyer
contenant encore des cendres. Près du foyer il a été trouvé deux
fragments de poterie, dite de « Samos », portant tous deux un sigle.
Ces deux fragments d'écuelle, dont l’un est fort orné, proviennent
des poteries renommées de l’Averne, dont l’exportation vers les pays
du Nord commença peu après Trajan.
Ces découvertes permettent de donner un âge approximatif au puits
romain de Thielrode.
Pendant les travaux de remblai nécessités par la construction du
viaduc du chemin de fer vicinal Hamme-Tamise , on a trouvé à Tamise
au lieu dit « Met Ylietje », une petite monnaie de bronze de Gallien.
14
Eindelijk de verschrikkelijke overstroomingen van 12*° Maart, 1906,
hebben door het doorbreken van den dijk, in den polder van den
« Escli », te Temsche, eene verzameling van beenderen uit het vierde
voorhistorisch tijdvak, blootgelegd. Men vond er beenderen van Rhi-
nocéros, Tychorrhinus, Mammouth, E(jnus Cahallus, enz.
Wij moeten hier ook vermelden , in betrek met de voornoemde
overstroomingen, dat het onthlooten der grondlagen door het geweld
van het water, aan Mijnheer Mourlon, bestuurder van den aardkun-
digen dienst van Belgién , toegelaten heeft sommige opmerkingen te
doen, welke eene nieuw licht werpen op de samenstelling der grond-
lagen in die streek en sommige veranderingen noodzakelijk maken op
aardkundige kaart der omstreken van Temsche. Mijnheer Mourlon
heeft daarover eene mededeeling gedaan in de afdeeling der weten-
schappen in de Koninklijke Academie van België.
Eer wij nu verder gaan in ons verslag moeten wij de belooning
vermelden door onzen Kring verkregen in de Wereldtentoonstelling
van Luik. Wij bekwamen er twee diplomas van eersten prijs in ge-
meenschap, het eerste voor de Aardrijkskundige, het tweede voor de
Oudheid- en Menschnatuurkundige wetenschappen.
§ 2. UITGEGEVEN DRUKWERKEN.
Het XXIVe deel onzer Annalen is dit jaar verschenen. Het bevat
de volgende studiëen, of mededeelingen : 1° « De gebeurtenissen van
1830 en 1831, tot Sint-Nicolaas », voordracht van Mijnheer Willemsen,
Voorzitter, op de algemeene openbare vergadering van 26en Juni,
1903; 2° het Verslag over den toestand en de werkzaamheden van
den Oudheidkundigen Kring van het Land van Waas, gedurende liet
jaar 1904 — 1903; 3° eene studie van Mijnheer M. Van Damme over
« Lokeren’s schutterij in 1830; 4° het vervolg van Register A, N° 125,
uit de Waassche handvesten van het Staatsarchief te Gent; 5° Aan-
teekeningen over het bereiden der groote zoogdieren uit de voorhis-
torische tijden, door Mr L. De Pauw; 6° nog het vervolg van Register
A, N° 125; en 7° de verslagen over onze algemeene vergaderingen.
Het uitgeven van Register A, N° 125, Register zoo belangrijk voor
de geschiedenis van het Land van Waas, zal in het volgende deel
onzer Annalen voltrokken worden. Wij zullen daarna eenen algemeenen
bladwijzer van dien register laten drukken.
De inbond onzer Annalen, de talrijke weluitgevoerde platen waar-
mede] zij versierd zijn, toonen genoeg dat wij alles in het werk
stellen omgaan onze uitgaven de wetenschappelijke waarde te behouden
welke zij tot hier toe bezaten.
Enfin les désastreuses inondations du 12 Mars, 11)00, ont mis à
découvert, à la suite de la rupture de la digue dans la wateringuc
« l'Escli », à Tamise, un ossuaire quaternaire, dont il a été retiré
des ossements de Rhinocéros, Tychorrhinus, de Mammouth, d'Equus
Caballus, etc.
La dénudation des terres causée à certains endroits par l’afllux
des eaux a permis il Mr Michel Mourlon , Directeur du service géolo-
gique de Belgique, de faire des constations qui jettent un jour
nouveau sur la composition stratigraphique de cette contrée et ren-
dront nécessaires certaines modifications à la carte géologique des
environs de Tamise. Mr Mourlon a fait é ce sujet une communication
ii la classe des sciences de l’Académie Royale de Belgique.
Avant de poursuivre nous devons mentionner les récompenses ob-
tenues par notre Cercle à l'Exposition Universelle de Liège. Nous
avons reçu deux diplômes de Grand-Prix, en collectivité, l’un pour
les sciences géographiques, l’autre pour les sciences Anthropologiques
et Archéologiques.
§ 2. PUBLICATIONS.
Nous avons publié cette année la XXIVe partie de nos Annales.
Elle renferme les études, ou communications suivantes : 1° « Les
événements de 1830 et 1851, à St. Nicolas », allocution de Monsieur
Willemsen, Président, à l’assemblée générale publique du 26 Juin,
1903; 2° le Rapport sur la situation et les travaux du Cercle
Archéologique du Pays de Waes, pendant l’année 1004 — 1003; 3° une
étude de Monsieur M. Van Danune sur « la garde civique de
Lokeren, en 1830 »; 4° la suite du Registre A, N° 123, des
Archives Wasicnnes conservées aux Archives de l’Etat il Garni; 3°
notes sur la préparation et le montage des animaux antidéluviens,
par Monsieur L. De Pauw; 6° la suite du Registre A, Nn 123; et 7°
les rapports de nos assemblées générales.
La publication du Registre A, N° 123, registre qui est si impor-
tant pour l’histoire du Pays de Waes, sera achevée dans la partie
suivante de nos Annales. Nous ferons alors imprimer une table de
matières générale de ce registre.
Les études publiées dans nos Annales, les nombreuses et belles
gravures dont elles sont ornées, montrent clairement que nous
mettons tout en œuvre pour conserver à nos publications la valeur
scientifique qu’elles ont toujours possédée jusqu’ici.
16
§ 3. VERWISSELINGEN.
Verleden jaar ook hebben wij onze Annalen verwisseld mei de tal-
rijke maatschappijen in onze vroegere verslagen reeds vermeld.
§ 4. BESTUURLIJKE ZAKEN.
Uit jaar zijn de Heeren Willemsen, Voorzitter, Revnaert, Sekretaris,
De Decker, Lid, aan de herkiezing onderworpen.
Toekomende jaar is het de beurt der Heeren Van lloolf, Onder-
voorzitter, De Cock, Bibliolhekaris , De Ryck, Lid.
§ o. GELDMIDDELEN.
Wij verkregen dit jaar de gewoone toelagen van Staat, Provincie
en Stad. De Stad verleend ons 200 Ir., de Provincie 300 fr. en de
Staat 500 fr. Het is onze plicht al die overheden te bedanken voor
hunnen bijstand. Wij verzekeren hun daarenboven dat wij ons geene
moeite zullen sparen om er waardig van te blijven.
Ziet hier nu onze geldelijke toestand :
Ontvangsten.
Overschot van 1904 — 1905
fr.
485,52
Jaargeld van 149 leden
»
1490,00
Toelaag van den Staat
')
500,00
Toelaag der Provincie
»
300,00
Toelaag der Stad
»
200,00
fr.
2975,52
Uitgaven.
Jaarwedde van weduwe Van
Damme
fr.
80,00
Aankoopcn
)>
11,00
Delvingen te Thielrode
»
11,40
Onderhoud van het Museum
»
109,52
Tentoonstelling van Luik
»
179,30
Bestuurkosten
»
123,90
Drukkosten der Annalen
»
2222,16
fr. 2737,28
§ 3 ECHANGES.
Cette année également nous avons échangé nos Annales avec les
nombreuses sociétés, mentionnées dans nos rapports antérieurs.
§ 4. AFFAIRES ADMINISTRATIVES.
Messieurs Willemsen, Président, Reynaert, Secrétaire, De Decker,
Membre sont soumis cette année à la réélection.
L’année prochaine Messieurs Van HoofT, Vice-Président, De Cock,
Bibliothécaire, De Ryck, Membre, doivent être réélus.
§ o. RESSOURCES FINANCIÈRES.
L’État, la Province, la Ville, nous ont accordé cette année leurs
subsides ordinaires. La Ville nous donne 200 fr., la Province 300 IV.
et l’État 300 fr. C’est pour nous un devoir de remercier ces diverses
autorités, comme aussi de leur assurer (pie nous ne nous épargnerons
aucune peine pour rester dignes de leur aide.
Voici donc notre situation financière :
Recettes.
Boni de 1004 — 1903
fr.
483,32
Rétribution de 149 membres
»
1490,00
Subside de l’État
))
300,00
Subside de la Province
))
300,00
Subside de la Ville
))
200,00
fr.
2973,52
Dépenses.
Appointement de Mme Van Damme
fr.
80,00
Achats
))
11,00
Fouilles de Thielrode
)>
11,40
Entretien du Musée
))
109,52
Exposition de Liège
))
179,30
Frais d’ Administration
))
123,90
Impression des Annales
»
2222,16
fr. 2737,28
18
A lyemeene Herhaling.
Ontvangsten lr. 2975, 52
Uitgaven fr. 2737,28
Boni fr. 238,24
§ 0. BIJZONDERSTE GIFTEN.
1° Verscheidene boeken over de « Costuinen, wetten en usantien »
in vroegere tijden, van Vlaamsclie steden en gewesten. — Gift van
de familie Thuysbaert-Heynderickx te Stekenc.
2n Klein lekkernijdoosje in gesneden hout, uit de XVIII0 eeuw. —
Gift van M' Albert Fels Ie Sint-Nikolaas.
5° Algemeene kaart van Europa door Mattheus Albrccht botter, tot
Augsburg, bij Tobias Koenraad botter. 1782. — Gift van Mr Karei
Puylaert te Sint-Nikolaas.
4° Eene schilderij welke een gevecht voorstelt. — Gift van dcnzelfden.
o" Verschillende muntstukken. — Giften >an M' Paul Verdunnen te
Sint-Nikolaas en >1' Herman Pierre te Antwerpen.
6° Kleeding van eenen vrijwilliger van 1830. — Gift van M' François
bintermans te Sint-Nikolaas.
7° Bronzen muntstuk van Keizer Galenus, gevonden te Temsche,
( Vlietjc) . — Gift \an M' Beyns, hoofdonderwijzer te Temsche.
8° Oude gestempelde maat. — Gift van Mr Snyers, gemeenteont-
vanger Ie Stekene.
9° Verscheidene oude boeken. — Gift van Mr Floriinond Van Raem-
donek te Sint-Nikolaas.
10° Klein wierookvat in ’t koper (kinderspeeltuig), uit de XVIIIe
eeuw. — Gift van Mr Hilaire Hilgert te Sint-Nikolaas.
11" Oude kaart van het band van Waas, 1703. — Gift van Mr A.-A.
Vosterman van Oven, te Rijswijck, bij Den Haag.
12" Muntstuk in ’t koper (Albrecht en Isabella) gevonden aan het
fort Spinola te Meerdonck. — Gift van M' Seghers-bados te Sint-
Nikolaas.
13" « Cartel » en ccrepenningen van de voormalige zangmaatschappij
de « Standhoudende Vrienden » van Sint-Nikolaas. — Gift van Mr E.
Thomas-Tuyls te Sint-Nikolaas.
14" Steenen kanonkogel gevonden in de oude grachten van hel oude
kasteel van Temsche. — Gift van Mr A. Janssens te Sint-Nikolaas.
10
Hècapiluhition.
Recettes IV. 2975,32
Dépenses IV. 2737,28
Boni IV. 238,24
§ 6. PRINCIPAUX DONS.
1° Divers livres traitant des coutumes, des lois, etc. des villes et
des contrées de la Flandre, aux siècles passés. — Don de la famille
Thuysbaert-Hevnderiekx à Stekene.
2° Petite bonbonnière en bois travaillé, XVIII" siècle. — Don de
M' Albert Fels, à Saint-Nicolas.
3? Carte générale de l’Europe, par Matthieu Albert Coller, à Augs-
bourg, chez Tobie Conrad botter. 1782. — Don de Mr Charles
Puylaert, à Saint-Nicolas.
4° Tableau représentant une bataille. — Don du même.
5° Pièces de monnaie diverses. — Dons de Mr Paul Verdunnen à
Saint-Nicolas et de M' Herman Pierre , à Anvers.
0° Costume de volontaire de 1830. — Don de M1' François Linter-
mans, à Saint-Nicolas.
7° Petite monnaie de bronze de Gallicn trouvée à Tamise, (Vlielje).
— Don de Mr Reyns, instituteur en chef à Tamise.
8° Ancienne mesure poinçonnée. — Don de Mr Snyers, receveur
communal , à Stekene.
9° Divers livres anciens. — Don de Mr Florimond Van Raemdonck,
il Saint-Nicolas.
10° Petit encensoir en cuivre (jouet d’enfant), XVIIIe siècle. — Don
de Mr Hilaire Hilgert, à Saint-Nicolas.
11° Carte du Pays de Waes. 1706. — Don de M1' A. -A. Vosterman
van Oyen , à Ryswyck, près la Haye.
12° Pièce de monnaie en cuivre (Albert et Isabelle), trouvée au fort
Spinola à Meerdonck. — Don de Mr Seghers-Lados , à Saint-Nicolas.
13° Cartel et médailles provenant de la ci-devant société chorale
« De Standhoudende Vrienden » de Saint-Nicolas. — Don de Mr E.
Thomas-Tuyls, à Saint-Nicolas.
14° Boulet en pierre trouvé dans les anciens fossés de l’ancien
château de Tamise. — Don de M' A. Janssens, à Saint-Nicolas.
20
1o° Keukenroostcr van de XVIIIe eeuw (1779). — Gift van Mr Jos.
IS'oens te Sint-Nikolaas.
16" Deel van eenen ouden boek (in-folio), in gothisclie letters
gedrukt. — Gift van Mr Florimond Van Raemdonck te Sint-Nikolaas.
DE SEKRET.VRIS, DE VOORZITTER,
JOS. REYNAERT. G. WILLEMSEN.
21
15° Gril de cuisine du XVIIIe siècle. — Don de M' Jos. Noens,
Saint-Nicolas.
16° Fragment de livre ancien, in folio, imprimé en caractères
gothiques. — Don de Mr Florimond Van Raeindonck , à Saint-Nicolas.
LE SECRÉTAIRE , LE PRÉSIDENT ,
JOS. REYNAERT. G. WILLEMSEN.
LA CUISINE et ses USTENSILES
AUTREFOIS ET AUJOURD’HUI.
Confèrence donnée à la séance publique, du Cercle Archéologique
du Pays de ITaro, le 25 Juin l!)0(>.
Mesdames, Messieurs,
Les peuples primitifs ne connaissant pas l’usage du feu ont dû
manger crus les aliments qu'ils destinaient à leur nourriture. A la
suite d’évolutions constantes et après un nombre de siècles respectables,
l’art de préparer les aliments s’est introduit, tout en étant subor-
donné à la marche ascendante ou descendante de la civilisation. Nos
ancêtres dans les premiers temps de leur existence historique ne
connaissaient d’autres aliments solides, (pic les poissons et les fauves
qu’ils savaient attraper avec une égale adresse. De vieux auteurs
citent les mêmes poissons que ceux que nous mangeons encore
aujoui d’hui :
Le saumon, l’anguille l’esturgeon et comme fauves, principalement
le sanglier et l’ours. Ils soumettaient les membres de ces animaux
il la flamme et sans avoir cure d’assaisonnement , les déchiraient
ensuite à belles dents. Les plus civilisés enfilaient cette viande à une
sorte de longue aiguille en fer et la présentaient ainsi à l’action du
feu en recueillant le jus dans des vases.
Quand plus tard l’élévage du bétail et la culture des céréales
entraient dans le cycle des travaux professionnels de nos pères un
grand pas fut fait dans l’art de la cuisine et déjà pendant les
premiers siècles de l’occupation romaine, la Gaule inondait le marché
étranger de viande et de lard fumés. Nos jambons jouissaient d’une
faveur universelle et étaient préparés par une fumure qui avait la
vertu de les faire conserver plusieurs années sans s’altérer.
24
thiand par la suite de la perfection des premières armes rudimen-
taires, nos ancêtres se sont adonnés à la chasse au gibier à plumes
et û poils, ils ont toujours eu une prédilection marquée pour ces
chairs, qui étaient abondantes et à la portée de toutes les classes de
la population.
La grive et le lièvre détenaient le sommet de l’échelle gastrono-
mique. Leurs chairs avaient la réputation d’être d’une digestion facile
et d’assurer au visage de ceux qui en mangeaient avec ferveur et
onction un air d’éternelle jeunesse et une suprême gaité de coeur.
La grive était préparée avec du lard fondu, du vin blanc, du sel,
du poivre, de la muscade et des fines herbes. On faisait mitonner
le tout.
Le chevreuil, le cerf, le daim, le hérisson et le sanglier étaient
appréciés également, bien qu’on en fit cependant moins de cas.
Pour manger du lièvre rôti on le faisait d’abord bouillir puis on le
mettait dans le four en l’arrosant d'huile fraîche. Avant de servir on
ajoutait du poivre en poudre, des oignons, de la semence de persil,
de l'ail et du vin. Si dans le royaume de la gourmandise, il avait
été loisible, après avoir attribué la royauté à la grive, d’instituer
une vice-royauté celle-ci assurément eût été conférée en partage à la
timide tourterelle et au majestueux faisan, au rossignol, et à la
bécasse.
Le fastueux Lucullus, qui a rapporté le premier cerisier û Rome,
se faisait confectionner des pâtés dans la composition desquels, les
cervelles de rossignols se mariaient avec des becs d’alouettes. Lucullus
dinail alors chez Lucullus.
Comme j'ai dit plus haut , le poisson était très abondant et on en
connaissait plus de 400 variétés, tant de mer que d’eau douce qui
tous étaient réputés comestibles et se mangeaient frais, fumés ou séchés.
Le vin , la bière et le cidre remontent aux premiers âges du monde
biblique. Noé affectait déjà le jus de la treille et sous les Césars la
culture de la vigne gagna nos provinces et s’étendit avec une telle
rapidité, que la récolte des céréales s’en trouva maintes fois com-
promise. Les Belges ne buvaient pas toujours le vin à l’état naturel,
ils y mélangeaient souvent des herbes et faisaient aussi avec le raisin
une sorte de liqueur additionnée de baies de pistachier. La bière qui
était fabriquée avec de l’orge et de l’avoine qu’on faisait macérer à
froid dans une énorme chaudière, était toutefois leur boisson favorite.
Le principal repas des romains , qui correspond ù celui que nous
appelons, notre diner, comprenait trois services : l’entrée, le fond,
25
la sortie. L’entrée se composait de : champignons, asperges, de
chicorées, d’œufs d’aut ruch.es, d’anchois ou de crevettes. Le fond
consistait en gibier et en viande de boucherie : de l’agneau, du
sanglier, du lièvre, du chevreuil, etc.
La sortie était l’équivalent de notre dessert, des gateaux et des
pâtisseries qui étaient saupoudrées de cumin.
Dans la haute société romaine, on devait déployer dans les repas
un certain apparat et la coutume exigeait que l’on nommât un roi de
la table ù qui appartenait le soin de régler les menus détails du
service ainsi que le nombre de coupes que l’on devait vider.
Des festins étaient obligatoires pour commémorer l’anniversaire d’un
évènement intime quelconque; pour fêter un parent arrivant d’un
endroit éloigné, de province, pour honorer les Dieux ou les Déesses;
enfin ceux qui servaient de couronnement aux cérémonies funéraires.
L’ordre n’y régnait pas toujours. Grégoire de Tours nous rapporte
qu’ils avaient le verbe haut et lorsqu'ils étaient excités par d’abon-
dantes libations de vin , de cidre ou de cervoise, ils faisaient un tel
vacarme que l’on ne pouvait s’entendre. Ils avaient aussi si peu de
souci de la propreté et de l’hygiène de leurs corps, qu’après chaque
repas on retrouvait des bribes d'aliments dans leur barbe brousailleuse.
La vaisselle consistait en plats, jarres, pots, coupes et sous-coupes,
étalés sur un dressoir. (Plusieures, cuillers, patères de formes diffé-
rentes, sont en ce moment exposés, de ma collection particulière).
Quant à la forme, on sait que la première coupe offerte à l’homme
quand il eut un logis, fut tenue par la main d’une femme qui avait
trouvé à l’aurore du jour l’eau du ciel conservée dans le calice de
la fleur entr’ouverte et que c’est de là (pie sont nés tous les vases
celtiques dont des reproductions se font encore aujourd'hui avec cer-
taines variantes.
Comme appareils de chauffage on utilisait des landiers-chenets
auxquels s’adoptaient des broches et une espèce d’appareil d’airain ,
sorte de bain-marie, que l’on alimentait avec des braises, et qui
était indispensable surtout pour conserver aux plats et aux sauces
une certaine tiédeur.
La truffe que Lucullus aimait par dessus tout et le champignon
que Néron assurait être une chair digne des Dieux étaient déjà très
en vogue du temps des Césars, ainsi que le cumin de Syrie, le thym,
l’absinthe, le safran, les amandes et la coriandre.
La faveur dont jouissaient la pomme et la poire avait incité les
spécialistes à entourer de soins tous particuliers les arbres qui les
4,
26
produisaient. On en obtint de si nombreuses espèces que pour
pouvoir les distinguer les unes des autres on fut contraint d’attribuer
a chacune d’elles, soit le nom de celui qui l’avait découverte soit
le nom de la contrée d’origine. On eut ainsi la pomme claudienne
(claudius) la malienne (marins) etc.
La lentille, l’asperge, la chicorée, la laitue, auxquelles on attri-
buait des propriétés médicales étaient très souvent recommandées.
La chicorée se mangeait avec du miel et du vinaigre.
L’œuf était la nourriture principale des peuples pasteurs. Pline
rapporte que de son temps et cela même dans les milieux les moins
accessibles aux préjugés, on se serait bien gardé d’incorporer un
œuf sans en avoir auparavent broyé la coque : c’était le seul moyen
de se préserver des maléfices des magiciens qui choisissaient ce
svmbolc de la nature de préférence à toute autre matière, pour
faire leurs incantations.
Au 12e siècle le luxe de la table atteignit, dépassa même les
limites du vraisemblable. Dans les circonstances (pie les chevaliers
faisaient naître à tout propos on voyait paraître tant de mets sur
les tréteaux (pie fréquemment il fallait plus d’une journée pour en
voir se dérouler l’écheveau. St. Bernard s’alarma et fulmina contre
ces extravagances.
Au moyen-àge on faisait une étonnante consommation de Ileurs.
On en parsemait les planchers et les carrelages des salles; on en
ornait aussi les tables et les tètes des personnes (jui y prenaient
place. Le jour des grands festins la table était recouverte de trois
doubliers cl dressée dans une pièce qui pour la circonstance était
tendue de tapisseries de haute lice.
Voici comment se régla l’ordonnance d’un petit gala.
Potage de poulets à la purée de pois
Paté de volaille
Tronçons de carpes sauce verte
Bœuf salé la moutarde
Gâteaux
Semineaux
Fromage doux
Confitures
Compotes
Fruits confits.
C’était un honneur (pie de servir à table une personne de condition
plus élevée (pie la sienne. Un comte servait un prince. Un prince,
un roi, un roi un empereur.
“27
Aux grandes fêtes dans la haute noblesse, c’étaient le maître d’hôtel,
les écuyers et les damoiseaux, sous les ordres desquels évoluaient
une légion de serviteurs tels que les écuyers de cuisine, les potagers,
les souliers etc., qui avaient la direction et la responsabilité du
service. Ces ollieiers de la bouche avaient à leur disposition une
batterie d’une incroyable richesse et d'une grande variété : les plats,
les tailloirs (assiettes), les drageoirs, les cuillers étaient d’or, d’ar-
gent, de jade, enrichis de rubis et d’émeraudes, très riches étaient
aussi les pièces d’orfèvrerie de réserve qui se trouvaient ostensible-
ment exposées sur les dressoirs et crédences.
Voici le menu d'un banquet donné par Georges de Trazegnies
Seigneur d’Irchonwelz près de Tournai. (Il n’y a pas longtemps
qu’une demoiselle de Trazegnies, descendante de cette famille est
morte à l’hôpital de Lokeren).
Capon au vin et prunes de Damas
Perdrix la Trimouillette
Mouton aux racines
Oiseaux de rivière la dodine
Oranges et olives
2e Service.
Langue de bœuf sauce chaude
Venaison de sanglier au potage
Faisan rôti
Lièvre rôti *
Oranges sucrées
3e Service.
Hure de sanglier
Oiseaux de rivière sauce à la Madame
Patés de conin (lapin)
Grande pièce de bœuf salée
Oranges, moutarde et sucreries
4e Service.
Tartes, flancs et crêpes
Tartelettes de raisins de Corinthe
Dattes, amandes et graines
de pommes de Grenade
Beaucoup de nos membres ce rappelleront encore, l’intéressante
conférence que nous a donnée en 1892 notre regretté président
Mr Arthur Vercruysse, qui eut pour titre : Noce célébrée à Waes-
munster en 1568 et dont notre honoré membre Mr Le chevalier
28
Emile de Neve de Modes avait eu l’obligeance de donner les com-
munications.
Nous trouvons dans le menu qu’il y est relaté nombre des plats
cités ci-haut et constatons donc que dans la seconde moitié du 16nie
siècle, la cuisine n’avait pas encore beaucoup changé.
Le blanc-manger qui faisait partie de tous les repas, même à
plusieurs répétitions, consistait en chapon bouilli dont le foie était
broyé avec des amandes et assaisonné avec du gingembre, de la
graine de grenades et des dragées (confitures).
Un opuscule rarissime publié à Garni nous oirre au sujet des cou-
tumes usitées dans les Flandres des indications précieuses sur l’édu-
cation que recevaient au fbm0 siècles les enfants fréquentant les
écoles : En voici quelques unes.
1° Ne remettez pas votre morceau dans le plat après y avoir
touché.
2° Si vous désirez bien digérer ne buvez pas en dehors des repas.
5° A table d’autrui gardez vous bien de mener chiens et chats.
4° Si votre nez coule, mouchez-le, mais pas avec lotre bonnet, ni
avec le pan de votre habit.
5° Gardez-vous envers votre amphitryon du poison de médisance,
car St. Augustin, le sage docteur, le défend.
Deux plats par exemple, qui, romains d’origine, ne sont pas moins
devenus belges d’adoption vers le loc siècle sont les écrevisses et les
escargots. Dinant surtout était la terre priviligiée des mangeurs d'es-
cargots. Voici une recette (formule dinantaise) trouvée dans une
œuvre éditée au 16e siècle.
Cuisez pendant une heure dans de l’eau , retirez de la coquille et
faites égoutter, mettez étu\er dans un vase avec bouillon de chair,
beurre, poivre en poudre et vin d’Auxerre, lorsqu’ils seront assez
cuits, réintroduisez-les dans leur coquille et versez dessus au moyen
d’une cuiller le jus de leur cuisson — laissez refroidir — cela fait,
obstruez l’ouverture avec du beurre frais malaxé avec poivre, sel,
ail et échalottes, exposez au feu lorsque vous voudrez en manger.
A cette époque les huîtres se mangeaint en civet ou cuites sur le
gril avec du poivre et du beurre.
Gomme poisson vulgaire, le hareng recueillait les suffrages du peuple.
Un aimait il le prendre le matin avec une chopine de vin blanc.
Harengs saurets appétissants
ce sont petits morceaux friands
pour déjeuner au matinet
avec vin blanc clair pur et net.
29
Le saumon, tant apprécié aujourd’hui, était considéré autrefois,
comme un poisson très ordinaire et des contrats des 17° et 18e siècles
passés entre maîtres et domestiques en Angleterre, mentionnaient cette
clause, par laquelle ces derniers ne s’engagèrent à entrer au service
du maître qu’à condition de ne devoir manger du saumon au maximum
que deux fois par semaine.
Les différentes sortes de pain étaient très nombreuses, et on en
cite jusque quarante variétés. Le pain de pape. Le pain de chevalier.
Le pain d’étrennes etc. Ce fut sous Marie de Médicis seulement
qu’on put marier la levure de bière avec la pâte pour la faire lever.
Auparavant , la Faculté avait condamné ce produit comme étant
pourriture d’eau et d’orge et dès lors préjudiciable à la santé. La
coutume était de souper tôt. Les oublieux parcouraient les rues le
soir, frappaient au heurtoir des maisons et demandaient si on ne
voulait pas des friandises dont ils étaient porteurs.
Certains d’entre eux se rendaient même à domicile pour les fabri-
quer à la lueur du légendaire crasset (exposé en ce moment).
Liège, Nivelles, Dinant, Walcourt, Lierre et avaient leurs pâtisse-
ries spéciales. Plus tard Lokeren avait ses pains-d’épices, et Exaerde
ses conques, qui se fabriquaient spécialement aux époques des pélé-
rinages et dont nous montrons en ce moment des formes. Au XVIIIe
siècle le gâteau des rois, faillit brouiller deux corporations. Les
boulangers qu’on appelait aussi tamisiers étaient les plus anciens; ils
avaient l’habitude (et quelques uns l’ont Conservée dans le pays de
Liège) d’envoyer un gâteau à leurs pratiques pour le jour des rois.
Les pâtissiers oublicurs, fabricants de pains-d’épices réclamèrent au
nom de leurs droits contre cet usage, qu'ils qualifiaient d’empiètement.
La boulangerie s’entêta.
La patisserie s’obstina.
Le parlement mit la main à la pâte et l’allaire fut envoyée devant
lui. Sur requête des pâtissiers deux arrêts de 1714 et de 1717 firent
défense aux boulangers de fabriquer et de donner à l’avenir aucune
espèce de pâtisserie, d’employer du beurre et des oeufs dans leur
pâte et meme de dorer leur pain avec de l’œuf. Aujourd’hui, pâtis-
siers et boulangers réconciliés, vendent, les uns et les autres, la
galette des rois.
La pâtisserie était très en vogue au 18e siècle et plusieurs pâtissiers
restés célèbres faisaient en sucreries de véritables œuvres d'art.
Parmi ceux qui étaient attachés à la cour de Louis XV et de Louis
XVI on cite : Tiroloy, Feuillet Duplessy, Constantin Lecoq et Avice.
Leurs plus belles pièces sont reproduites dans l’œuvre de Carême,
parmi lesquels nous distinguons.
Le pain bénit royal.
La grande cassolette antique.
La gondole vénitienne.
Le petit navire chinois.
La mappemonde en sucre filé.
La harpe ornée de sucre filé.
A toute époque l’ornementation des ustensiles en céramique a subi
l'influence du temps. L’Italie représentait ses vues et ses artistes
célèbres; la Hollande ses intérieurs; qui ne connait pas ces merveil-
leuses collections de faïences françaises de la révolution , aussi les
faïences patriotiques Hollandaises et d’autres avec devises et inscrip-
tions telles que
« Ziet wat hier van achteren staat »
et « Bid Eer gij aan t’Eeten Gaal »
(Plusieurs specimens de ma collection sont en ce moment exposés).
La préparation des mets n'a pas été dans l’humanité un vil métier
et une fonction sans importance. Elle eut ses poètes, ses écrivains
et ses martyrs. La cuisine exerça une influence directe et incontes-
table sur les affaires politiques, sur les destinées des peuples et agit
souvent en ce sens comme trait d'union diplomatique.
La cuisine moderne a tout changé, on ne voit plus dans les maisons
bourgeoises ces vaisselles complètes et spéciales pouvant servir pour
la préparation de chaque mets avec expérience et connaissance.
L’usage de faire ses repas au dehors, depuis les luxueuses installa-
tions de restaurants, hôtels, tavernes etc., s’est introduit partout
comme une mode nouvelle. Le traiteur-entrepreneur passe par toutes
les fêtes, la chaudière et la marmite à la graisse le suivent. Les
ménagères de demain verront la cuisine se faire automatiquement par
l’électricité. On a déjà les machines à pétrir la pâte, à péler les
fruits, à tailler les légumes, à battre la mayonnaise, la cuiller à
dégraissement et cependant n'oublions jamais que la clef de voûte de
l'édifice nutritif sain et bon est l’œuf frais, le lait pur et le bon
beurre.
HECTOR VAN HOOFF.
ANNEXE
Liste des objets, appartenant aux collections particulières de
M, Hector van HoofT, exposés pendant la conférence.
Objets en fer forgé.
Un chenet
Un landier
Un gril
Un gril tournant
Une couronne à viande
Un fer à gauflres
Un fer à gauffres
Une grande fourche
Un porte essuie-main
Un porte fer à repasser
Une grande cuiller
Une grande fourchette
Une fourche à jambon
Une cuiller à incrustations
Un panneau avec des ratoirs, fourches, pelles etc.
Un panneau idem
Bois.
Différentes formes pour pâtisseries
Différentes cuillers
10e siècle.
16e »
17e »
17e »
16e »
17® »
18® »
18e »
17® »
17® »
17® »
17® »
18e »
18e »
17® »
18® »
18® siècle.
18® »
52
Objets en cuivre et bronze.
Marmite à anse
16e
siècle.
Marmite sur pieds
16e
»
Puisette
16e
Moulin à café
17e
»
Mortier
18e
»
Broc
16e
»
Un bénitier
16e
»
Un tire-bouchon
18e
»
Un crucifix
17e
»
Une vierge
17e
»
Une pelle incrustée
18e
)>
Une mouchette et plateau
18e
»
Un robinet
17e
»
Un robinet
18e
»
Un rat de cave
18e
)>
Une lampe de cuisine
18e
»
Un chandelier de cuisine
18e
»
2o fourchettes, cuillières,
ciseaux et différentes époques.
Deux couteaux de voyage
18e
»
Un couteau à découper
18e
»
Un couteau à dessert
18e
»
Un panier de cuisine
18e
»
Une balance romaine
18e
»
Un jeu de poids
17e
siècle.
Un panneau avec vingt
fourchettes, couteaux, cuillers etc.
, des
16° et 17e siècles.
Un panneau avec vingt cinq manches de couteaux, cuillers etc., des
15e et i6e siècles.
Un panneau avec dix différents outils pour pâtissiers 18e siècle.
Un panneau avec dix petits pelles différentes. Epoques diverses.
Trois petits gaufriers 18e siècle.
Etain.
Un grand plat ombilie 16° siècle.
Deux plats à ornements 17e »
Deux petits plats 18e »
Une salière 18e »
Un moutardier 18e »
— 35 —
Argent.
Un couteau et fourchette de voyage
Un couteau et fourchette et cuiller avec armoiries
l)i\ ers objets
Divers.
Douze menus lithographiés grand format de
Livres.
Den schat des menschdoms
De keukenmeÿd
De ambachlieden
Den volmaekten distilaleur
Den nederlantsen hovenier
Le pâtissier royal Parisien par M. A. Carême
18‘‘ siècle.
1 K1' »
18° »
1830 à 1 S.'it I
tient 1790
» 1793
I 632
1794
Brussel 107
181
K.
ci
ONZE ST. SEBASTIAANS GILDE
UN DE XVIIe EN XVIII6 EEUWEN.
Eerwaarde lleeren, Mevrouwen , Mijnheeren,
« Niet weten wat vóór uwen tijd gebeurde, is altijd kind zijn »
(cic); zoo spraken vele geleerden.
Indien die spreuk betrekkelijk de geschiedenis in het algemeen eene
gegronde waarheid bevat, is zij bijzonder toepasselijk op de
vaderlandsche en de plaatselijke geschiedenis. Men behoeft zijne voor-
vaderen niet alleenlijk te bewonderen of te betreuren in tijden van
oorlogen en onlusten, men moet ook trachten hen te kennen in
hunnen dagelijkschen handel en wandel, hen te zien leven in tijd
van vrede en rust. Wij mogen wel weten, hoe onze voorouders zich
vereenigden en hen vermaakten in eer en deugd ; zij ook hadden de
gewoonte hen te vergaderen en zich in genootschappen te vereenigen
om alzoo zich beter van hun zwoegen en werken uit te rusten en
aangenamer te vermaken.
Van de XVIe tot in den loop der XVIIe en XVIIIe eeuwen was er
geen vlaamsch dorp van eenig belang of het had twee bijzondere
maatschappijen : de rederijkerskamer en de Sint-Sebastiaans gilde.
Niet tegenstaande de onafgebroken reeks van oorlogen en omwente-
lingen welke in ons land gedurende eeuwen lang alles vernield en
verwoest hadden is die geest onder het volk gebleven en zijn die
maatschappijen blijven bestaan, en zijn thans beter onder ons bekend
onder de benaming van tooneel- en handboogmaatschappijen.
Ik wil u enkelijk spreken van deze laatste : « onze St. Sebastiaans
gilde in de XVIIe en XVIIIe eeuwen ».
Alhoewel ik, in het bijzonder, die onzer gemeente Sinay als voor-
werp heb genomen , zult gij gansch het leven kennen eener oude
St. Sebastiaans gilde in ’t algemeen.
('.ij zult vernemen welk liet doel der inrichters was; hoe ze het
aanwendden om het betrachte octrooi of vergunningsbrief te bekomen;
welke hunne statuten of verordeningen waren; door wie hunne maat-
schappij was samengesteld; in wat de bediening der bestuurleden
bestond en welke hunne olliricele kleedij was.
Wij zullen eenen oogenblik tegenwoordig zijn op hunne vergade-
ringen en een kijkje doen op hunnen luisterl ijken en luidruclitigen
stoet in dagen van groote leesten.
Vandaar gaan wij ook eenen stond onder de wip staan terwijl men
den koningsvogel afschiet, en luisteren wij naar hun oorverdoovend
gezang, geroep en getier, bij het vieren van den behendigen schutter.
Wanneer zij daarna maag en hert volledig zullen verzadigd hebben,
kunnen wij eindigen met hunne rekening van 't verloopen jaar cens
nauwkeurig na te zien en te onderzoeken.
§ I. STICHTING DCli .MAATSCHAPPIJ.
Ihx’l. — Haar doel was uitspanning en vermaak; maar tevens was zij
nog opgericht ter vorming van behendige schutters met hel oog op de
verdediging van den geboortegrond. Luidens zekere octrooien, onder
andere die van Sinay en St. Nikolans, waren de handboog gezellen
gehouden deel te nemen aan den oorlog : « Item dat oork de hooft-
ni a il , konine, deken, gezwornen en de guide broeders den behoci-
lycken eet zullen moeten doen in handen van den hoochbaiilieu van
den voorschreven lande van Waes legenwoordigh o ft toekomende van
ons onze nacommclinghcn en de land gclrauwlyck te dienen in de
oorlog en elders ».
In welke mate die maatschappijen aan den oorlog deel hebben
genomen, zullen wij verder bespreken.
De meeste maatschappijen van St. Sebastiaan werden hier in ’t land
van Waes gesticht of heringericht onder het bestuur van Albrecht
en Isa bel la .
Kaar uit blijkt dat vele nog vroeger tot stand gekomen waren.
licsluun. — Het wettelijk bestaan der gilde van Sinay dagteekent
van de ja ren tdlT tot I0IN. De aanvraag tot het bekomen van hare
erkenning is gedaan vóór den lo Juni van ’t jaar 1017. Hel waren
« de lieve beminde pastoor, meyer, schepen, notable, gegoede ende
insetene der prochie » die het waagden aan hunne doorluchtigheden
Albrecht en Isabella, aartshertog en aartshertogin van Oostenryck,
hertogin van Vlaanderen, een verzoekschrift te zenden lot het beko-
men van de wettelijke erkenning hunner handboogmaatschappij St.
Sebastiaan. De inlioud van dit verzoekschrift is bijna gansch weerge-
geven in den bcvelbrief welke door Albreeht en Isabella of door
deszelfs bijzonderen raad gezonden was aan den voorzitter en aan de
leden van den raad van Vlaanderen, den 15 Juni van ’t jaar 1(517.
Het fijn vernuft onzer voorvaderen straalt dóór gansch dit verzoek-
schrift. De eerste regelen er van bewijzen ons dat zij zeer behendig
waren om te bekomen wat zij vroegen ; zij gaven voor reden « dat
jeghen woordclyck, in de zelve prochie zyn woonende vele diversche
ghequalifieerde persoenen die beuren zouden geerne exerceren in
eenighe eerlyekc exercitie ende recreatie, om de jonccheit ’t zelve
voor te bewyzen ende naer te doen volgen , ten fyne wy in tyden
ende wylen daer duere ooe zouden mogen gedicnt worden ». En tot
staving hunner bewering richtten zij de maatschappij in ter « eere
Godts ende den heiligen Sint Scbastiaen ». Daarbij zouden de leden
des genoolschaps geweest zijn « goede en paisible mannen, persoonen
van goede naeme en faeine, bequaeme om de zelve exercitie goct te
hanteren ».
Octrooi. — Den 15 Juni 1(517 verzonden Albreeht en Isabella dit
verzoekschrift van den Pastor... aan den voorzitter en aan de leden
van den raad van Vlaanderen, met bevel dit te lezen, na te zien
en hun advies daarover te geven en aan hunnen bijzonderen raad
terug te sturen. Het luidt als volgt :
« A nos chers et féaulx les Président et Gens de notre conseil
» provincial en llandres.
» Les archiducqs.
» Chers et féaulx. Nous vous envoyons quant et cestc la requeste
» avecq la pièce présenter en notre en conseil privé de la part des
» curé, mayeur et eschevins, notables, manants et habitants de la
» paroisse de Sinay, au pays de Waes, vous ordonnants, l’ayant veu
» et visité, la nous renvoyer ou à ceux de notre dit conseil et
» conjointement escrire notre avis sur l’octrov y requis, pour votre
» rescription veue y estre en oultre disposé comme sera trouvé
» convenir. A tant, chers et féaulx nostre seigneur nous ait en sa
» sainte garde.
» De Brusellcs, le 15 de juing 1617 ».
Wanneer de raad van Vlaanderen het bevelschrift van Albreeht en
en Isabella ontvangen had, besloot hij de verzoekers van Sinay te
dagen voor den hoofdschepen van den lande van Waas « pour y
dire ce que bon leur semblerait ».
Den 27 Juni liet M' Masseau in naam van den raad den verzoekers
van Sinay hun besluit kennen in deze woorden : « Tliol' voor te
» rescriberen van zyn advys, ordonneert de supplianten huerlieder
» requeste te communiquieren acn hooftsclicpenen van den lande van
» Waes, om hier op te zeggen binnen 14 daeghen naer d insinuatie.
» Actum den 27 Juny 1617 ».
Het gebeurde wel cens dat de hoofdschepen van ’t land van Waas
een ongunstig advies gaf; dit was het ge\al voor Calloo; maar dit
afkeurend advies des hoofdschepen was hem ingeboezemd door eene
overmatige vrees voor onlusten « l’experience nous a fait outre voir
(pie les assemblees de cette nature ont été cause de grandes débauchés
insolences et malheurs ». (I). P.)
Den 26 Juli 1617, schreef Mr Jacobssens ook in naam van den
raad aan de verzoekers van Sinay dat zij verzocht waren te verschijnen
voor den raadsheer Wyts en een authentiek extrakt mede te brengen
van het octrooi van St. Nikolaas en van Waesmunster. « T’ hof voor tres-
» criberen van zyn advis ordonneert de supplianten te compareren
» voor den raedsheer Wyts, mede bringen de copien authentique
» van d’octroyen vercreghen by die van de prochie van St. Nicolas
» ende Waesmunster van de erectie van gelycke gulden als de sup-
» plianten verzoeken. Actum den 26e" July 1617 ».
Na dat de raad dit alles gezien en nauwkeurig onderzocht had ,
lieten zij eerbiedig weten, den o Januari 1618, aan den voorzitter en
andere heeren van den bijzonderen raad van hunne serenissimes altesses
van Albrecht en Isabella dat zij goedvonden het verzoekschrift der
ingezetenen van Sinay in te willigen : « et le tout veu et examiné
» sommes d avis que leurs alte" pourraient bien accorder aux suppliants
» l’octroy par eux requis, avccq exemption des maltotes (geldafpersing)
» et gabelles (zoutgeld), tant du vin que de la bière, qui se consu-
» nieront au jour du banquet quils tireront le papegay au taux de la
» dicte paroiche de Sinay ».
Albrecht en isabella, na bovenstaande « advysen » ontvangen te
hebben van « hunne lieve en de getrouwe President van hunnen raedt
in Vlaenderen » en van « hunnen lieven beminden » hoogschepenen
van hun land van Waas, stonden het gevraagde octrooi toe, en gaven
liet af te Hrussel den « tweeden dacli van den maendl van meirte
in 't jaer ons heeren duizent zes honderd ende achttien ». (i)
(i) Zie verder aaugevoegde kopij van ’t octrooi.
39
De inwoners van Sinay hadden dns na veel schrijven en loopens
hunnen gewenschten vergunningsbrief bekomen.
Uit was voor de maatschappij van St. Sebastiaan eene hoofdzaak.
Het was door liet octrooi dat zij al hare rechten verkreeg, en dat zij
bijzondere voorrechten en vrijheden had, onder andere :
1. Het recht van een schietsplein te nemen naar beliefte mits ver-
goeding, daar gerust en vrij te mogen schieten zonder verantwoorde-
lijk te zijn voor kwetsuren, ongelukken aan lidgezellen of derden
toegebracht.
5. Stoetsgewijze te mogen uitgaan met vaandel , blazoen en met
gevolg van trommelaars en fijfelaars.
3. Op hunne « Tabbaerts en de rocken zulcke paruren te moghen
draeghen als zy zullen ordeneren ».
4. Statuten en verordeningen op te maken.
o. Doodgeld te hellen op de leden.
6. Boeten toe te passen op d'ovcrtreders der standregelen.
7. Geschillen te slissen.
8. Tot eenige schietsspelen te trekken om prijs te winnen , « ’t zy
met heure boghen pylen ende andere wapenen dienende tot 't zelf
exercitie, zonder daer omine teghen ons te mysbruycken of te vallen
in eenighe boete, behoudelyck dat zy tol zulcke schietsspelen uyt en
zullen moghen gaen informele notabel getal met waegens oft paerden ».
Statuten. — Nu dat de handboogschutters van Sinay het octrooi met
zijne menigvuldige voorrechten bekomen hadden, moesten zij werken
aan ’t opmaken hunner statuten en verordeningen. Deze wierden op
perkament geschreven en later door de handteekcns van het bestuur
bekrachtigd, den 5,len Meert 1618. Het origineel verordenings reglement
bestaat nog. (i) Het maakt ons bekend met de plichten en de macht
van ’t bestuur, bepaalt de oefeningen en de uitspanningen en voor-
schrijft en regelt den tucht; oorspronkelijk was het gemaakt uit 58
artikelen.
Den elfden Februari 1667 verschenen al de gilde broeders der gilde
voor de vierschare van Sinay en Belcele, daartoe wettelijk gedagvaard
zijnde door den hoofdman en den raad , om « te sien ende te hooren
roepen executoir de costumen , ordonnantiën ende statuten van de zelve
gilde ».
In 1688 en in 17oo, wierden er nog eenige punten gevoegd aan
het oorspronkelijk reglement.
(i) Zie verder aangevoegde kopij der standregelen.
40
Ziedaar MM. hel doel der St. Sebastiaansgilde ontkiemd in den
schoot van nut en vermaak, tot ’t geluk des evennaasten en tot
’l behoud des geboortcgronds.
§ II. SAMENSTELLING.
Laat ons nu de samenstelling van dit levendig en machtig genoot-
schap in oogenschauw nemen, kennismaken met zijne leden en hunne
verschillige bedieningen nauwkeurig onderzoeken.
De gilde van St. Sebastiaan was, gelijk alle hedendaagsche maat-
schappijen, samengesteld uit gewone- en bestuurleden. Allen hadden
cenigc voorwaarden te vervullen, zekere verordeningen stipt na te leven
en zich gewillig te onderwerpen aan billijke wetten.
Aan hun hoofd stond een gezaghebbend en krachtig bestuur, dat
hunne onderlinge betrekkingen regelde, hunne werkzaamheden bepaalde,
de noodigc tucht handhaafde en de goede ordre onder hen heerschen
deed.
LEDEN.
/. Hoedanigheid. — De leden der gilde moesten zijn « ter goede
naem en faem » om den boog te spannen. Mannen wonende buiten
parochie en wier goed gedrag en handelwijze strookte met het doel
harer inrichting konden ook van 'I gilde deelmaken. Die leden van
buiten parochie waren niet gehouden, volgens de stand regelen , te
betalen in de « jaerlicxschc onkosten dan tol onderhoud van t vcndelc
ende in de teer costen commende ter maeltyd » (art. 27).
Nochtans volgens eene beraadslaging van ons gilde, op 21 Januarij
1751 , wierd het lidgeld vereischt van ieder « guide broeder van binnen
prochie als van buiten prochic ».
De meeste octrooien en statuten lieten toe vrouwen en jonkvrouwen
in de maatschappij te aanvaarden. Tc Sinay waren er ook gilde zusters;
want in ’t jaar 1763, den 21 Januari wierd in eene algemeene ver-
gadering de wip besteed « om ze te rechten en T maecken van de
vogels zoo wel van de gilde broeders als van de gilde zusters » voor
drij jaren aan Judocus De Kinder voor zes schellingen vier grooten.
Getal. — Het getal der leden wierd op vele plaatsen door de
standregelen beperkt. Te Lokeren mochten er maar honderd hand-
boogschutters van de maatschappij deel maken, en te St. Nikolaus
slechts tachtig.
II. A anvaarding. — Om lid (e worden der gilde gaf men daartoe
zijne begeerte te kennen en deed men zijne kandidatuur aan ’t bestuur
voordragen, hoofdman, coninck, deken, alpheris en geswornen ver-
gaderden en beraadslaagden over de aanvaarding of de weigering.
Wierd liet voorgedragen lid aanvaard, dan verbond liet zich tot eene
reeks van verplichtingen die meer dan eenen op deze dagen zouden
weerhouden en doen verschrikken hebben :
1. Eedaflegging. — De leden, gelijk de andere olliciercn , waren
dan gehouden in handen van den hoofdman of dezes plaatsvervanger
den eed van getrouwheid aan den vorst afteleggen. Den gespannen
boog in ’t linkerhand en met de twee vingers op de pees van den
boog zwoer men met luider en klare stemme in dezer voege : « ik
zweer goet getrau gilde broeder te syne van ’l guide van (St. Nikolaas)
en de St. Sebastiaans schutters met ten edelen handtboghe in de
prochie van (St. Nikolaas); den graeve van Vlaenderen ten dienste te
staene; de heyligc Roomsche catholycke kerk voor te staene, volgende
d'octroy; de statuten, wetten ende ordonnantiën van de guide te
observeren onderhouden ende doen onderhouden , ende voorts al te
doene dat een goed getrau gilde broeder schuldig is van doene, zoo
moet God helpen ende al zyn heylighen ».
2. Belofte te, volkomen aan octrooi en statuten. — De eedaflegging
gedaan zijnde deed men het verkozen lid plechtig beloven te volkomen
aan de voorschriften der vergunningsbrieven en der slandregelon van
de gilde (art. 4); namelijk :
a) Hunne geschillen te laten beslechten door den hoofdman;
b) Verplichtend tegenwoordig te zijn op de feesten en vergaderingen
der gilde; bijzonderlijk op de begravingsdiensten (art. "), en op de
St. Sebastiaans dagen (art. 9, 12, 22);
c) Ten allen tijde aan de leden van het bestuur eerbied te bewijzen.
5. Betaling der doodschulden. — Daarna moest hij zijn inkomgeld
betalen , ook doodschuld genaamd , om dat die gestorte munten
dienden « ter bekostiging van de lijkdiensten der overledene gilde
broeders of om anders ten nutte van ’t gilde te worden aanvaard ».
Het bedrag van ’t inkomgeld verschol van gilde tot gilde ; te Sinay
beliep het inkomgeld tot eene pond groote courant , te betalen « op
heerlycke executie op syne lioors ende erfgenamen ten aan coinmen,
die ter eere der gilde meer belieft te betaelen zal in dank ontvangen
worden » (art. o statuten).
4. Bezitter van hoog en pijlen. — De gilde broeders waren streng
verplicht hen « te stofleren met eenen schutlerlycken spaensche boge
42
ciule een dozyn bouten, eene inaend naer d'acceptatie, op de ver-
beurte van acht scliell. vier grooten courant, ende altyd gehouden
die te coopen; of te sal by den deken ende gezworens gekocht
worden t’zynen coste » (art. 4 en 12).
In zekere gilde was er een minimum bepaald voor de waarde
van den boog; te St. Gillis moest hij eene waarde hebben van VI
grooten.
liet noodig getal pijlen en de boeten er op toepasselijk, ingeval van
nalatigheid, verscholen ook van plaats tot plaats. Te St. Nikolaas was
eene half dozijn bouten of schichten voldoende op de beurte van
XX s. par.
Dit waren de verbintenissen en verplichtingen welke sproten uit de
daad der aanvaarding.
Yoordeelen. — De voordeelen welke insgelijks daaruit vloeiden waren
’t gezag, d'ecr en ’t genot door het bijwonen aan de feesten en aan
de schietingen.
Een bijzonder costuum hadden de gewone leden niet; zij hadden in
zekere gilden, onder andere te Lokeren, het voorrecht om op hunne
kleederen een bijzonder onderscheidings teeken te vestigen.
üntslaggcving. — Gelijk liet heden in gebruik is nam men in die
lijden zijne voorzorgen, niet alleenlijk tegenover de nieuwe leden,
maar ook tegen de uitlredcnde leden; dit was voorzien door art. 28
der statuten : « mits dezen dat ervan de confrecrs en zal vermogen
nvt de guide te seheyden 't sy met consent van den eed waarvan
den eed heeft de facultcyt van hun te ontslaen als er merckelycke
reden zyn van de zelfde gilde niet te comen frequenteren , by foute
van hunne sobere gestcllenisse » Te St. Nikolaas vereischte de gilde
2 pond par. van den ontslaggever, daar zij maar I pond par. vroeg
aan den intreder.
BESTUUR.
De algcmcene achting van ’t lidschap met zijnen sleep van strenge
en menigvuldige verplichtingen geven ons reeds een klaar begrip van
't gezag en de waardigheid waarmede in des volksmeening, de ver-
schillige ambten van ’t bestuur bekleed waren.
liet bestuur bestond uit eenen hoofdman, konink of keizer, deken,
baljuw, alpheris, bezorger en verscheidene gezwornen en andere otli-
cieren, gezaghebbenden , die door de leden jaarlijks herkozen in hunne
bediening behouden wierden.
43
Het bestuur had uict alleenlijk zijne bijzondere ambtenaren, het had
ook zijne eigenaardige knechten, waaronder wij niet mogen vergeten
te noemen den knaap, den trommelaar en den fijfelaar, den zot of
wijzeman en den hoornblazer. Deze laatsten werden ook vrij personen
genaamd, om dat zij vrij waren van lasten. De pastor en onderpastor
genoten het zeilde voordeel.
,1. LEDEN VAN HET BESTUUR.
1. HOOFDMAN OF OVKRDEKEN.
De hoofdman, ook overdeken genaamd, stond aan ’t hoofd der gilde.
Benoeming. — De eed, wanneer er eenen hoofdman te benoemen
was, stelde gewoonlijk eenige kandidaten voor die bekwaam waren
om het hoofdmanschap waardig te bekleedcn. In ’t jaar 1764, den
8,ten Mei « denomeerdc de eedl aan de gemeene gilde broeders om
» daar uit te kiesen eenen hooftman, Ie weten : Joannes Dionisius
» Zaman , d’heer Andries Zaman P® Jan, en de heer P' Frans Galle
» licenciant in de medecynen.
M Naer dien iederen gilde broeder in zyn particulier heeft zynen
» voos gegeven in bywezen van d’heer Joannes-Bapt. De Yincke onder-
» pastoor der prochie van Sinay, ende capellaen der zelve gilde, de
» zelve voozen gehoord hebbende benevens 'den eedt, zoo heeft den
» voornoemden kapellaen gcuyt dat de meeste voozen gevallen zyn op
» Joannes-Dionisius Zaman ».
Alzoo verkozen zijnde en als hoofdman door de menigte uitgeroepen,
toegejuicht en in zijn ambt verheven, had de hoofdman de verplichting
zoo haast mogelijk bij den hoogbailluw van ’t land van Waas te gaan
en daar in zijne handen den eed afteleggen, als volgt :
« Dat sweer ik goeden en getrouwen hooftman te zyn van hel
guide van (St. Pauwels) en de St. Sebastiaan binnen de prochie van
(St. Pauwels); de heilige kerke en de roomsche geloove te mainte-
neeren , de keyserinne ende coninginne ende hacr naekomelingen als
gravinne van Vlaenderen en de heer van den lande van Waes, ende
het landt getrouwelyk wel te dienen in orloghen ende elders, daar
het van noode wezen zal, ende voorts al te doen dat eenen goeden
en getrauwen hoofdman schuldig is, ende behoor te doen, zoo helpt
my Godt ende al zyn heiligen ».
Zijn ambt bestond in het geleiden der gilde; hij had de vergade-
ringen te bepalen , die zelve voor te zitten en de inwendige orde te
handhaven.
Hij was vrij van alle kosten van de gilde (art. lo).
2. KONINOKEIZER.
Wal tlil bediedt en hoe men koning of keizer wierd weet gij allen.
liet koniiig- of keizerschap werd hooggeprezen; hel hood eenige
voordeelen aan, maar gaf tevens aanleiding lot zekere verplichtingen.
A. Voordeelen. — 1. Ten koste van de gilde mocht hij eenen rok
laten maken van « meerderen prys ofte weerde, zo sal de guide
gehouden wezen hem daartoe te glicven in pinninghen twaelf schel-
lingen grooten ».
2- Hij I. ad het vermogen op zijne kleederen te dragen « t’synen
profyte een teecken metier bordure van de guide, waerdig wezende
twaelf schellinghen grooten ».
5. Hij was daarboven geheel vrij van alle onkosten van ’t gilde
(art. 15 Sinay).
4. Hij wierd beschonken ten koste van ’t gemeen gilde met cenc
« tonne biers van sulcke prys als het gilde bier van de maeltydt »
(art. 10 Sinay).
Tc St. Nikolaas beschonk men hem met twee tonne biers; te Melsclc
met drij patlacons wisselgeld, en te Belcele met \\ s. gr.
In 1UÜ3 besloot men te St. Nikolaas voortaan aan den koning eene
somme van 3 pond grooten te geven, mits welke deze gehouden was
eenen silveren schakel te koopen tot vermeerdering des halsbands.
Hij d ie den honingvogel drij maal achter elkander opvolgende jaren
afschoot kreeg als keyser te Calloo een juweel van dry silveren pape-
gacyen weerdig wezende zes guldens.
I>. Verplichtingen. — Als vergoeding van die kleine verecrende voor-
deelkens welke de koning genoot , was hij gehouden te betalen binnen
« syn jacr tol vermeerderinge van breucke zes schellingen en acht
grooten courant geit ende meer indien hem belieft » (art. 18 Sinay).
2. Hij was insgelijks verplicht te komen met « zyn teecken ofte
roclce, metier bordure » (satf. ) « godtstyds voor de misse ter plaets
dacr die vergaderinghe genomen zal zyn op alle feesldaeglien dat de
guide met de processie in ordonnantie gaet , sunderlingen op de
daegheu van kermisse, ommeganek ende Hcyligh Sakramentsdagh , om
ter ceren Hodts de processe te helpen verccren op de boete van eenen
schellinck acht grooten » (art. 8 Sinay).
3. DEKEN.
hiezing. — He deken der gilde wierd gewoonlijk gekozen door zes
guldemeeslers die ‘s jaars te voor op St. Sebastiaansdag daartoe
benoemd waren.
-15
Indien de zes guldemcesters niet en accordeerden in de keure van
den deken , ende dat zij in twee ofte drij opinion waren , dan was
diegene deken die de meeste « keuren ofte voysen luid ». Viel liet voor
dat de kandidaten even veel stemmen hadden, dan wierden die namen
den koning der gilde overgegeven, en wien de koning dan verkoos
van die twee personen was deken.
Kostuum. — De deken had de verplichting hem eenen rock ofte
teeckcn te doen maken ghcborduert metier bordure van den scluit-
terie.
Ambt. — Ten daghe van feesten en schietingen mocht hij dezen
rock of teeckcn aandoen en den pijl en den vogel der gilde dragen.
4. BALJUW.
Kiezing. — De baljuw werd gekozen door den deken en de gulde-
mecsters. Die kiezing, als deze hiervoren, was streng verplichtend.
Werden alleen verschoond de guldemcesters die gedwongen of nood-
zakelijkshalve buiten het land waren « by tylle van banne » ; of die
op reis waren « in eenigc verre pcrcgrimmagien als te Koome St. Jacobs
ende diergelycke, zo zullen de andere guldemcesters voor hem keure
geven ».
Bij overlijden van eenen of anderen gulderF.eester kozen onmiddelijk
de overige meesters eenen anderen , en stelden hem in zijne rechten.
Bediening. — De baljuw had voor bediening de verordeningen te
doen naleven en de overtreders te boeten en te straffen. De baljuw
was gekozen voor ’t leven en bleef zijn ambt behouden zoo lang het
hem beliefde. Zijne tegenwoordigheid was vereischt op al de feesten
der gilde.
Jaargeld. — Als vergelding zijner bediening kreeg l'ij een derde
van al de boeten « ende mesusen » die vielen « ende commen zullen
in syn vierschaer ».
Hij was tevens ontslaan te betalen de jaar- of maaltijdkostcn.
Kleedij. — Hij droeg eenen bijzonderen rok geborduurd « metter
bordure van den schutterie » t<m jare 1731 , droeg hij in zekere
gemeente ten dage van openbare vergaderingen eenen kleinen zilveren
vogel aan den hals.
5. ALPI1ERIS.
Bediening. — De alpheris of kapitein, was de beroemde vaandel-
drager der maatschappij , gelast met het vaandel der gilde te dragen
46
en te draaien op de dagen dat de gilde stoetsgewijze uitging als op
de kermisdagen, den feestdag van St. Sebastiaan, de zomermaallijd ,
II. Sakrainentsdag en op Mariahemelvaart. En luidens art. 5 van
’t lastkoliier zijner benoeming was hij verplicht nog te allen tijde « in
habitie te compareeren met zijn vaendel op alle andere teyden volgens
oude gebruyken ; zelve daer mede te gaen in de processien ; immers
doen gelijk men van dienswege van oud gewoon is te doen volgens
reglement in ons gilde onderhouden dit zonder tegen zeggen en op
pene als voren ».
Hij mocht ook altijd bereid zijn, volgens art. 7 van gemeld kohier,
onmiddelijk te verschijnen in het ambtgewaad en met het vaandel in
de hand « op het eerste verzoek van den heer hoofdman of den
Eed, om alsdan tot eerc dezer gilde te doen dusdanige eerbewijzing
als het voorvallend zal behooren, dit ook zonder tegenspreken ».
Telkens dat de gilde in plechtgewaad uittrok, was hij genoodzaakt
het vaandel te halen, welke ten huize van den hoofdman berustte.
Hij moest dit voorzichtig gebruiken op dat het niet « geravageere
geschuerd of beschadigt worde » en het wederom op het einde der
feest ten huize van den hoofdman brengen onbeschadigd; want alle
onkosten waren te zijnen laste uit dien hoofde (art. 6).
Het was immers nog niet voldoende dat de alpheris het vaandel
droeg en het zoo maar wat draaide gelijk hij kon of het goed vond;
l'ij moest dit schoon en op plechtige wijze kunnen doen, op straf
van « Ipso facto » uit zijne bediening gezet te zijn (art. 2).
Om alzoo aan die plicht niet te kort te blijven was hij gehouden
(door art. 2 van ’t gewoon kohier) het vaandel op zijne kosten te
leeren dragen bij eenen meester daartoe goed bekwaam.
Kleedij. — De alpheris had een bijzonder schoon en prachtig costum
welke hij aandeed op de feestdagen om alle eer te bewijzen aan de
gilde in het bedienen zijner fonctie. Hij droeg eene « schoone casique,
veste en broek » , en had fijne « caussens » en sterke schoenen of leersen
aan; rond de lenden had hij eenen zijden sluier gegarniert met zil-
veren gabonnen en frinien (art. 5), en op het hoofd stond « eenen
nieuwen gerokeerden of opgesteken hoed met eene witte pluime naer
de alsdan bietste goeste » (art. 4); gansch die kleedij was te zijnen
koste.
Voordeelen. — Wanneer men in de kerkelijke diensten ten oller
ging, was zijne beurt te gaan na hoofdman konink en deken.
Hij maakte ook deel van den Eed, en had aldaar raadplegende
stem.
47
Hij was tevens vrij van omstellingen en van tafel kosten op de
« somermaeltyd ».
Benoeming. — Daaruit vloeit dat liet alpherisschap van hoog aan-
zien was en zeer in acht genomen wierd. Geldelijke voordeelen kon
men er niet uittrekken, maar andere onkosten waren er genoeg aan-
vast. Niet tegenstaande die nadoelen was die ambtsbediening zeer
betracht, en daarom vond men het geraadzaam en voordeelig den
alpheris niet te laten benoemen of verkiezen gelijk de andere ambte-
naren der gilde. Die bediening werd bijgevolg in het openbaar ver-
pacht , aanbesteed , aan den meest biedende.
In het verslag der vergadering onzer gilde van den 7 Oogst 1810,
zijn al de artikelen van het lastkohier, op de welke de verpachting
geschiedde, overgebracht. Dit lastkohier, geschreven op zegel van 4
stuivers, bestond in acht artikelen en eindigde als volgt :
« Op de vorenstaande conditiën is de fonctie van alpheris opge-
roepen en absolutelyek verbleven op onzen confrater sieur Petrus-
Hubertus Van Garsse, voor de somme van honderd en vier guldens
courant geld, te betaelen comptant of uyterlyck een maend naer date
deser, intusschen van welke is door den heer hoofdman en den Eed
ondertcekend als ook dito sieur Petrus-IIubertus Van Garsse die
belooft hem te schikken naer de pointulen en artikelen hiervoren
genaemd den dag, maend en jaer alsvoren en is hem hier van eene
gelyke copie afgeleverd door onzen greflier » (volgen de handteekens).
Daaruit blijkt genoegzaam dat dit alpherisschap zeer hoog verpacht
werd, niettegenstaande de lastige taak die daaraan kleefde.
Vóór Petrus Van Garsse werd die bediening gedaan door : I Frans
Calle in ’t jaar 1728, 2 Marcus Van Nieuwenhuise in 1756, 3. Jozef
Volckerick in 1768, en 4 door Petrus-Francies Durinck in 1810.
Ontslaggeving. — Wanneer de alpheris zijn ontslag gaf, verloor die
gewoonlijk al zijne voorrechten en « was dan maar gelijk eenen
anderen gilde broeder om te helpen vergelden in alle lasten van
dezer gilde » (8 Meert 1767).
6. BEZORGER.
De bezorger, ook greflier genaamd, moest de processen verbaal der
vergaderingen opmaken , de inkomsten der gilde in zamelen en hare
schulden betalen.
Do rekenhoeken der gilde geven ons de volgende personen te
kennen die dit ambt van bezorger opvolgentlijk uitvoerden :
Adriacn Van Geersom
1743
Alexes Vermeulen
174(5
Jozef Verberckmoes
1747
Joannes Lambert
1748
Frans Nobels
1749
1*. Van de Velde
1 750
J.-B. Daens
1751
Jan De Strooper
1754
Hendricq De Strooper
1755
De Moorsch
1756
J.-B. Vercauteren
1 756
Jan De Smet
1759
Pieter Smet
1760
J.-B. Smet
1764
Jos. Naudts
1765
1*. Hcyens
1766
Ad” Volckerick
1767
Joannes Van Peteghcm
1768
Gillis Brughman
1769
Pieter Galle
1770
J. Van Nieulande
1773
D. KNECHTEN VAN 'T BESTUUR.
Builen die leden waarover wij komen te spreken, had liet bes) uur
ook zijne bijzondere knechten die hunne afzonderlijke en soms
eigenaardige werkzaamheden hadden :
t. DE KNAAP.
De knaap, was deze die ouder eed den hoofdman beloofd had te
volkomen aan al het geen hem zou belast worden « ende neirsiegheyt
doen aan hoofdman ende voorders den Eed oork de gemeene guide
broeders te dienen zoo verre als het hem mogelyek zoude wezen; in
gebreken, op correctie van hoofdman ende geheel den Eed » (art. 25
der standregelen).
De knaap vervaardigde ook de koningskroon en deelde op den
schietdag ’t blazoen of schild van St. Sebastiaan uit.
Hij mocht kosteloos deelnemen aan de gilde maaltijden.
Hij won jaarlijks op zekere gemeenten 7 scliell. c’.
2. TROMMKI.AAli OF TAMBOllt.
Deze was gelast met liet roffelen op de scliietingen cu op andere
groote feestdagen als wanneer de gilde stoetsgewijze uitging en deelnam
aan ommegangen en processie».
Toen de trommelaar in zijne bediening werd aangesteld verzocht
liet bestuur hem vriendelijk zijnen dienst « getrouwelijk te doen op
pene van bedankt te worden ».
In ’t jaar 1749, den derden Mei, wierd Jan Itcrnaerls aangesteld
als tambour « voor de tijd tot wederroepens ».
Den 6 Januari 1739, volgde Adriaan Vaerewyck hem op (lilius Jan)
cu kreeg voor hel trouwelijk volbrengen van zijnen dienst een pensioen
van 10 scliell. des jaars.
In het jaar 176(3, moet men den wensch uitgedrukt hebben van op
de feestdagen nog wat meer lawaai te hebben, want in hunne ver-
gadering, van 23,,<‘" Januari, besloot het bestuur eenen tweeden tam-
bour aan te stellen, en benoemde daartoe « den zone van Pieter
De Bruyne ».
Die weelde van gerommel en getrommel duurde zijnen tijd. Men
kende en paste de spreuk toe dat « elk moet zaaien naar zijnen zak »;
want den 19 Januari van het jaar 1824, besloot men liet pensioen
of jaarwedde van den trommelaar te verminderen aangezien de onop-
houdende duurte der levensmiddelen en men bracht die op 2 gulden
’s jaars. Eindelijk in 1839, wierd geheel het pensioen afgeschaft.
5. FIJFELAAR.
In den stoet stapte nevens den trommelaar de (luitspeler, ook
fijfelaar genaamd. Onze voorvaderen dachten ook dal zonder een
II uitje hunnen stoet en hunne feesten niet zouden goed vooruitgegaan
en afgeloopen zijn. Zijne bediening onderging den zelfden stolfelijken
voor- en achteruitgang als die van den trommelaar. Jan Ruylfelaer
ontmoeten wij in onzen rekenboek als fijfelaar in ’t jaar 1749, den
3,len Mei. Daarna Carlos Goossens, welke door eene beraadslaging van
3 Mei 1763, bas en viool kreeg, na op het pensioen « geaccordeerd
te zijn ».
In 1824, wierd insgelijks zijn pensioen verminderd. Ten jare 1839,
schafte het bestuur der gilde dit pensioen af, door het volgende
besluit in zijne vergadering van 12 Mei genomen : « wat aangaat den
tambour en den fluiter die zullen geen pensioen genieten en mogen
ook geen taillooren rond zenden, dezelve zullen betaald worden gelijk
of den knaepe met hen zal overeenkomen 20 of wel 22 st. cl per
dag ».
4. HOORNBLAZER.
I >ie luidruchtige trommelaar en fijfelaar waren voorafgegaan van den
hoornblazer. Deze opende gewoonlijk hunnen luisterrijken stoet,
gezeten op een (link paard; droeg pluim en sjerp, en had een
jachtmes, bandelier en ceinturon en hield stevig het wapperende vaandel,
terwijl hij van tijd tot tijd, door het geschal van zijnen hoorn, den
stoet aankondigde.
O. ZOT OF ZWATIEMEESTER.
Bediening. — Buiten de reeds genoemde knechten zien wij in de
feestelijke uitgangen voor na en rond hel bestuur en de leden der
gilde gaan en dan loopen, de « zot of nar », ook weleens wijzeman ,
zwatiemeester , boulfon en zinnespeelder geheeten. Deze had cene
eigenaardige bediening. Hij moest de feestvergaderingen en nitslapsjes
door belangrijke kluchten en poetsen vervroolijken. Hij was nochtans
zoo veel mogelijk gehouden zich deftig te gedragen (. zonder cenighe
onbehoorlycke daad ofte akte uyt te rechten ». Ten jarc 17o(3, den
I Oogst, werd Jan Van Gentbrugge te Sinay, als wijseman aangesteld
« met conditiën dat hij gehouden zal zijn den dienst van wijseman te
doen zoo het behoort faute van welcke hij bedankt zal worden ».
In ommegangen en rouwplechtighedcn was het hem verboden in
ollicieel costum te verschijnen uit eerbied voor de goddelijke diensten
en de overledene leden.
Kleed ij. — Op de andere feestdagen had hij een aardig costuum
aan, dat geheel met zijne belachelijke bediening overeenstemde. Die
kleedij werd ten koste van het gilde aangekocht. Eene beraadslaging
van het bestuur, den 21 April 182(3, gehouden en luidende als volgt,
slaaft onze gezegdens :
« Dat alzoo volgens liet gebruik van alle gildens de wijzeman op
eene kluchtige, grillende en lachende wijze gekleed zal zijn, en ver-
mits het kleed gedragen door onze overledene wijseman I'ieter-
Auguslinus Sturm en Dicter Meyskens versleten is en niet meer
bekwaam kan zijn door slecht fatsoen als aderssins te kunnen dienen,
hebben wij ook vastgesteld op de spaarzaamste wijze mogelijk tot
laste van 't gilde een nieuw kleed te doen maken naer de als daertoe
vereischte beste forme ».
51
Al hert Antlieunis, was de eerste welke wij in de handboeken als
nar aantreden en werd in die hoedanigheid aangesleld , den 5 Mei
1749.
Jaarwedde. — Als jaarwedde voor het goed vervullen van die
kluchtige bediening kreeg Jan Van Gentbrugghe tien schellingen,
ingang nemende den 50 J. 1757.
In ’t jaar 1N54, den 19 Januari, nam het bestuur het besluit, ter
oorzake der slechte tijdsomstandigheden, het loon van de bedienaars
der gilde, als wyseman, fuyflelaar en tambour te verminderen ieder
op 5 guldens ’s jaars. Tien jaren nadien, wierd het bestuur genood-
zaakt uit spaarzaamheid boven gemelden loon al' te schallen.
§ lil. LEVEN.
Wij weten nu den oorsprong van des gildes bestaan ; wij kennen
haar met lichaam, hoofd en leden; maar wij hebben nog niets gezien
van hare werking, van haar leven.
Het blijkt zonneklaar uit den inhoud van ons onspronkelijk ver-
ordeningsreglemenl , dat de St. Sebastiaansgilde van Sinay, gelijk vele
andere, ingesteld was niet uitsluitelijk om den geboortegrond te ver-
dedigen, maar tevens om in tijde van rust de godsdienstige feesten op
te luisteren en den vrede te vieren door gezonde uitspanningen en
vroolijke feesten.
A. YEKGADEKINGEN.
Al de leden der maatschappij, vergaderden gewoonlijk tweemaal op
G,len en 21st®“ Januari van ieder jaar, om het lidgeld te bepalen, het
bier en de somertafel te verpachten. De eerste dier vergaderingen
welke wij te Sinay aangestipt vinden, dagteekent van den 55 Januari
1745.
Orde. — Op de vergaderingen waren al de leden streng verplicht,
de inwendige orde stipt na te komen, allen eerbied te toonen voor
’t bestuur en zeer genegen en toegevend te zijn voor elkander, naar
luidens de volgende artikelen der standregelen :
Art. 10. « Zoo wanneer de gilde broeders vergaert zynde nopende
de guide zyn gehouden, als hoofdman en vorders den Eedt commen,
in de zelve vergaederingc plaetse te maeken eere ende reverentie te
bewijzen, op de boete van 10 grooten ».
Art. 11. « Item zoo wat guldebrocders den hooftman voorders den
— ü“2 —
Eedt ofte den enaepe van 't guide <|iiaclyck toespraekt ofte eenige
injurieuse ofte onbehoorlyeke ende onbeleefde woorden gave om d’on-
derhout van de statuten ofte ’t recht van den boge, sal verbeuren
dry schellingen en vier grooten ».
Art. 13. « l)c gildebroeders commende ter macltyd als ineinmer,
als een camer moet hebben, zullen gacn ter camer om l’ecten daer
hem van den Eed zal gesonden worden, op de boeten van tien
grooten ».
Art. 14. « Alle gildebroeders is verboden op de daghen van generale
vergaderinge in t huys van zelve vergaderinge te spelen met leer-
lingen ofte caertc ende andere verboden spel op de boete van thien
sl u y vers ».
« Ende van den Eed gecalengiert zynde ende ’t spel niet (staeken)
latende by de zelve gecondemneert worden in als welcke meerdere
lioete als haerlicder in reden zal denken behooren ».
Te Calloo was hel aan de gildebroeders uitdrukkelijk verboden van
« aan eenige persoonen van de guide geen deel makende te drinken
te geven in de camer ofte op straat op verbeurte van thien stuwers ».
it. godsdienstige geesten.
De Godsdienstlijke feesten waaraan de gilde in « ordonnantie deelnam
om ter eere Godts de processie te helpen vcrcercn, waren de processie-
daglicn de daghen van kermisse, ommeganek ende lieylig sakramenls-
dagli ende Sl. Sebastiaensdagh » (art. {)).
De stoet was gewoonlijk volgcnder wijze gevormd :
Ten hoofde van den stoet gingen vooruit vier van de jongste gilde-
broeders die gehouden waren te gaan « schuttcrlyek in cene uytlerste
modestie met eenen Spaenschen gespannen boglic ende eenc tros met
schichten ». Nevens hen gingen de trommelaars on de fijfclaars bene-
vens de standaarddrager alsmede de gildegczellen , die geenc llam-
bouwen hadden. Zij die « respect hadden voor hunnen Schepper en
Zaligmaeker » en eene llambouw droegen, mochten den gildekonink
begeleiden , slappende met licht voor de kerkbedienden nevens den
hoofdman, deken en proviseerders. Onder de gezellen die lichldrocgcn
waren er met schilden aan de llamboiiwcn , en andere zonder schilden;
maar deze laatste» hielden eenen pijl in hun hand.
Daarna kwam met onlbloolcn hoofde de baljuw met zijnen wapenstok
of pijl gevolgd van den Alpheris, die op zijne schouders liet vaandel
droeg (D. I1.).
I» de kerk, hadden de leden der j^ilde hunne plaatsen voorbehouden
aan den aulaar van den heiligen Scbastiaan. He autaar van SI. Sebastiaan
wierd gewoonlijk door de maatschappij bekostigd, vernieuwd en onder-
houden. In andere plaatsen had de gilde een bijzondere kapel in de
kerk.
Aan den autaar van St. Sebastiaan hadden de gildebroeders hunne
bijzondere zittens, voor hun persoonlijk gebruik, en niemand anders
zou zich gewaagd hebben een van die plaatsen te bezitten. Nevens
ieder lid hing een koperen kandelaarken met eene roete kaars. Hecht
voor hen stond een groot houten beeld van den heiligen St. Sebastiaan
vast gespijkerd aan oenen grooten pilaar onzer kerk.
Uit licht werd jaarlijks in een der twee vergaderingen van Januarij
openbaarlijk verpacht.
Ten jare 1811, den Januarij, werden de « routte keirsen » die
in de zittens moesten branden aanvaard door Jozef Van Mele voor
d rij guldens; en de « wassche keirssen » die gedurende 1811, zouden
branden aan ’t beeld van Sint Sebastiaan werden aanvaard door sieur
Jan-Baptiste Heyens voor drij guldens achttien.
In 1813, den 19 Januari en in 1814, den 53 Januari, werd dooi-
de verpachting de roete kaarsen « de minst biedende den naeste » toe-
gewezen aan den knaap Jozef Van Mele voor drij gulden cour1. ; en de
wasse keirsen aan sieur Joannes-Baplistc Heyéns koster voor de somme
van drij guldens en achttien stuyvers.
Wij denken dat dit gebruik moet geëindigd hebben in 't jaar 1830;
want dan is er voor de laatste maal spraak van de verpachting in
onze handvesten.
C. 1 1 T SPANA I NG SF EESTEN .
Ue vermaakfeesten bestonden eenvoudiglijk in vroolijke vermakingen,
aangename en verkwikkende feestmalen eens des winters en eens des
zomers en wijders in gezamentlijke schietingen of in het bijwonen
aan vreemde prijsschietingen.
I. WINTERFEEST.
Het winterfeest had plaats op St. Sebastiaansdag en volgende dagen.
Men vierde en feestte onvermoeid gedurende twee volle dagen, en dit
bleef alzoo opvolgentlijk duren bijna eene geheelc eeuw. Slechte tijden
nochtans braken aan, en verplichten het bestuur den duur des
feest ijds te verkorten en hem te bepalen en te beperken, in 185i, op
eenen enkelen dag.
De tafel moest door ieder gildelid betaald worden « elck voor zyn
geld, en dat voor zeven stuyvers den man » hetwelk den 3 Januari
1734, aanveerd wierd « door de basine Durinek voor twee dagen ».
liet bier werd verpacht minst biedende den naaste voor twee dagen,
a baud en licht » was in de verpachtsom begrepen, en de aanvaarder
was gehouden op drij « herden vier te maecken naer belmoren , dit
ten advenante van dry en twintig schellingen en vier gr. ».
Dit schuimend vlaamseh bier was voor de gildcbroeders eene ware
en gedurende bezorgdheid. Men dronk het altijd gaarn goed, in ruime
maten en met volle teugen. Zij waren lijn van smaak zoo dat zij
zelden ten laste van den herbergier er niets hadden in te brengen.
Daarom nam het bestuur van alle voorzorgen en deed men opvol-
gentlijk in het proces verbaal der verpachting zekere voorwaarden in-
lasschen, als volgt : « Ten vorndage is goresolveert by hooftman,
konink , dekens, alpheris ende gezworens te besteden het bier, brand-
hout ende koersen het gene zal geconsommeert worden in de toe-
komende St. Sebastiaansdagen ’t gone is verbleven op de \V* Maryn-
Durinck voor eene somme van een pond eenen schel I . grooten voor
ieder tonne bier ».
Het jaar nadien voegde men er bij « goen bier », en in 1731, moest
men bruin bier hebben. Den 21 Januari 1764, bedong men dat het
geheel goed bier zijn moest, « by faute van welcke den Eet zal ver-
mogen ’t zynen costc ander bier te copen ».
In 1811, in hunne vergadering van 17 November, nam liet bestuur
besluit het bier niet meer te besteden : « in aandacht nemende het
slecht bier dat de herbergiers op de vergadering van de gilde te
drinken geven, niet tegenstaande dat zij daarvoren eenen redelijken en
justen prijs genieten.
« In aandacht nemende de groote klachten en murmurât icn die op
de vergaderdagen door de gildcbroeders geschieden.
« In aandacht nemende de geschillen en disputten die maar al te
dikwijls op de gildevergaderingen plaats gehad hebben en altijd voort-
komen door het slecht bier.
« Te rekenen van Sebastiaen 1812, zal voortaen altijd het bier gekocht
worden voor en ten laste der generaliteit van ’t gilde, welk hier
zal gekelderd worden bij den gone die het gilde zal aanveirdt hebben,
de bomme en tapgat zullen gecacheteerd worden door den eed,
gevolgentlijk dat er niets meer en zal besteed worden min biedende
den naeste dan het gebruik der tafel ».
Dit gebruik had geenen langea duur, want den 12 December
daaropvolgende wierd het bier weder aanbesteed.
oo
In 1819, bedong men nog dat liet bier door den aanvaarder moest
afgelapt worden lot op den bom of grond volgens liet nieuw gebruik.
Den 4 April 1850, wierd bovenstaande resolutie van liet bier zelf
aan te koopen weder vernieuwd; maar in 1835, wierd het weder
maar verpacht.
In liet jaar 1846, stelde men vast dat de tonne bier 130 liters moest
inliouden, om als er meer dan eene ton bier gedronken wierd, maar
in evenredigheid van het afgedronken bier te moeten betalen ; maar
men betaalde aan den herbergier 6 franken per tonne voor liet af-
tappen (1850).
De prijs van het bier verschot ook van jaar tot jaar.
a) Het goed koopste was in :
1744 1 pond 1 schell.
1755 1 pond 3 schell. en 6 grooten.
1759 19 schell. en 6 grooten.
1761 1 pond 1 schell. en 4 grooten.
1764 19 schell. en 8 grooten.
b) Hel duurste was in :
1749 26 schell.
1750 26 schell.
1811 11 guld. 15 stuiv.
1815 1“2 guld.
1816 11 guld.
1817 14 guld. 15 stuivers.
1818 15 gulden el
1822 16 gulden.
1855 13 gulden.
Daaruit mogen wij gemiddeld den prijs per tonne bier vaststellen
op 12 fr. in de jaren 1700 tot 1800, en op 21 fr. van de jaren
1800 tot 1830.
2. SOMEKFEESTEN.
De warme zomerfeesten waren veel woeliger dan de koele winter-
feesten. Zij begonnen gewoonlijk in de maand Juni den 10, II en
15,len, of den 14, 15 en 16,len der maand; zij hadden bij uitzondering
soms plaats den 29, 30 en 3l,le“ der maand Mei. Die feesten duurden
bijgevolg drij dagen lang. Nochtans, den 19 Januari van het jaar
1824, besloot men den duur van die luidruchtige en woelige teer-
dagen te verminderen , aangezien de slechte tijdsomstandigheden ; en
men vergenoegde zich dan met twee feestdagen. Later, van ’t jaar
1843 Ie beginnen, vvierd er bepaaldelijk besloten maar cenen dag Ie
besteden voor die zelfde fccsllijkheden.
A. KOMIHGSCMF.TIA’G.
De bijzonderste dag dier feesten was de koningscliieting; dit vvierd
op zeer luisterlijke wijze gevierd.
Het groote feest werd aangekondigd door liet brommen des kanons.
Ieder gildegezel trok zijn beste pak aan en d’oflieieren hun glansterend
gewaad. Zij waren gehouden « te compareren ten huize waar zy
geinsinueert waren by den cnaepe met haerlieden spaenschen boge
eude te minsten een dozyn bouten om acht uren ». Daar allen golstyt
aangekomen en vergaderd zijnde, stelde men zich onmiddelijk in goede
« ordonnantie » om te samen stoetsgewijze den koning des vorigen
jaars uit zijn huis af te halen en hem naar de kerk te geleiden.
Daar vvierd eene solemneele mis gezongen , en binst den dienst
gingen de gildebroeders ten offeren ter ecre (iodts en « haer lieden
patroon, ter uitzondering van den recreatief meester die niet in de
kerk met zyne ghecoleurde habilualien verschenen was, nvt respect
voor het allerhey ligste ».
De mis gedaan zijnde, gingen zij eerbiedig en in « gclycke ordon-
nantie » de kerk uit en trokken stoetsgewijze naar het schietsplein
nabij de kerk, in ’t midden van het dorp gelegen, om aan de
schieting van den koningsvogcl deel te nemen; daar hielden de trom-
melaars en lijfelaars hun geroefel en gefluit op, en iedereen maakte
zich schutvaardig.
Allen sloegen met aandacht liet spel gade, en bcjuichtcn onder het
gerommel der trommels den behendigen schutter die den hoogvogel
in zijn pluimgetooi geraakte. Op cens steeg het gejuich en ’l geroep
uit den groep der omstanders op onder het lawaai van trommel en
fijfelaar. De hoogvogel was afgerukt en zakte neder. Langs alle kanten
vloog men toe en rechtte men zich op de teenen om hem te vangen.
Een greep hem, en reikte hem den gelukkigen koning toe, die daar
roerloos stond met de gildekraag rond den hals, en den pijl en den
vogel geduwd in d'handen en niet wist hoe en waarheen zich koeren
of wenden, zoodanig was hij geweldig omringd en gevvoelig als koning
gevierd. De deuren der huizen vlogen open, en de geestdriftige
dorpelingen begroetten onder de gildelcden , die stoetsgewijze ter
kerken gingen, den nieuwen koning, omringd zijner oflicieren. De pastor
in volle luisterrijk gewaad wachtte den koning af aan het kerkhekken.
Het luidruchtig muziek hield op; alles wierd weder stil en allen
trokken vol ingetogenheid en eerbied de kerk binnen om God te
bedanken. De gildebroeders begeleidden met eene brandende flambouw
in de hand het H. Sakrament van ’t hoogaltaar naar den autaar van
den Heiligen Sebastiaan waar een lof werd gezongen. Daarna sloot
eene hymne « te deum laudamus » de kerkelijke plechtigheden. Dan trok
de hoornblazer met zijne pluim op het hoofd en zijne sjerp rond het
lijf de kerk uit en kondigde aan de bevolking dat de dankzegging
gedaan was. Hij steeg te paard, hiel zijn vaandel stevig vast en stapte
met fierheid vooruit. De fijfelaar en de trommelaar volgden hem al
fluitende en roefelende. De alpheris met zijnen opgestoken hoed en
zijne witte pluim, zijne schoone casique en zijnen zijden sluier kwam
hen na, het vaandel der gilde met zooveel kunst als zelfgenoegen
dragende en draaiende. De leden en het bestuur met den nieuwen
koning aan hun hoofd volgden met gestadigen trad en trokken naar
hun lokaal waar het feestmaal moest plaats hebben, terwijl de wijse-
man met zijne gekleurde kleeren de toejuichende en nieuwsgierige
bevolking lachen deed door zijne kluchtige en grillende gebaren.
Gansch de stoet treed het feestlokaal binnen om met malkander goede
chiere te maken , alwaar « alle gildebroeders gehouden waren te
compareeren op pene van te verbeuren eenen Schelling en acht grooten,
ende bovendien te moeten betaelen zynen cost zoo ’t zelve besteed
was » (art. 13 statuten).
Daar wierd « de zelven konink beschonken ten coste van ’t gemeen
gulden met eene tonne biers van sulcken pryze als het gildebier van
de maeltydt » (art. 16 statuten).
B. FEESTMAAL.
Tot het feestmaal waren niet alleen de leden uitgenoodigd maar
ook hunne vrouwen, en deze hielden gretig vreugde vol kermis mcê
in « eer en deugd ».
De pastor en de gildekapelaan , de baljuw, de hoofdschepen en
andere aanzienlijke « personnages » namen gedurende langen tijd soms
deel aan ’t feestmaal.
De konink, de pastor en onderpastor, de hoofdman, vendrich, de
enaepe, tambours, fijfelaars en de bouffon waren vrij van alle kosten
ingevolge art. 15 der standregelen ; hetgeen later nog bekrachtigd
wierd, door eene beraadslaging van het bestuur, in datum van
6 Januari 1765.
— 58 —
De pijlrapers waren ook vrij van tafelkosten, maar mochten aan de
tafel der gildeleden niet zitten en kregen, op zekere plaatsen, een
stuk varkenvleesch van meer dan tien pond met roggenbrood te eten.
De uitgenoodigden zaten onder malkander en luidden ieder hunne
aangeduide plaats welke verplichtend was in te nemen, op boete van
thien grooten, art. 13 stat.
Afwezigen. — Indien een gildegczel belet was, door zekere gegronde
omstandigheden, het banket bij te wonen, had hij wel is waar zijn
gelag te betalen zoo als de aanwezigen, maar hij had tevens het
recht zijn deel in de spijzen en den drank ter lokaal te doen afhalen.
Eens 1er tafel gezeten verstonden onze voorouderen de kunst hen aan
den disch zich eens recht goed te doen.
1. Drank. — De beker ging niet weinig in het ronde en het
vlaamsche lied uit krachtige borsten en door wijde keelen gezongen,
onder de gisting der goede bieren, weerklonk meer dan eens gedu-
rende het feest.
De bieren waren dien dag voor de gilde vrij van lasten ; dan wierd er
veel geschonken en weinig bier geweigerd; nochtans, bij uitzondering,
is het voorgevallen dat men al het bier niet afgedronken had , want
in de vergadering van 27 December 1829, aanvaard Jan-Baptiste Van
Mele , voor vier guldens eene tonne bier af te tappen die aan de gilde
toekwam « en die door gespaarzaamheid was blijven liggen van op
den gepasseerden somer ».
Zang. — De gildebroeders en zusters zongen soms ook binst het
maal rijmdichtjes, waarvan wij nog vele staaltjes gevonden hebben in
verschillige handvesten. In 1716, vierden de schutters van St. 1‘auwels
het honderdjarig bestaan hunner vereeniging met een luisterrijk feest,
waaraan het Kethorikale dicht niet ontbrak. In een rijmstuk op
perkament geschreven leest men de volgende beschouwing :
« Alberlus stelde in de guldens, om te vechten;
nu dienen zij alleen om vreugden aan te rechten,
in ’t leger is den boogh en pyl van kleine kracht,
door bommen en canon wordt nu den mensch geslacht ».
2. Spijskaart. — De gildebroeders en zusters alhoewel zij goed dronken
en dikwijls zongen , vergaten ook niet te smullen. Hunne vlaamsche
en grove magen waren toen ook gekend voor hunne bereidwillige
inneming. Zij smulden misschien traag maar lang en veel, en deze
die door zijne makkers aangeduid wierd, als meest zijn beste aan de
verschillige speizen te hebben gedaan, kreeg te Waesmunster eenen
silveren tand, als bijzonder onderscheidings teeken.
o9
Het maal bestond gewoonlijk in de volgende spijzen of gerechten :
1812. 1. Een soep
2. Twee patagien, blomkoolen (expersse 1813) en boonen
3. Warm en koud gezanten vleesch
4. Bolie
5. Een hameien baut
6. Eene schoone goede hespe
7. Gebraden kalfsvleesch
8. Fricadellen
9. Hijspap
10. Boter kaas enz.
In 1814, was de hameien baut afgeschaft en wierd niet meer ver-
vangen. Gewoonlijk bedong men nog uitdrukkelijk in ’t verbaal der
verpachting « dat de tafels behoorlyk van alles genoegzaem en naer
genoegen moesten voorzien zyn ».
Den 12 April van ’t jaar 1818, wierd het streng den gildebroeders
verboden aan tafel wijn te drinken. Het was insgelijks door de statuten
niet toegelaten aan vreemde personen drank te geven in de kamer of
op straat.
De lustige gildebroeders en zusters aten en dronken tot laat in den
avond en leidden dan den nieuwen koning naar huis; maar om alle
« abusen te vermeiden » was het den konirig door de statuten niet
toegelaten de tafel te dekken voor de gildemakkers die hem zoo ver-
gezelden , en « oock daerna zyn koningsfeeste met banckette ofte
maeltyt te vereffen » art. 17.
Nu weten wij dat men met kennis en smaak feestmaalde; maar Iaat
ons ook cens onderzoeken op welke wijze men daarvan de onkosten
dekte.
C. VERPACHTING.
f*njs. De maaltijd werd altijd in het openbaar besteed in de vol-
gende vormen :
Het jaar 1743, « present den hoofdman benevens den Eed ver-
garderd zynde ten einde publieklyk aan te besteden de somermaeltyd
die zal plaets hebben op 10 en 13 Juni, hebben wy voorts geproce-
deerd minst biedende den naeste en naer oproepinghe van vele om-
standers in de manière als volgt : Sieur Maryn Ourinck heeft inge-
steld en eindelinge geboden den diné aan 2 sc heil. wisselgeld per
man, sonder dat er nog iemand geboden heeft ».
60
« De maeltyd /.al bestaen in de volgende gerechten of couverten in
alles genoegzaem dat de tafel of tafels behoorlyk naer genoegen voor-
zien zyn te weten ; ende den kost te geven aan onze knechten
voor half geld.
Aldus besteed met byzonder besprek dat het eten goed moet gekokl
zyn door eene kokcsse daertoe bekwaem , ende heeft den aenvecrdcr
met belofte alles promptelyk te volbrengen, naer voorlesingc met ons
getcekend den.... alsvoren (handteekens).
Later wierd de tafel verpacht als volgt :
n 6 Jan.
1751 aan
W® Maryn Durinck mits 16 stuivers
t paar.
8 April
1 753
»
)) )) ))
» 15 »
»
o Jan.
1754
))
)) )) ))
» 1 6 »
n
55 Jan.
1766
))
Laureys Durinck
» 5 schel 1. 6 grooten »
6 Jan.
1769
))
Heynderickx
» 5 » 8 »
»
51 Jan.
1794
))
(lillis Bntggcman
» 3 » 4 »
»
30 Dcc.
1810
))
E. Van Clapdorp
» 10 stuivers per
man.
55 Jan.
1811
))
))
» 1 guld. 4 stuiv.
'1 paar.
3 Mei
1815
))
»
» 1 » 4 »
»
19 Jan.
1813
))
.losef Stevens
» 1 » 4 »
)>
50 Jan.
1814
))
» »
» 1 » 5 »
)>
50 Jan.
1815
))
» »
» 1 » 6 »
))
53 Jan.
1816
))
)) »
» 55 stuivers
»
o April
1818
))
Modest Bussens
» 58 »
»
19 Jan.
1819
))
» »
» 30 »
»
19 Jan.
1855
»
» »
» 58 »
»
19 Jan.
1854
))
» ))
» 56 »
)>
53 Jan.
1855
)>
j) »
» 1 guld. 7 stuiv.
)>
Dus van 1"
'43 lot
1800 was de hoogste
prijs 3 schcll. 4
grooten
de laagste
prijs
15
stuivers. En van 1800 tot 1830 was de
hoogste
prijs 50 stuivers en de laagste prijs 10 stuivers.
De tafclkostcn der knechten waren maar half zooveel als die der
leden. In 1815, den 56 Juli, wierd door het bestuur besloten maar
« cens eene somme van zestien guldens te betalen voor het gebruik
der plaetsen, mondkosten gedurende dry dagen ».
De maatschappij betaalde bijgevolg al de onkosten; nochtans ten jarc
1754, nam het bestuur een besluit waar door ieder lid persoonlijk de
tafclkostcn mocht betalen « elck voor zyn geit en dat voor zeven
stuivers den man ». Doch dit bleef niet lang duren; want kort nadien
betaalde de maatschappij weder de onkosten.
61
I). UITSTEL EN ONDERBREKINGEN.
Uitstel. — Het banket wierd al eens uitgesteld voor buitengewone
redenen, want in den loop der jaren 1757 tot 1758, vinden wij geen
enkel proces verbaal der vergaderingen aangeboekt; in ’t jaar 1764,
had men door een besluit van 12 Februari, de somergilde opge/.egd
en uitgesteld, daar hun hoofdman Frans Zaman overleden was.
Onderbroken. — Gansch de werking der maatschappij werd onder-
broken van ’t jaar 1770 tot 1794. Gedurende vier en twintig opvolgende
jaren had men dan noch vergaderingen noch feestmalen. Den 21 Jan.
1794, herbegon het gewoon leven : Men vergaderde en besloot te
feesten op 15, 16 en 17 Juni; bijgevolg besteedde men reeds het
maal en den drank voor dien tijd, maar uit voorzichtigheid had de
aanbesteding onder voorwaarde plaats : « ten waere den Eed de zelve
aenbestedinge eene maend voor de teringe aen den acceptant door
troebel van oorlog ofte zo diergelyckc opzydc ». In 1813 kende het
bestuur insgelijks dit recht toe aan den aanvaarder van ’t maal : « zal
vry staen 't zy met duurte van oorlog of andersints mits den Eed zes
weken op voorhand te informeren dat hy renonceerd aen zyne aan-
veerding ».
Den 23 Januari 1814, wierd het feestmaal weder uitgesteld « in
aendacht nemende den oorlog en slechten -tyd » , maar dit besluit
werd den 20 Junij van ’t zelfde jaar verbroken en vervangen, « in
aendacht nemende dat in cas van niet te teeren veel tor aan de gilde
doet, mits niemand om die reden zich komt aanbieden of engageeren
ten einde deel te maken van de gilde » en vonden zij goed van voor
het toekomende weder te feesten als naar gewoonte.
Twee jaren nadien, den 6 Augusti 1816, wierd er besloten « dat
mits de circonstantien van den gepasseerden oorlog en den slechten
tyd de gemelde feestdagen geene plaatse zouden hebben ».
Van 1816 tot 1830, hernamen de feestmalen.
Den derden Mei 1850, zond Jan Van Mele, aanveerdcr der zomer-
maaltijd, een verzoek aan het bestuur om eene vermeerdering te
bekomen voor de maaltijd, aangezien de buitengewone duurte van
boter en vleesch , maar dit verzoek werd hem geweigerd.
Den 8,teu Mei 1831, stelde liet bestuur vast met algemeene stemmen
en besloot « dat het met slechte omstandigheden van tyd, gesproten
door de Nederlandsche revolutie van 1830, slagnatie van commercie
en meer andere aflairens, betaelen van contribution en het niet en
zoude betaemen vreugde bedryven by te wonen en onkosten te gc-
doogen » en dat bijgevolg de somergilde geen plaats zou hebben.
E. SCHIETINGEN.
Buiten de prijsschieting van den koningsvogel gaf de maatschappij
van tijd tot tijd gewone schietingen, en nam zij ook. wel eens deel
aan vreemde prijsschietingen.
1. GEWONE SCHIETINGEN.
De maatschappij was natuurlijk vrij zoo veel schietingen te geven
om onder malkander te schieten als zij het geradig vond. Nochtans
was het door vele standregelen verboden te schieten op zekere kerkelijke
feestdagen : te Lokeren op den eersten paaschdag, den eersten
sinxendag en den eersten kerstdag op straf van 6 stuivers; en te
Bclcele op de feestdagen van keimissc en ook onder de mis van alle
zondagen en heilig dagen van ’t jaar, op pene van 6 stuivers.
Op die schietingen hield men goede orde onder de leden, en deze
die zich plichtig maakten aan losbandigheid of aan onbetaamlijk gedrag
wierden door het bestuur onmiddelijk berispt of gestraft.
De standregelen voorschreven dien aangaande zeer strenge maat-
regelen , onder andere : « zoo wie yemant tusschen doelen dreeght
eenen ontaemelyken eedt zwoerc, vilayne woorden sprake oft wercke
dede, sal telcker wyze verbeuren XX s. p. (St. Nikolaas) en tot dien
schuldig syn de injurie terstond te revosercn op pene van een pond
was » (Lokeren).
« Item zoo wie yemant zynen boghe vuylmaeckt, zyn schichten ofte
bauten verbercht ende ontdraecht, zal verbeuren XX s. p. » (St. N.).
« Item waert dat eenig schutter ofte guldebroeder den anderen liet
lieghen oft oploop dede in evelen moed, die zal verbeuren thien
stuyvers » (St. N.).
« Item zoo wat guldebroeder onzedelyck doet als van achter te
craken, zyn water te maeken metten boghe ofte pyl in de hand... zal
verbeuren dry stuivers ».
« Item dat iemandt den edelen handlboghe oft pyl en zal mogen
noemen dan met hunnen behoorlyken naam op de verbeurte van
eenen stuiver » (St. N.).
« Item verboden te wedden op straf van eenen stuyver, te schieten
gedurende den tyd der hoogmisse op pene van 3 stuivers ».
Verboden saete houden op pene van 12 grooten (Clinge).
Te Melsele was hel niet toegelaten te smooren in presentie van
dochters zonder toestemming van den hoofdman.
63
2. DEELNEMING AAN ANDERE SCHIETINGEN.
De gilden namen soms deel aan vreemde prijsschietingen. Dit was
in dien tijd van groot belang.
Artikel 23 der standregelen gaf den hoofdman en den Eed het recht
den behendigsten der guldebroeders uit te kiezen en hem te ver-
plichten deel te nemen aan d’een of andere prijsschieting « item zoo
wat guldebroeder gekozen zynde by hoofdman ende den Eed van de
gilde tot haere raede genomen onime te gaene ende trecken tot eenige
schietspele is daer gehouden te gane ten gcmeenen eoste van de
guide, altydt noodsaekelykheid uytgesteeken , op de boete van dry
schellingen en thien grooten ».
Belangrijkheid der prijsschietingen. a) Vertrek. — Men had de toelating
om ter bijwonen der schietspelen naar andere gildehoven tolvrij uit te
trekken « met hun lieden wimpels, vendelen, trommelen ende fyfelen
ende zelve te laten uitvliegen, staen ende spelen in aider modestie
ende ghemaeniertheden ter eeren Godts zyne heylige Moeder Maria
ende den heyligen Sint-Sebastiaen hunnen patroon ».
Zoo trokken op een peloton onzer beste schutters, den 3 Juli van
’t jaar 4736, naar « eene groote prysschieting te St. Nikolaes, uit-
geschreven door het oudt vry keyserlyck gilde van de H. St. Nikolaes
en Sebastiaen ».
Niet min dan 498 schutters, door vijftig verschillige handbooggenoot-
schappen uit Vlaanderen, Brabant en Zeeland afgevaardigd, namen
er deel aan.
De prijzen voor de drie oppervogels bestonden uit drie zilveren
salven of schenkteljooren, de eene ter waarde van 42 de andere iedere
van 9 pond groote; de 83 andere vogels werden met rood tin ver-
golden.
De intrede te St. Nikolaas van dat overgroot getal schutters was
oprecht luisterrijk en geschiedde in den namiddag en ’s anderendaags
’s morgens « onder het onophouden geklank van keteltrommcls, trom-
petten en het spelen van andere musicale instrumenten ».
Ook de optocht naar het schietplein was schoon om zien. « vooruit
gingen adelborsten met boog en pyl , in het midden den knaep van
het oude gilde met zynen fluweelen waepenrok en silvere schilden ;
alle de koningen waren versierd met hunne broke; de vaendragers
blaeyden ieder om ten best; den verscheyden trommelslagende , het
spel der fluyten, de koddighe kleedinghe der sotten en aerdige poetsen,
die zy in het passeren bedreven, was zeer vermaeckelyk aan de om-
staenders ».
64
Elf stukken kanon, daartoe bereidwillig geleend door den Hertog
van Ursel , werden beurtelings gedurende liet landjuweel afgesclioten.
Den derden dag had er voor de gildezusters eene haanknuppeling
plaats, waarvoor er een zilveren mostaardpot en eene peperbus, gilt
van de vrouw des hoofdinans, waren te winnen.
Het feest in den avond van den tweeden en den derden dag werd
gesloten met een bal op de gildekamer, liet afschieten van eenen
vuurvogel en ander vuurwerk (feuilleton der gazette van ’t land van
Waes nu 216 van 1844 D. 1*.).
« Op hunne beurt schreven de St. Sebastiaansbroeders van Eokeren
van ouds nu en dan merkwaardige prijsschietingen uit zooals in 1783,
alsdan was er te winnen op den oppergaai zes zilveren lepels en
vorken, ter waarde van 10 ponden groote; op de twee zij vogels eenen
silveren soeplepel en op ieder der andere vogels 15 kronen. In 1785
bestond de eerste prijs uit twee zilveren kandelaars ter waarde
van 84 gulden, terwijl er in 1786, bovendien eene silveren snuifdoos
werd uitgeloofd voor de maatschappij die het sierlijkste in den stoet
op kwam ». (D. I'.).
Calloo gaf insgelijks een groot sehietfeest waaraan 327 liefhebbers
deelnamen.
Vóór dat de prijsschietingen begonnen las men de voorwaarden af
op de welke zij plaats hadden.
Zij waren in die tijden volgenderwijze geregeld : (archieven van
Thielrode, De Dotter).
« Alvooren zullen zy (de schutters) overgeven by biljetten hunnen
naem ende toenaem, omme te weten den nombre van personen, die
mede schieten.
« lederen guldebroeder naer de lolinge , onder de wippe gedaen ,
sal met zyne gelotte plaetse te vreden zyn, ende in het schieten hem
vermyden van vloeken, zweeren, onbeleeft spreken, iemant te inju-
riceren , op de boete daertoe staende.
« Zoo wanneer eenen van de dry vogels schiittelyek afgeschoten
wordt , zal daedelyk halte geroepen worden , zoo dat men weet wie
den zelven afgescholen heeft.
« Dat men bevonde dat imant waer schietende met een andermans
bouten of pylen , ende in zulcke gevalle eene van deze prysvogels
daermede waer afschietende en zal van geender weerde gehouden
worden om andcrmael afgeschoten te worden.
« Dat disput rese om het afschieten van een van deze dry prys-
vogels, gelyck wel somtyds gebeu'-t ende gebeuren kan, datter twee
63
pylon gclyck vliegen tegen den vogel, zoo zal men afgaen in sulcke
gevalle met de meeste voisen van de omstaenders, sonder voorderen
trcyn van rechte (c moeten useren.
« Een ieghelyck zal hem vermyden, ’t zy mans, jongmans of' kin-
deren, imants bouten te weghe draeghen of vvegh te steken op de
boete van X st. van eclken bout, tselve op de ouders of meesters
te verhalen.
« Wordt een ighelyk strictelyk belast dat hy hem wel wachte ende
vermyde van met eenige bouten of pylen geraeckt of geschoten te
worden op dezen vryen hof, op pene daar eenich hinder afqwaeme,
van geen vergelt daer af te hebben, hoe sorgelyk de quetsuere ware.
Daarom elekeen wachte zyn selve wel ».
n) Terugkomst der prijsschieting. — « Dat de prijsbehalende schutters
telkens feestelyk onthaald werden mag, naar het belang dat onze
voorouders daar in stelden, gereedelyk worden opgemaekt. Zelfs onder
de fransche republiek, toen de gilden oj) vele plaatsen waren afge-
schaft had er te Sint-Nikolaas eene dergelycke inhaling plaats, waar
omtrent het resolutie bock der gemeente overheid het volgende
besluit behelst :
« Eodem (5 frimaire VI) is deze administratie geinformeert geworden
dat Philippe Yerhaeghen op den 2 dezer tot Gent bekomen heeft den
eesten prys van het schieten, bestaende in eene silvere catfecanne,
alsmede dat N. Vergeylen op den 30 Brumaire lest becommen hadden
den tweeden prys van het loopen bestaende in een paer schoonc
pistolen, de welcke met hunne pryzen heden staen te arriveren.
« Online aen dien intrede allen mogelycken luister te geven is
geresolveert , gehoort den commissaris van de uytwerkende macht, de
selve persoonen, de voordere schieters ende iooper, heden onder het
luiden van alle doeken ende het spelen der musieque in corpora in
te liaelen tot aen de herberghe den nachtegael, alzoo te vergelyden
binnen dit gemeynte, te doen den toer rond de marct, rondtom den
vryheidsboom , ende alsoo binnen het huis deser commune, alwaer zy
respectivelyk door den president deser administratie over hunnen iever
zullen worden bedankt ende ter causen van hunne becommen pryzen
gecomplinenteert , alsmede dezen avond te houden eenen dans bal in
de zaele van den tribunael correclionneel alhier, alwaer door deze
administratie zal gelevert worden lovens ende bruyn bier voor eene
recreatie, lot bywonen van welcke zullen geïnviteerd worden zoo de
schieters, loopers, musicanten tot de inhaelinge als hunne respective
vrouwen en dochters ». (Kesoluticboek A. bl. 530 D. 1\).
9.
(50
F. OUDE ES TUCHT
De orde en de lucht wierden in de maatschappij gehandhaafd door
den hoofdman, deken en de gezworen krachtens het octrooi en de
statuten der gilde.
« De hooftman deken ende gezworen zullen inoghen kennis nemen
van alle questien ende geschillen die zullen tusschen de voorschreven
guldebroeders zullen inoghen commen te ryzen, zoo ter oorzaeke van
spelen en de hantering van den hantboghe als ooc van alle andere
(picstien ». (Octrooi).
« Indien gebeurde dat tusschen de guldebroeders in haer collegie
ofte tusschen doelen cenigli geschil ofte questie vielen ende den hoofd-
man voorders den eed ’t zelve verschil sochten tot hem lieden te
nemen syn de gildebroeders twisters gehouden haerlieder ’t zelve op
te geven om te nederleggen sonder refus of weygeringe naer recht
en redenc op de verbeurte zoo dikwyls als ter contraricn zal
geschieden van vyf schelling grooten courant (art. 5 statuten).
« In gevalle aan hoofdman, coninck, deken, alpheris ende gezworens
cenige questie ende geschillen van de guldebroeders voorsgebracht
worden die zy wys noch vroet zyn om het zelve neder te leggen sullen
haerlieder vervanek nemen mogen om sulcke hooft als zy met gemeene
advisc geraeden vinden zullen ».
« Item om alle guldebroeders van deser vryer guide te verclaren
den inhoudt en verstandt van de statuten ende ordonnantiën gcmaeckt
uit krachtc van d’opene brieven van octrooi indien bevonden wordt
dat er cenighe gildebroeders syn van te volcomme alle de pointen
ende artikelen hier iune verclaert, gecalagicrt synde, zullen gehouden
zyn de pynen en de boeten voren verhaelt sonder eenigh regardende
aenschouw te nemen te betaelen in cas van dilay ofte refus, soo zyn
deken ende gezwornen gehouden ’t selve te geenen ende ooc meer
andere schulden ende taxaten sonder voordcr recht te derven doen
om de selve boeten schulden ende omstellingen also gcynt synde
geemploieert worden ten gemeene ooirboire ende profyte van de selven
guide » (art. 26).
« Reserverende den voorseyden hoofdman ende voorders den Eed
hun lieden de voorseyde statuten oude wetten met de boeten te ver-
anderen minderen ofte vermeerderen naer de gelegenheidt des tyds zoo
zy in raede zullen vinden te behooren » (art. 27).
In het jaar 182(5, den 24 Januari, wierd Charles Mocrkacrt geinter-
disseert van nooit in het gilde niet meer te compareren voor slecht gedrag ,
door de volgende beraadslaging van het bestuur :
67
« Besluit den Eed. — Aangezien dat sieur Charles Moerkaert gisteren
in onze vergadering door zijn slecht gedrag niet anders heeft gedaan
als allen paisibelen gildebroeder onrust, met schendwoorden , Gods-
lasteringen en meer andere schandalen.
Overwegende dat zulks alles tegenstrijdig is aan de oude statuten
reglementen en den act van sociëteit.
Overwegende dat het nog meerder tegenstrijdig is aan ons Roomsch
katholijke religie en zeden dus om zulke wanorders niet verder te
meer ontmoeten.
Besluiten wij als volgt, dat den zelven Moerkaert uyt den register
of lyst van het gilde zal geschrabt worden, door zijn slecht gedrag,
onwaardig verklaart van nooit in geen vergaderingen meer te compa-
reeren en zijn plaats in de zittcns der kerk voor deze te interdiceeren.
Aldus besloten naar alles wel overweegd te hebben in onze ver-
gaderinge, waarvan hem Moemaart eene kopij zal afgeleverd worden ».
G. ONGELUKKEN DOOR ’t SCHIETEN.
« Item dat aldien naemaels gebeurde dat yeinant van beuren schie-
tende in hunnen voorschreven boft’ naer dien zy soullisantelyck met
luyder stemmen zoo dat men ’t zelve gehoort heeft zal geroepen
hebben volgens de costume in alle hunnen gheobserveert cenigh in-
convinient overquaeme int bersten van den boghe ofte andersins en
dat wie van yemant gekwest wierde ofte van lyve ter toot qitaeme,
in zulcken gevalle die zal zoo geschoten hebben ende zal daer van
niet hebben te verantwoorden noch teghen justicie misdoen, noch ooo
der geintuesseerde partye oft den genen die het inconvénient ande
moghen raken, ter dier oorzaccke cenige satufaetie moeten doen,
behoudelyk dat den roep in tyds gedaen zy zulk dat ghenc die aldaer
syn oft siende schieten henlyck moghen vertrecken ende uytdangier
stellen ».
II. EERBIED VOOR d’ovERLEDENEN.
De gilden vergenoegden zich niet met orde en tucht onder hen
ongeschonden te bewaren zij wilden nog wanneer zij het afsterven
van eenen gildebroeder te betreuren hadden, in het openbaar eenen
bijzonderen blijk geven van de genegenheid en liefde welke zij voor
malkander hadden.
G8
« Alle guldcbroeders woonende binnen voorseyde procbie zyn gehou-
den te commen booren de misse van requiem 1er begracfenisse van
haerlieder mede guldcbroeders ende offeren over de sicle behouden
daerloe geinsinueert zynde byden enape van de guide op de boete
van zes grooten, noyt om redenen als bier mier uytgcstekcn die aen
deken ende gezwornen ten zelve daege zal moeten te kennen geven
worden ofte aen den enaepe doende de insinuatie die daer rapport
zal moeten docne aen den voornoemden deken ende gezwornen om
te jugcren ofte excusic suffisant is » (art. 7 statuten).
Den 12 Fcb. 1704, wierd te Sinay de somermaaltijd die Gillis
Bruggeman aanvaard bad opgezegd en uilgcsteld omdat de hoofdman
der gilde, Frans Zaman , overleden was.
Den 7 Oogst 1810, wierd de gilde in buitengewone vergadering bij
een geroepen om te beraadslagen « over bet handen en celebreren
der uitvacre van bunnen beminden confrater en alpheris d'eer Petrus
Francisais Durinek ».
I. DEELNEMING AAN OORLOGEN.
Het wezenlijk bijzonderste deel van bet doel der St. Sebasliaans-
gildc « vermaak en vreugd » kennen wij nu breedvoerig. Wat bet
tweede deel betreft « deelneming aan den oorlog » dit beeft niet
werkelijk geweest.
Volgens Van Bogacrde werden de St. Schastiaansschulters van
St. Nikolaas in ’t jaar 1020 door bet boofdcollege des kinds van
Waes opgeroepen. In 1787 ten tijde der patriotten beweging was,
volgens bewering der heeren De Potter en Broeckacrt, liet nieuw
gilde gereed om op bet eerste signaal onder de wapens te snellen
en met alle « krachten te beletten de troubelen ofte beroerten, de
wclcke conncn opstaen ».
Te Sinay in 1851 en 1852, spreekt men alleenlijk van slechte tijden
tengevolge der Nederlandschc revolutie; en om die reden schorst men
de somermaaltijd op.
Bit alles brengt geen groot bewijs bij van dadelijke deelneming
aan cenen oorlog.
§ IV. BESTAAN MIDDELEN.
Tot hiertoe hebben wij gezien dat onze gilde goed kon feesten en
smeren; maar onderzoeken wij nu of zij weleens haren boog daar
door niet overtrok en of bare inkomsten altijd in evenredigheid waren
van hare milde uitgaven.
69
De maatschappij had eenen kleinen maar kostbaren inboedel en
tevens zekere inkomsten die, alhoewel gering, doorgaans voldoende
waren.
I. Inboedel. — Deze bestond in de volgende maatschappelijke voor-
werpen welke ons meest allen in goeden staat van bewaring over-
gebleven zijn :
1. Kopij van het octrooi.
2. De oorspronkelijke standregelcn op perkament geschreven waarvan
thans de artikelen 20 tot 28 door de sleet verdwenen zijn.
3. Een vaandel van den alpheris dat ongelukkiglijk bijna geheel door
het knaaggedierte tot op den vaandelslok afgefret is. Den eersten Mei
1734, schonk de alpheris Frans Calle aan de gilde het vendel « welcke
reeds door zynen vader Laureys Calle acn desen gemeenen gilde was
gejont ».
4. Trommels en pyfers (reeds lang verdwenen).
o. Blazoen, met het beeld van den H. ridder Sebastiaan. Dit blazoen
is heel goed bewaard gebleven; maar zeer beklaaglijk met verguld
bekladderd.
6. Zilveren voorwerpen :
a) Zilveren pijl met vergulden vogel dragende een plaatje met op-
schrift : « Nicolaes Yergauwcn koning 1700 ».
b) Zilveren breuk met de navolgende platen :
1. Silveren vogel met plaat, Simon hoofdman 2 koning Sinay.
2. Silveren plaat : Philippus Calle 3 koning anno 1620.
3.
))
))
Jean Van Putte koning anno 1630.
4.
))
))
Gillis Vercautcren koning 30 mey 1631.
5.
))
))
Thomas Van Putte koning 1632.
6.
))
))
Ingei Yerherbruggen koning 1636.
7.
))
))
Gillis De Meester koning 1662.
8.
))
))
Jean Vleeshouwer koning 1664.
9.
))
))
Gillis De Colwee koning 1664.
10.
))
))
Joannes De Waepcnaert koning 1680.
11.
))
))
Jonker Frans Van Steenlandt koning 1680.
12.
))
))
Joos Elinck koning 1682.
13.
))
))
C. S. met den 11. Slephanus.
14.
))
))
Jean Maes 6 koning tot Sinay.
13.
))
))
Gillis Vercautcren koning.
16.
))
))
Nicolaes Vergauwen koning 1700.
17.
))
))
D. B. Verbeke hoofdman 1811.
18.
))
))
A. P. Le Back koning 1824.
70
19. Silvercn plaat : Jonker Van der Gracht koning 1845.
‘20. » » een zilveren hand.
21. » » van d’heer Pierre Emmanuel De Reide koning 1855
22. » hert 1*. E. Van Goethern hoofdman 1877.
25. » plaat D'° De Macsschalck hoofdman 1881.
24. » » Edward De Beide 50jarig jubelfeest 1894.
8. liet houten beeld van St. Scbastiaan welk geplaatst was in de
kerk, en thans berust in het gemeentehuis.
9. Koperen kaarspannen. Deze hingen aan de zittens in de kerk,
alwaar zij nog berusten.
10. Zittens. De gildebroeders hadden hunne bijzondere zittingen in
de kerk. l it dien hoofde waren zij gehouden die zitbanken te ver-
nieuwen en goed te onderhouden. Den G'len Januari 1769, werd in
openbare vergadering aanbesteed het maken van de gildebanken « op
conditie dat den aannemer gehouden was de zelve baneken te maecken
naer het model daer van zynde, ende te leveren al het houdt 't gone
acn de zeilde baneken zou noodig zyn , zoo tot liet beeldsnyden toe,
alsmede het instellen van de wapenen van den lieer hooftman boven
zyn zitten, ’t welcke zal moeten gemaeekt worden met hollemen houdt,
zonder aen het zelve cenighe speek te mogen zyn, ende de zelfde
baneken gemaeekt zynde zal den Ecdt van de gilde het zelve mogen
doen visiteeren door mannen hem dies verstaende zoo wel het houd
of de zelfde gemackt zyn naer het model, alsmede dat zy zullen
moeten leveren koperen appels tot liet aenhangen van de hoeden ;
ende in cas. de zelve gevisenteerd zynde en niet bevonden volgens
model zullen de aenbcslcders vermogen de zelfde baneken af te doen
ende te hunnen coslc te doen herstellen helgone alzoo aanveerd is
by Joannes Laureys Durinek voor de somme van f 85:0:0 courant
ende dat zelfde baneken zullen moeten gemaekt zyn einde van Mei
van dezen loopende jacrc 1769 ».
In 1819 werd de gilde van St. Scbastiaan door het kerkfabriek der
gemeente verzocht hare zittens te laten verven en vernissen.
Het bestuur der gilde vergaderde in de maand Oktober van liet
zelve jaar en nam het volgende besluit : « Present hoofdman en den
Eed extraordinairlyk vergaderd zynde om de convocatie van den
kerkenraad van het zelve gemeynte, ten einde ons voor te houden dat
de zittens in de kerke geplaats en by voorkeur door alle de members
van het gilde bezette worden, cenen onderhoud van ’t gilde is, en
dat mits de andere zittens en Bougericn geverft en vernist zyn, wy
insgelyks verplicht zyn ten laste van de generaliteit van het gilde tot
liet verven en vernissen voords te gaan, len einde daar door meerder
in bezit der gemelde zittens te bekomen , waarvan de kerkenraad tot
meerdere verzekeringe ons copie van hunne resolutie zal overgeven,
’t gone wy zullen inscliryven in onzen resolutie boek. Eyndelyk alles
in aandagt genomen hebbende en dat de members der kerke van
Sinay gemagtigd zyn ons gemelde zittens te verluieren aan andere
persooneu dan gildebroedcrs , hebben wy seffens in toegestemt de
zittens door de gilde ingebruik, te laten verven en vernissen ».
Het kerkfabriek gevleid door de bereidwilligheid der gilde van
St. Sebastiaan zond haar onmiddelijk de copie van hunne resolitie
genomen in zitting van o Maart 1780 : « De leden, uitmakende den
kerkenraad, in aandagt nemende dat de maatschappye van het gilde
van den heiligen Sebastiaen en van de heylige Catharine op het eerste
verzoek door den racd der kerke aan hem gedaan , t’hunnen koste
de zittingen onder den naam Sebastiaen en Catharine zittingen op te
togen en gelyk te maccken aan de bougerien en andere zittingen der
kerke, ook in aandagt nemende volgens onderhooringe dat de zelve
vroegtydiger t’hunnen koste zyn gcmackt , zyn van advies voor zooveel
aan de members in hunne macht is, dat de zittingen door gcene
andere persoonen dan degone rcspectivelyk dcelmaekende van de beide
sociëteiten en zullen mogen beselcn worden sonder vergeld , mits zy
t'hunnen koste die zelve gemaekt hebben en' den onderhoud t’hunnen
last nemen, gevende hun voor zooveel nood de magt om allen persoon
geen deelmakende van die sociëteiten en de zig verstoutende in de
zelve plaats te nemen daaruit te doen gacn. Was onderteekend : B.
Van de Kerkhovc, Hes. Victor «i. Vergauwen tres1', D. H. Verbeke
bourgmtlc, J. Schelfaut, P. J. De Graeve, .1. J. Verberekmoes ».
11. Schielsplein. « Item dat de guldebroeders van Sinay zullen
moghen den plaetse kiesen binne deselve prochie dienende tot exer-
citie endc schietinge van den /.elven lioff, mits opleggende endc
reponderende de weerde van den gront ende erve van zelfde plaetse
tot estimatie van beyden hun dus verstaende ».
12. De wip. Hen 24 Oogst 17GG, wierd er vastgesteld eene nieuwe
wippe te « maccken degone zal opschuiven, waartoe gecommiteert
wordt tot het maeken der zelve, den persoon van Alexlius Vermeulen
ende Joannes Laureys Durinck benevens Pieter Heyens den bezorger
van de gilde; alsmede is ook gecommiteert den vernoemden Vermeulen
tot het spreken van den heer pastor, ten einde om met denzelvcn
pastoor te veracorderen om te zelve nieuwe wippe te mogen verzetten
ende cenige notelaire booinen te weiren degone de gecommitteerde
den heer pastoor zullen aanwyzen ».
72
Den 21 December 1821, « wierd door de maatschappy goed gevon-
den de gacyperse te doen verzekeren en Ie doen ondersteunen met
vier eyken steunen en dit te doen maken gelyk liet behoort en vol-
gens de omstandigheden gezien en in aendacht nemende dat met den
aenlioudenden en onstuimigen wind wy ingevaer zyn van aen ons
gacyperse groote schade te konnen comen ».
Den 19 Januari 1852, het bestuur der gilde overwegende de slechte
gesteltenisse der gaaiwip en aangezien de zelve niet meer kon hersteld
worden, besloot onder de leden der maatschappij eene leening van
d rij honderd franken aan te gaan bij middel van honderd en twintig
actiën van twee franken vijftig centiemen ieder, zonder intrest en waarvan
de uitkeering zou plaats hebben bij middel van rangschikkings uitloting.
De leening verdeeld zijnde in twaalf rangschikkingen van tien aktien
naar mate de middelen der maatschappij het zouden toe laten; en met
liet bedrag dezer leening gevoegd bij de reeds inkas zijnde middelen
eene nieuwe wip te maken met nieuw ijzeren prang en toebehoorten.
liet richten der prang werd verpacht. In ’t jaar 1700, den 22 Januari
« besteedde men hel rechten der wippe aan Andries Van Petegem
voor dry jaren op conditie dat voorn Van Petegem moet leveren al
het geene dat dezelfde wippe noodig zal hebben, ende waer dat de
gildebroeders van intentie zyn van onder malkander te schieten twee
a dry vogelen zal de gezeyden Van Petegem die wippe ende vogelen
moeten maeken ende rechten van wippe op zynen aenbesteden loon ,
welcke loon is aanbestced voor de somme van vier schellingen gr.
f 0.40 ».
Den 21 Jan. 1703, wierd « de wippe besteed om ze te rechten en
’t maeken van de vogels zoo wel van de gildebroeders als van de
gildezusters voor 3 jaren aan Judoeus De Kinder voor zes schellingen
4 grooten f 0.0.40 ».
Dat maakte gansch den inboedel onzer oude maatschappij uil; maar
dit bracht waarachtig niets anders in de kas der maatschappij dan
lasten.
II. Inkomsten. — De wezentlijke inkomsten der maatschappij be-
stonden in de volgende :
1. Doodsgeld, ook doodschuld genaamd omdat ieder lid daardoor
recht had op eenen dienst; maar het was wezentlijk hel bedrag dat
men betalen moest bij het inkomen in de maatschappij en zou met
recht « inkomgeld » mogen benaamd worden. Het bedroeg :
a) te Lokeren 2 pond par.
te Mclsele 3 schel). 4 groot.
le Beveren I [tond par.
le Belcele x. s. gr.
le Sinay 3 pond par. « leu ware liy 1er eerc van liet gilde en
uyt zynen vryen wille meer wilde geven.
») Het dubbel der gemelde som werd gevorderd van de uill redende
leden, ’t zij om er zielemissen en andere kerkelijke diensten mede
te bekostigen of « op alle andere wyzc (en voordode van liet gilde te
bekostigen, ende mede tot onderlioudenisse van voorschreven guide
waarvan d’olliciers ende gezworen gehouden zullen zyn te doen goede
rekeninge ende rcliqita aen de supplianten o ft heure gecommitteerde ».
2. Lidgeld of jaarlijksche omslag. Dit verschot, verminderde en
vermeerderde naar den bloei der kas en volgens andere buitengewone
onkosten.
1743 0 schell. grooten.
1744 o »
1747 2 »
1 748 2 »
1749 4 »
1732 8 »
1733 8 »
1739 7 »
17007 »
4 grooten.
6 »
grooten c'.
1701
1702
1704-1700
8 schell.
8 »
8 »
1700 — 1770 13 schell. 4 grooten.
1794
1811
1812
1813-1818
1819
1830
8 » 2
3 guldens.
10 st.
4 st.
3. liet alpherisschap , werd openbaarlijk verpacht ten prolijte der
gilde en bracht op in ’t jaar 1810, de merkelijke som van 104 guldens.
4. Boeten. Uitwijzens artikel 20 der standregelen dienden de boeten
welke toegepast wierden aan de nalatige of plicht verzuimende gilde-
broeders « ten gemeene poirboire ende profyte van de zelven guide ».
Of men dikwijls de boeten toepaste hebben wij niet kunnen vinden ;
maar dit is toch te vermoeden, aangezien de strengheid onzer voor-
ouders en het groot getal boeten waaraan men zich moest stooten
wanneer men zich een weinig \erroerde :
Art. 4. Bij gebrek aan spaanschen boge en een dozijn baulen binnen
de maand der aanvaarding 8 schell. 4 gr. c.
Art. 3. Bij weigering hun geschil te laten slechten door den Eed 5 schell.
Art. 7. Afwezigheid aan de begrafenis diensten 0 gr.
Art. 8. Afwezigheid aan de kerkelijke feesten 1 schell. 8 gr.
Art. 9. Afwezigheid aan de Sebastiaans vergaderingen 1 schell. 8 gr.
Art. 10 en II. Bij ongenoegzaam eerbewijs voor het bestuur 10 gr.
Art. 13. Wanneer men zijne aangeduide plaats ter tafel niet in-
nam 10 gr. enz.
10.
74
III. Rekening. — De rekening van inkomsten en uitgaven moest alle
jarcn in handen van den meier ende schepenen van St. Nikolaas of
hunnen gemachtigde worden afgelegd.
Deze rekening sloot met boni of mali volgens den bloei of den verval
der maatschappij welke de tijdsomstandigheden hoogst begunstigden.
Wanneer zware onlusten onze rustige bevolking teisterden dan rustten
hunne woelige nijver en handel en de vreeslijke duurte der levens-
middelen steeg onder hen gevoelig op , zoo dat alle lust tot vermaak
en uitspanning hen gewillig ontging en dat zij vonden dat het zelfs
niet betamen zou te feesten. Die onweerswolken vertoonden zich in
’t jaar 1749, en braken voorgoed los in ’t jaar 1757. In 1759, hernam
men hel werkelijk en lustig leven tot groote voldoening van al de
handboog liefhebbers en de gewone loop der maatschappij bleef goed
vooruit gaan tot in ’t jaar 4769. Van ’t jaar 1770 tot 1793, vindt
men in onzen rekenboek geen enkel procesverbaal van vergaderingen
of van feestelijkheden aangestipt. Den 21 Januari 1794, vergaderde men
opnieuw en besloot men regelmatig te vergaderen en te feesten als
naar gewoonte. De maatschappij ging zachtjes maar duurzaam vooruit,
alhoewel zij soms met eene mali hare rekening sloot en dit was
regelmatig geworden van ’t jaar 1816 tot 1821.
De oorlog van het jaar 1850, deed insgelijks zijne gevolgen diep
gevoelen. Van 1851 tot 1839, verminderde het getal leden zoo zeer
dat het bestuur der maatschappij uit spaarzaamheid genoodzaakt was
aan zijne bedienden of knechten alle voorrechten en allen loon te
ontzeggen.
In 1859 greep de gevoelloosheid haar zoo onmedogend aan, bij gebrek
aan leden en middelen, dat gansch haar werkelijk bestaan onbeweeglijk
in eenen doodslaap gedurende meer dan veertien volle jaren liggen
bleef: Bestuurzaken, vergaderingen en feesilijkheden waren opgeschorst,
liet was maar in 1849, dal de maatschappij bedwelmd en afgemat uit
haren doodslaap opstond en voorgoed het leven hernam welk zij voor-
gaande genoten had en welk wij haar thans zoo bloeiend genieten zien.
★
* ¥
Onze gilde mag bijgevolg onder de voornaamste St. Sebastiaans-
maatschappijen van ons land van Waas gerangschikt worden. Zij is
wel de oudste niet ; maar heeft een levendig en \ast bestaan gehad.
Vooruitgang en welvaart hebben haar begroet maar tevens hebben
tegenspoed en verval haar soms gevoelig geteisterd. Voor haren in-
boedel was zij zorgdragend ; en dezen is tot heden goed bewaard
gebleven; ter uitzondering nochtans van de alpherisvlag welke zoo
/ O
beschadigd is, dat zij niet meer hersteld zal kunnen worden. Zij is,
ongelukkiglijk, de eenigste niet die dergclijk verlies Ie betreuren
lieert. Verscheidene voorzitters van verschillige maatschappijen hebben
mij dal openhertig en rechtuit bekend. Eenigen lieten mij weten dat
zij met hunne vlag geen deel konden nemen aan de tentoonstelling
daar deze in den loop van verleden jaar was afgefret door het knaag-
gedierte tot aan den stok. Anderen beschaamden zich niet te ver-
klaren dat zij voorheen eene schoone breuke bezaten, maar dat zij
verplicht geweest waren deze te verkoopen om te voorzien in de
dagelijksche noodwendigheden hunner maatschappij.
De onbezorgdheid der eersten , mag met rede vergeleken worden
aan het feit van eenen zorgloozen man die onverschilligheidshalvc
maar zijne banknoten op den zolder gestrooid had en dan later heel
verbaasd en droevig was omdat de banknoten verdwenen waren en
dat de muizen en de ratten er hunnen nest mede gemaakt hadden.
De onwaardeering der anderen , is de daad van eenen ontaarden
vader die liet bed van zijne onschuldige, kinderen had doen verkoopen
om drinkgeld te hebben. Dat is wraakroepend !
De noodzakelijkheid is dringend, om die kostbare voorwerpen in
een lokaal te verzamelen, zoo niet zouden zij welhaast allen door het
zelfde noodlot kunnen verdwijnen; want het spreekwoord zegt : uit
d'oogen , uit de gedachten. Eens dat men ze in een lokaal zorgvuldig
verzameld en schoon tentoongesteld zal hebben , dan zullen die voor-
werpen ons herinneren de bezorgdheid ’t geluk en de vreugde onzer
voorvaderen ; men zal ze liefhebben en gcene voorzorgen zullen
gespaard blijven om ze ongeschonden voortaan te bewaren.
Dat ieder maatschappij nog trachle iemand te vinden die den moed
en de kennis heeft hunne handvesten en rekenboeken te door snuffelen
om er het kruim uit te nemen en hel ons meêtedeclen. Dan zullen
wij stof genoeg hebben om een volledig werk uit te geven dat als de
klare weerspiegeling zal zijn van hel gansche leven dier nuttige en
machtige maatschappijen.
TOEZICHT OVER DE TENTOONGESTELDE VOORWERPEN.
De tentoonstelling was buiten aller verwachting grootsch en prachtig
op oudheidskundig gebied; de bekwaamheid zou mij nochtans ont-
breken mocht ik op dien grond de talrijke voorwerpen ieder in hel
bijzonder beschrijven. De voorwerpen welke bijzonder de aandacht
verdienden waren : het St. Joris vaandel van Stekcne; de breuken van
T O
St. Pauwcls, van Waesmunstcr, van Calloo, van Clinge en van Burcht;
de breuk der koningin van Kieldreciit; de silveren beker en tand van
Waesmunstcr; liet blazoen (maar ongelukkiglijk verguld) en de koperen
kaarspannen van Sinay; pijl in ebbenhout en met zilveren vleugeltjes
der gilde van St. Nikolaas; de schilden van Calloo en van Kieldrecht ;
de schichten en pijlen van Kieldrecht en van Lokeren; de trommels
van St. billis. Be octrooien statuten en handboeken der gilden.
.1. LIJST BEK DEELNEMENDE MAATSCHAPPIJEN MET HUNNEN
INBOEDEL EN HET TIJDSTIP HUNNER INRICHTING.
I. Belcele. — Stichting. Deze gilde is van de oudste, men kent het
jaar harer inrichting niet (A. S.). Zij vvierd opgericht in Kil 2 (D. P.).
Inboedel, v) Koperen schild met zilveren loofwerk versierd met het
beeldtenis van den 11. Sebastiaan gebonden aan ccncn boom en twee
naar hem schietende boogschutters.
b) Vaandel.
c) Standregelen.
n) Rekenboeken.
II. Burcht. — Stichting. Burcht had twee maatschappijen eene oude
en eene jonge St. Scbastiaansgilde. De jonge had reeds haar beslaan
in 1629.
Inboedel. 1) Eene prachtige zilveren halskraag met platen en ver-
gulden vogel.
2) Statuten op perkament.
Die voorwerpen werden aan den oudheidskundigen kring geschonken
door den heer burgemeester der gemeente en zijn beschreven in onze
annalen.
III. ('.Uiige. — Stichting. Deze gilde werd opgericht in het jaar 1709
bij octrooi van den koning van Spaenjc.
Inboedel. Zilveren breuke, bewaard in het muzeum en dragende op
vier harer schilden de volgende opschriften :
Kraneies Gecnens coninck A" 1710 heeft de eerste schilt gegeven
aan de breuke den I Jtily 17 13.
De heer eude meester Pelrus-Judocus Eeckelaer, adv' coninc geschoten
den 4 July 1775.
De heer ende meester Pelrus-Judocus Eeckelaert zynen Eed gcdacn
als hooftman van het gilde van de ('.linge, den 24 aug1' I7S0.
Pietcr De Potter, coninck geschoten 50 April A" 1 780. Den zclven
prins geschoten A° 1732 op de Klinghe.
IV. Ctilloo. — Stichting. Sirey : Deze maatschappij werd opgericht
in 1698.
De Potter en Br. : vroeger nochtans moest hier ook zulke verceniging
bestaan hebben, aangezien in 1679 het magistraat en de notabelen
van Kalloo aan de regeering toestemming vroegen om cene gilde te
mogen oprichten (staats archief te Gent). Dit wierd vernieuwd in 1698.
Inboedel, a) breuk met sluier. De breuk is in gedreven silver van
drij stukken , geleid op rood fluweel met eenen vergulden koningsvogel.
n) 24 schilden : door waere liefde en affectie gejont van ’t guide
van Pokeren.
c) Vyf medalien en sluier.
d) Schicht met kas : De gilde van Calloo 1773.
e) Twee vaandels. Op de pij k van een der vlaggcstokkcn leest men :
glorieuzen kapitein beschermt al uwe soldaten. — Pieter Overloop en
Joanna De Potter
WessChen Dat t. cULDe Lvsg Is i>IJ k.\ VkeDe Leeft.
Volgens D. P. en B. werd het vaandel in 1850 door de Hollanders
buitgemaakt ter uitzondering van de zilveren Pijk van den vlaggestok.
f) Statuten of ordonnantiën op perkament geschreven uitgevardigd
den 13 Juli 1710.
Volgens D. P. en I». Bezit die maatschappij nog de volgende registers :
1. Rekeningen van de : confrérie ende gilde van martelaer » ; zij
beginnen in 1698 en sluiten den 21 Jan. 1738.
2. Lijste van de « naemen van den lieer hooftman en de confrecrs
van de guide in den jaerc 1698.
V. Duel. — Stichting. Volgens geheugenis niets (A. S.). Zij bestond
reeds in 1679 (D. P.).
Inboedel. Silveren breuk met plaat voorzien van liet gedreven beeld
van den 11. Sebastiaan waarop men leest : Antonius Peelers, konink
geschoten van St. Sebastiaansgilde van den Doel in het jaar 1689,
den 19 Junius.
VI. Elversele. — Stichting. Deze stichting klimpt op tot zeer ver-
weiderden tijd (Adolf Sirey); minst lot de XVII eeuw (D. P.).
Halskraag of breuk benevens blazoen waarop te lezen staat : gegeven
aan de gilde van St. Sabastiaan tot Elverselc door jouff. Maria Van
Daele, weduwe van sieur A. Wauman 1815.
VIL llaasdonck. — Stichting. A. Sirey. Deze gilde werd ingesteld
door een octrooi van 1300. Willem van Doornyck gaf eene verklaring
dat dit octrooi in den brand verdween die ten jare 1368 hel dorp
vernielde. Dit bewijsstuk aan eenen inwoner geleend is niet meer
teruggevonden.
78
I). P. en Broeckaert : volgens een schrift in liet kerkarchief van
Bcveren bestond de gilde van in de XIV eeuw. — Volgens een ander
bewijsstuk in 't kerkarchief van Haasdonck bewaard, te weten eenc
copij van een getuigschrift, afgeleverd door Willem Van Doornyck,
pastor en openbaren notaris, zou het gilde in de XV eeuw zijn octrooi
hebben verkregen. Wat er van zij een nieuw octrooi werd bekomen
van Karel V den eersten Mei 1525, dat door Albert en Isabclla den
25 Augusti 1011 werd vernieuwd.
1. Inboedel. Breuk met silveren platen dragende de volgende op-
schriften lsle plaat : F. Claus Crettvcr coninck Diaer 1650. — Gillis
Thenissens coninck Diaer 1002 eesdoen, geen 15 jaren oudt.
2'le plaat : Fissephanne Anné is coninck 1777 en prins geschoten 1778.
5l0 plaat : Versierd met het beeld van St. Sebastiaan als men 1727
geschreven heeft, heeft Jan-Baptiste Van Raemdonck geschoten ende
dit herteken ghegheven, Godt verleent hem het eeuwig leven.
2. Een zijden vaandel , geborduurd : den heiligen Sebastiaan ver-
beeldende.
5. Eenige medalien in zilver van de 17e eeuw en later.
4. Een merkelijk getal archieven; rekeningen van feesten akten van
giften dagteekende van de helft der 17e eeuw.
VIII. Kieldrecht. — Stichting. Deze gilde wierd gesticht ontrent 1050,
octrooi van Karel II, 5 Mei 1090, met zegel des kouinks.
1. Inboedel. Vaandel met écharpe.
2. Breuk van den konink.
5. Breuk der koningin.
4. Elf schilden met het beeld van St. Sebastiaan.
5. Pijl met machief vogeltje : G. J. Joos koninek geschoten Kieldrecht
anno 1735.
0. Twee schichten met opschrift : I) Vereecken deken gekozen 20
Januarij 1813; 2) B. Van Overloop hoofdman gekozen II Januarij 1811.
7. Een vogel.
8. Twee registers.
9. Octrooien met twee zegels : 5 Mei 1099 en 0 Mei 1721.
IX. Lokeren. — Stichting. Deze maatschappij werd gesticht in de
XVIe eeuw. De opriehtingsbrieven zijn verloren geraakt tijdens de ver-
woesting van het dorp door de bezetting te Dendermonde in 1584.
Zij werd heringericht bij octrooi van 28 Januari 1013, door Albert en
Isabclla, (I). P.).
Inboedel. I. Een zilveren fluit geschonken door Albert en Isabclla.
2. Een zijden vaandel der 18° eeuw.
79
3. Een zilveren pijl.
4. Tien zilveren medalien.
5. Kostuum van den vaandeldrager.
6. Een klein standaardje der 18e eeuw Beliooreude
7. Eene plaat van den H. Sebastiaan I8e eeuw aan
8. Eene zilveren plaat » » » ^ Mr Van Hooft'.
X. Rupel monde. — Stichting. De handboogschutters van Rupelmonde
staan vermeld in eenige oorkonden van de XVIe en XVIIe eeuw. Later
is er geen spraak meer van. 1). P.
Inboedel. Oude registers.
XI. St. Gillis. — Stichting. Deze vereeniging kwam tol stand in 1491
met niet min dan 110 leden en verkreeg haar octrooi van Karei, den
26 Augnsti 1327. (Adolf Sirey en D. P.).
Inboedel. 1. Eenen zilveren koningsbreuk.
Deze weegt meer dan honderd pond in zilver en was vroeger ver-
sierd met een gouden vogelken en twee andere in zilver. Het eerste
is thans te Brussel en de andere zijn het eigendom van eenen persoon
te Beveren !! (D. P.).
2. Reglement op perkament.
3. De alpherisvlag.
4. Twee trommels.
o. Naamregisters der leden van 1706 tot 1788.
6. Rekenboek.
7. Jubelzang van 1786 en jaardichten van jubilarissen waaronder
eene over de gouden jubelfeest van M. Piessens gedrukt bij Ducaju
te Dendermonde, dagteekende 1783.
XII. St. JSikolaas. — Stichting. Onder de regeering van Karel V,
waren er twee maatschappijen onder de benaming van oude en jonge
gilde. Het eene zou zijn octrooi bekomen hebben in 1326 en het
andere in 1527; en het was in het begin der verleJene eeuw, zoo
van den Bogaerde verzekert, dat beide gilden onder een bestuur
werden vereenigd.
Inboedel. 1. Koningsbreuk en silveren papegay met zilveren plaat :
offert par Mr Al. Van Bunder de Gand, l’occasion du 1 tir à l’empe-
reur à St. Nicolas.
2. Alpherisvlag en geborduurd vaandel 1853, gift van L. De Meester.
5. Pijl in ebbenhout met zilveren vleugels den hoofdman E. Boeyé
door de leden geschonken den 4 Maart 1813.
4. Octrooi van 1326 vernieuwd den 30 Juli 16 ! 3 , door Albert en
Isabella op perkament en met zegel.
80
5. Statuien der gilde.
6. Lijsten : der hoofdmannen (1551) — 1770), der alferissen (1602 — 1849),
der dekens, der koningen.
7. Rekenboek 1734.
8. Plans van feest I ij k lieden , drukwerken en handvesten.
9. Twee pijpers.
XIII. St. Pauwels. — Stichting. De handboogschutters van St. Pauwels
verkregen hun octrooi in 1616 (D. P.).
Inboedel. 1. Eene oude allerschoonste zilveren breuk, echt kunstwerk
met zilveren platen en opschriften : I. G. Christ iaens coninck 1682;
2. F. De Bruyne koninek 1871 ; 3. L. I). Smedl 1873; 4. De Bruyne
koninek 1085.
2. Twee rekenboeken.
3. Rijmdicht op perkament van het honderdjarig bestaan hunner gilde
in 1716.
4. Trommel met trommelstekken.
5. Twee bogen met pijlkas.
6. Twee hangkaarten de statuten bevattende.
7. Vaandel met vaandelstok.
8. Vier kostumen.
XIIII. Sinay. — Stichting en inboedel zie hiervoren 't verslag.
XV. Stekene. — Stichting. In eenen kerkinventaris spreekt men van
1623 (Adolf Siret). Deze maatschappij begon omtrent 1530 en werd
bij octrooi van Keizer Karel V, op 4 Juli van het zelfde jaar erkend. F. A.
Inboedel. 1. Een prachtig vaandel van St. Jorisgilde dagteekende van
1751. Dit vaandel draagt op roode zijde liet geschilderd beeld van den
patroon heilige met het volgende jaarschrift :
georgIL’s VerWTnt Den DUYVeL Dook ’t Waer geLooVe CmdsTl.
Dit vaandel heeft verscheidene prijzen in verschillige wedstrijden voor
vaandels behaald.
2. Halskraag of brokc gemaakt naar het model der breuke van
St. Pauwels maar niet zoo kunstwaardig.
3. Copie van gemeld octrooi; en 4 resolutie of rekeningsboek.
XVI. Vcrrebroek. — Stichting. Deze gilde wierd geslicht bij octrooi
van 9 Oogst 1659 door Philip IV, koning van Spanje.
Inboedel. I. Breuk verkocht aan eenen heer van Dendermonde over
een tiental jaren !!!
2. Copij van gemeld octrooi.
3. Statuten en rekenboeken.
81
XVII. Waesmunsler. — Stichting. Den 2G Februari IGIG.
Inboedel. Breuk of halskraag gemaakt in de maand Augusli I G 1 4 ,
in de stad Antwerpen, door Philippus Van Hcuvele. Zy weegt in sil ver
vyftien oneen en negen cngclsehcn en heeft gekost 9 schel I . dry groolen
d’once ende het fatsoen vier en twintig guldens, 't /.amen zes en
zestig guldens achttien stuivers en half.
2. Silveren beker en silveren tand.
3. Vaandel.
4. Blazoen.
XVIII. Z wij nd recht. — Stichting. Nopens dit al oude schuttersgilde
is niet veel bekend. Den 10 Oogst 1743, verkreeg de gilde eenige
reliquien welke met veel plechtigheid naar de kerk gebracht werden.
Inboedel, a) Silveren breuk; de vlag van 1832.
li. LIJST DEK MAATSCHAPPIJEN WELKE DOOP» ONVERSCHILLIGHEID
OF BIJ GEBREK AAN INBOEDEL
GEEN DEEL HEBBEN GENOMEN AAN DE TENTOONSTELLING.
Wij zullen nochtans een woordeken zeggen over den tijd hunner
stichting en hunne voorwerpen beschrijven welke zij volgens de
geschiedschrijvers Adolf Sirey, De Potter en Broeckaert, in hun bezit
gehad hebben.
I. liasel. — Deze gilde is van de oudste, men kent het jaar harer
stichting niet (A. S.). Zij werd opgericht in 1G12 (D. P.). Dit schutters-
genootschap bezit een koperen schild met zilveren loofwerk, versierd
met de beeldtenis van den H. Sebastiaan, gebonden aan eenen boom
en twee naar hem schietende boogschutters.
De oude papieren en registers zijn er van verdwenen.
II. ƒ leveren . — Stichting. De oorsprong van dit gilde is niet gekend.
Zij wierd vernieuwd door octrooi van Karel V in 1323, maar dit
octrooi is verbrand door de Spaansche soldaten in het jaar 137G. Een
nieuw octrooi of vergunningsbrief werd verleend door Albert en Isabella
in 1611.
Inboedel. Een oud reglement van 1734.
Volgens D. P. bezat men eene kopij van ’t octrooi van Karel V.
III. Daknam. — Deze maatschappij wierd opgericht in 18G0 en bezit
geene merkwaardige voorwerpen.
IV. Exaarde. — Deze gilde dagteekent van de XVIe eeuw. Het oor-
spronkelijk octrooi werd ten jare 1G83 bij eenen brand vernield in
het huis van den toenmaligen baljuw. Zij werd heringericht in 173G.
ii.
82
Do gilde moet nog een register bezitten want De Potter geeft en
duidt aan de versrliillige prijskampen waaraan de gilde bad deel
genomen.
V. Kemseke. — Stichting. Octrooi van Karel V, 4 Maart 1532.
Inboedel. Het oorspronkelijk octrooi is niet bewaard gebleven. Het
register der guide is in de kerkarchieven van Kemseke ter bewaring.
De oude breuke werd den 21 Jan. 1775 verwisseld, tegen eenc
nieuwe « volgens de goeste van den tyd » ! van deze laatste weet men
ook niet meer te spreken.
VI. Nieukerken. — Er bestond vroeger een wettig geoctrooieerd
handbooggilde dat in de kerk zijn altaar had. Het oud vaandel is
bewaard in het museum.
VII. Melsele. — Stichting. Zij bestond reeds in de XVe eeuw;
Philip de Schoone voorzag haar van octrooi en reglement. Philip II
vernieuwde die. Daar bestonden twee maatschappijen : eenc oude en
eene jonge gilde.
Inboedel. Octrooi van Philip II.
Twee standregelen der jonge gilde op witte zijde zijn bewaard in
den oudheidskundigen kring.
VIII. Meerdonck. — Van eene oude St. Sebastiaansgilde heeft men
niets bijzonder en bepaaldelijk aan te stippen.
In de verleden eeuw zijn er twee maatschappijen tot stand gekomen,
de eene in 1871 en de andere in 1876.
IX. Temsche. — Volgens De Potter en Broeckacrt , is aldaar eene
gilde tot stand gekomen ten minste van in de XVe eeuw. Een nieuw
octrooi werd verleend in 1613, waarvan een afschrift berustende is
op ’t gemeentehuis, geschreven op een groot blad perkament. De
St. Sebastiaansgilde van Temsche moet eenen kostelijken schat van
zilverwerk bezeten hebben. Mr Donnet heeft daarover eene kleine
studie uitgegeven in onze annalen, boekdeel XV; maar niemand echter
weet wat er van dit zilverwerk kan geworden zijn.
X. Thielrode. — Deze maatschappij dagteekent van de jaren 1613.
liet gemeld octrooi en de statuten zijn overgeschreven in een hand-
boek berustende 1er pastorij.
XI. Vracene. — De geschiedschrijvers zeggen niets over de inrichting
noch over den inboedel dezer maatschappij.
Stellig heeft daar eene maatschappij bestaan, want vroeger had men
nog een kartel en oude medallieën van die gilde die allen ongelukkig
verloren zijn geraakt.
AANGEVOEGOSTUK . — OORSPRONKELIJKE STATUTEN VAN SINAY.
« Statuten ordonnantiën ende welken gemaeckt by hoofdman coninck
deken, alpheris, ende gezworens van ’t guide van den II. Ridder
ende martelaer S,e Sebastiaen liefhebbers van den edelen handtboge,
onderhouden binnen de prochie van Sinay, lande van Waes, nvt
crachte ende naer uytwyzens van sekerc opene brieven van octroy die
de voornoemde guide verleent by haerlieden serenissene hoogheden,
de aertshertogen van oostenryck , hertoge van borgoingen , brabant ,
gclderlandt, grave van habsboürg, vla end eren enz. enz.
In D.vete W anne ku WY CLaerLYck sChreVen, Den tWeeDen M verte
sesthIen iionDert aCiitiiIene
1.
W’elcke statuyten wetten ende ordonnantiën alle guldebrocders nu
zyn ende naemacls te worden zyn gehouden te volcoinmen ende obser-
veren van artiqiiel tot artiqüele op de pynen ende boelen daerinne
begrepen sonder eenige daer iegens te seggen murmureren doen ofte
laeten doen.
2.
Eerst ende al voren is geresolvccrt geordonueert ende gestat lieert soo
wie voortaen zal begheiren te commen in het voorschreven guide sal
alleenlyck ontvangen worden by hoofdman coninck deken alpheris
gesworne ende by niemand anders.
3.
Item zoo wie in de guide geaceepteert wort is gehouden te betaelen
voor zijne doodschult eene pondt groote courant geit te bethaelen op
heerlycke executie op syn hoors ende erfgenamen, naer inhoud van
octroy ’t zelve te betaelen ten aenconimen soo syn daervaen ontslegen
dus moeten sy alle uren wel compareren en blyven betaelen in alle
onkosten van den guide tot dat sy hem by den Besorger op den
handboeck heeft doen dooden , die ter eerc van de guide meer
belieft te geven zal in danek ontvangen worden.
4.
Item dat men geene guldebrocders sal accepteren ten sy de selvc
hem verbinden ende verklaren te volcoinmen d'inhoudt van actroy ende
dese ordonnantiën, dat elcke guldebroedcr hem sal dtofleren met eenen
schuttelycken spaenschen handboege ende een dosyn bouten binnen eene
maendt naer d’acceplatie, op de verbeurte van acht schell. vier
grooten courant , ende altyd gehouden syn die te coopen ofte sal
byden deken ende gesworens gekocht worden tsynen coste.
84
o.
Item indien gebeurde dat tusschen de guldebroeders in liaer collcgic
ofte tusschen doelen eenigh geschil ofte «juesl ie vielen ende den hoofd-
man voorders den eed ’t selve verschil versochlen tot hemlieden te
nemen syn de guldebroeders twisters gehouden haerl ieder tselvc optc-
geven om te neder te leggen sonder refus of weygeringe naer recht
en redene op de verbeurte soo dickwils als de contrarien sal
geschieden van vyf schellingen grooten courant.
6.
In gevalle aan hoofdman, coninck deken alpheris ende geswoorens
eenige questie ende geschillen vande guldebroeders voors gebracht
worde die sy wys noch vrocl en syn om het selve te neder te leggen
sullen haerlieder vervanek nemen mogen acn sulcke hooft als sy met
gemeenen adoise geraeden vinden sullen.
7.
Alle guldebroeders woonende binnen voorseyde prorhie syn gehouden
te commen liooren de misse van reqüem ter begraefenisse van haerlieder
mede guldebroeders ende te oireren over de siele behoudens daartoe
geinsinüeert synde by den enape van de guide op de boete van zes
grooten noyt om redene als hiernaer uygesteken die aen deken ende
geswornen ten selven daege sal moeten te kennen geven worden ofte
aen den enaepe doende de insinuatie die daer rapport sal moeten
doene aen den voornoemden deken ende geswornen om te jiigeren
ofte de excusie souflïsant is.
8.
Den guldebroeder die coninck zal syn van dese guide is gehouden
te commen godts tydt voor de misse ter plaels daer die vergaderinge
genomen sal syn op alle feestdaeghen dat de guide met de processe
in ordonnantie gaet, sondcrlingen op de daegen van kermisse oniine-
ganek ende heyligh sakramentsdagh om ter eeren (iodts de processe
te helpen vereeren o|) de boete van cenen schellinck acht grooten.
9 (zie 12).
Item alle de guldebroeders binnen de prorhie van Sinay zyn gehou-
den te compareren op S,e Sebastiaensdagh ten huise waer hy zal
geinsinüeert worden by den enape om in ordonnantie ’tsaemen naer
de kcreke te gaene misse te liooren offeren ter eeren (’.odts en liaer-
lieden patroon, den dienst gedaen synde in gelycke ordonnantie
wedcromme te gaene naer ’t zelve daer de maeltydt bereedt zal ge-
maeckt worden om met clkanderen goede chiere te maeken voor alle
83
de gildebroeders op de boete van eencn sclicllinck en acht grooten
nooit uyt gesteken te weten van buvten lande te synen , nacr bruyloft
te hebben tot ooms ofte raoykens inclüs ofte voogdt te syne, handt
aen de keirse te staene buvten prochie, in gevangenisse te syne, syn
huisvrouw in handen te syne van de vrouwe, te syne nacr begraclfc-
nisse als van bruyloften, dan van syn zy gehouden d'avertentie te
docnc aen deken ende gcswornc binnen den sclvcn daeghe of ’sandcr-
daglis voor den noennc op pene van te verbeuren de selve boete.
10.
Soo wanneert de guldebroedcrs vcrgaert syn nopende de guide syn
gehouden als hoofdman en voordcrs den Eedt coinmen in de selve
vergaederinge plaetse te inacken ecrc ende reverentie te bewysen op de
boete van tien grooten.
11.
Item soo wat guldebroedcrs den hoofdman voorders den Eedt ofte
den enaepe van ’lgulde quaelyrk toespraekc ofte cenige injurieuse ofte
onbehoorlyekc ende onbeleefde woorden gave om donderhout aan de
statuyten ofte trecht van den boge sal verbeuren dry schellingen en
vier grooten.
12 (zie 9).
Alle gnldebroeders wonende binnen prochie van Sinay sullen ge-
houden syn Ie compareren op den tweeden sondagh in den Me;/ ofte
als hy by den enaepe sal gadverteert worden met hacrlieden spaen-
schen boge ende ten minsten een dosyn bouten ’smorgens ten acht
uren ter plaetsen daer de guide vergaderdt om te samen in ordon-
nantie ter kerken te gaenc misse te hooren ende offeren, de selve
gedaen synde in gelycke ordonnantie te gaene ter plaetse daer geor-
donneert is den gaey te schieten, den selvcn lolfelyck afgeschoten
synde met gelycke ordonnantie te gaene metten nieuwen coninck in
de kereke en (iodt te danken , ende voors ter plaetse daer de mael-
tyd bereed is om met elkanderen goede chiere te maeken alwaer alle
gildebroeders syn gehouden te comparen op pene van te verbeuren
eenen schelling en acht grooten, ende bovendien te moeten betaclen
synen cost soo ’tselve besteed is, uytgesteken den selvcn te kennen
geven binnen den tyd soo voorseyd is.
13.
De gildebroeders commcndc ter maeltydt als men meer als een camcr
moet hebben sullen gaen ter camer om t'eeten daer hem van den
Eed sal gesonden worden op de boete van thien grooten.
86
14.
Alle gildcbroeders is verboden op de dacgen van generale vergade-
ringe in ’thuys van de selve vergaederinge te spelen met teerlingen ofte
caerte ende andere verboden spel op de boete van tliien stuyvers
ende van den Eed gecalengiert synde ende ’t spel niet latende by de
selve gecondemneert worden in alsucke meerdere boete, als baerlieder
in reden sal denken beliooren.
15.
Den gildebroeder die den gaey van eeren afgeschoten beeft is dat
jaer vrij van alle onkosten van tselve guide, soo ooc den hoofdman
vendrick vry syn, ende den enaepe tambours (illelaer en den bondon.
16.
Den selven coninck sal beschonken worden ten costc van 't gemeen
gulden met eene tonne biers van suleken prys als liet gilde bier van
de maellydt.
17.
Den coninck en sal niet vermogen als hy savants thuis gelcydt wort
de tafel te decken voor de gnldebroeders die hem accompagneren
noch oock daar naer syn conincks feest niet banquettes ofte maellydt
te vereffen op de verbeurte van de voorseyde tonne biers bovendien
eene gelycke andere tot profyte van tgemeen guide ende dit om
noodeloosen costc te schouwen ende de gildcbroeders te animeeren
om naer den gaei van eeren te schieten.
18.
Item is den coninck gehouden te betaelen binnen syn jaer tot ver-
meerderinge van breucke ses schellingen en acht grooten courant geit,
ende meer in dien hem belieft.
19.
Zoo wat guldcbroedcr tusschen doelen syn geit verliest met schieten
is gehouden zyn verlies te betaelen van tusschen doelen ofte
syn gesel te consenteren opde boete van tliien grooten courant.
20.
Zoo wie iemandt zynen hoge vuylmaekt syn schichten ofte bouten
verberght ende ontdraeght sal verbeuren de boete van tliien stuivers
courant.
Ende zoo wie tusschen doelen drecght eenen ontaemclyken eed,
sweire vilaine woorden ofte werken dede zal lelken reyse verbeuren
tliicn stuyvers min ofte meer zoo hoofdman en voorders den eed ofte
gildebroeders alsse dry ofte vier by een syn tusschen doelen sullen
vinden te belmoren naer gelegenheydt van de saccke.
23.
Zoo wat guldebroedcr ontboden synde by hoofdman ende voorders
den Eed met den cnaepe ende niet comparerende sal verbeuren telken
reyse thien groot nooit uitgestoken als voren.
23.
Item zoo wat guldebroedcr gekozen synde by hoofdman ende den
eed van de guide tot hacre racde genomen om te gaene ende treckcn
tot eenige schietspelen is daer gehouden te gaene ten gemcenen coste
van den guide altydt noodsaekelykheyd uitgestoken op de boete van
dry schellingen en thien grooten.
24.
Ende ofte gebeurde dat er eenighe schutters quaemen van buyten
om tusschen doelen te schieten eenen pyl opginge of andersindts soo
syn gehouden daar jegens te schieten al sulckc guldebroeders als
hoofdman ende voorders den eed daar toe sullen denomeren ende
kiesen ten koste van tgemeen guide opde boete dry schellinghen en
vier grooten.
2o.
Den cnaepe van de guide is gehouden eed te doene in handen van
den hoofdman ende voleomen tghene hem belast wort ende sal neir-
siegheyt doen aan hoofdman ende voorders den eed oock de gemcene
guldebroeders te dienen soo verre als het hem mogelyck is sonder
te wesen in gebreken op correctie van hoofdman ende geheel den eed.
2(5.
Item om alle guldebroeders van deser vryer guide te verclaren den
inhoudt en verstandt van de statuten ende ordonnantiën gemaeckt uit
crachte van dopene brieven van octroi indien bevonden wort dat er
eenighe gildebroeders syn van te voleomen alle de pointen en de
arlicelen hier inne verclaert gecalagiert synde sullen gehouden syn de
pynen ende boeten voren verhaelt sonder eenigh regardende aanschouw
te nemen te betaelen in cas van dilay ofte refus soo syn deken ende
gesworne gehouden tselve te gunen ende ooc meer andere schulden
SS
cnde taxatten sonder voorder reglit te derven doenc om de selvc
boeten schulden cnde omstellingen alsoo geynt syndc gecmployeert
worden ten gemeene ooirboire ende profyte van de selven guide.
27.
Reserveren den voorseyden hoofdman ende voorders den eed hun-
lieden de voorseyde statuyten ordonnantiën ende wetten met de boeten
te veranderen minderen ofte meerderen naer de gelegendheidt des
tyds soo sy in raede sullen vinden te belmoren.
28.
Aldus gcordonneert ende geslatueerl by den selven hoofdman deken
ende voorders den eed die dien tydt hebben onderteekent :
M. Waepenaert. R. Van Hecke. J. De Schepper. A. Zaman. E. Zaman.
1068 1G63 1063
Alle de gildebroeders syn gehouden den nieuwen coninck op den
eersten dagli van de gilde maellydt als wanneer hy coninck geschoten
is naer de selve maellydt 1er behoorlyker ure emmers ten tyde als
het den hoofdman goet düncken sal thuys te condoyeren op de boete
van tliien stuyvers noyt uygesteken soo als voren staet geseydt.
Ende alsoo hier voor en staet geseydt by de statuyten ende ordon-
nantiën dat alle gildebroeders syn gehouden te commen offeren ende
te bidden voor de siele op de bcgraefenisse van haerlieder mede
broeder op de boete van ses grooten courant soo wort nu voor als
daen gelast ende gcordonneert aan alle gildebroeders het lichaem van
den overledenen gildebroeder in ordonnantie te haelen ten huize ofte
ter plaetse daer hun by den cnaepe sal geinsinueert sal worden op
gelvckc boete van ses grooten noyt uytgesteken als voren.
Actum te vcrgaderinge van hoofdman coninck deken ende vendrick
besorger ende gesworne die daer waercn onderteekent desen seven-
thienden Jan. 1G88.
R. Van Hecke. 1*. Verberckmoes. J. Zaman. M. De Schepper.
1688. 1G88. 1G88. 1G88.
M. Verberckmoes. Ph. Zaman. Jan De Caluwe. Gillis De Caluwe.
1688. 1688. 1688. 1688.
Roven alle ’t gene voorschreven soo is by hoofdman coninck deken
ende gesworens geresolveert ende vaslgestelt soo sy doen mits desen
dat er van de confreers en sal vermogen uyt de galde Ie sclieyden sy
met consent van den eed waervan den eed heeft de faculteyt van hun
te ontslacn als er merckelycke reden syn van de selve guide niet te
connen frequenteren by faete van hunne sobere gcsteltenissc als
— 89 —
wanneer sy moeten coininenc bedanrken en hun reden declareren soo
dat den eed dacrvan meester is van hun te ontslaen maer sy niet
immers in gevolghe van hunnen eed die sy hebben gedaen in liet
aen co m ra en als eonl'reer waernaer alle confrcers hun moeten regu-
leren in leecken der waerheydt soo hebben wy desc resolutie onderlclul
hoofdman coninck deken endc gesworens. Actum ter vergaderinge den
5 Mei IToo want alsoo ons gelieft.
I). Zaman. J. De Schepper. P. De Rycke. J. Smet.
IToo. 1 Too. IToo. IToo.
J. Van Nieuwlande. J. Stevens. I». Daens.
1 /DO* 1 /OO. '1 /OO,
Naerdicn ter vierschaere van Sinay ende Belcele ten versoecke van
den hcere hoofdman coninck deken vendrick gesworens endc besorgers
van hel guide van den heyligen Ridder ende maertelaer van St. Sebas-
tiaen binnen de voorseyde prochie van Sinay alle gildebroeder van
de selve gilde wetlclyck innegedaeght ende van twee dindagen ver-
wonnen syn geweest omme te sien ende te hooren wysen executoir
de costumen ordonnantiën ende staluyten van de selve gilde op
danderseyde gedeclareerl ende in wette overgeleyt, endc dat er
niemandt van de selve en sal gecommen syn in oppositie soo hebben
wy schepenen der voornoemde vierschaere ter maninge van dheeren
de voorseyde costumen, ordonnantiën ende statuyten van de genoemde
gilde geweesen executoir naer forme ende gelyckenis omme uit crachle
van diere tot laste van de contraventeurs van de ygenwoordige gilde-
broeders, ende haerlieden naercommelingen oppar executie opge-
punt te mogen worden de boeten breucken ommestellingen ende
andere lasten by de voorsyde ordonnantiën ende statuyten gemention-
neert syn. Actum van wegens ter vierschaere gehouden den elfden
february sestien honderd sevensesligh. Oorconden en dese by den
gesworen grellier der selve vierschaere ondertcekend. D. Van Cotthem.
1687.
CLEMENT DE ROCK.
12.
D É SOR D R 1 S
CAUSÉS PAU LA
CHERTÉ DU BEURRE A ST. NICOLAS EN 1787.
Les réformes de Joseph II avaient provoqué une grande effervescence
dans les Pays-Bas Autrichiens. Les choses en étaient arrivées à ce
point en 1787, que les Etats de Brabant et presque tous les autres
Etats provinciaux refusèrent les subsides ordinaires. Ils étaient d'ailleurs
soutenus par le Conseil Souverain, qui, le 10 Avril, adhéra à la réso-
lution des États de Brabant.
Les esprits étaient fort montés, et cette" surexcitation fut encore
exacerbée par la cherté excessive du blé et du beurre.
Le haut prix de ces deux denrées provoqua au mois d’Aoùt des
désordres à St. Nicolas, à propos desquels nous nous proposons de
mettre au jour quelques documents inédits, (i)
Le Dimanche 5 Août 1787, de fort bon matin, on trouva dans le
cimetière de St. Nicolas le factum anonyme suivant, que le Chef-
Collège qualifia de vers françois :
Le stadhouder (2) est un fichu coquin
Qui au peuple aimeroit faire chagrin.
Vraiment il mérite qu’on dépouille sa maison.
Bons gens suivez les brabançons.
11 tient avec l’Empereur
Qui 11’est de nulle valeur.
Faites lui porter la belle cocarde,
(1) Nous réitérons nos remcreiincnts à Monsieur Robert Schoorman , Archiviste-
Adjoint de l'État à Garni , qui a bien voulu les signaler à notre attention.
(i) A. A. van Remoortere.
!)-2
En sa présence soyez sur vos gardes,
Au grand bailli il rapporte vos paroles.
Oui tous deux ils jouent un étrange rôle.
Massacrez les tous deux,
Puis allez chez eux
Et usez y du feu.
van Landeghem, le grand parjure,
De sa maison défaites la clôture ,
Mettez tous ses meubles exposé
Pour ceux qui ont de nécessité.
Pour van Heek, marchand de beurre,
Faites comme aux autres tous.
Vives les patriotes, appellerez vous.
Monsr Bové laissez en tranquillité.
Seulement d'armes restera nécessité,
Puis vives nos très-nobles états
Pour qui défendons les combats.
Au dos dédit billet étoit écrit :
Vive les
patriotes (i)
Le Chef-Collège se réunit le même jour; le stadhouder y ayant
apporté cet affreux libelle (enorme pasquille) , contenant selon lui des
menaces de mort, d'incendie et de pillage contre plusieurs membres
de ce corps et contre d'autres habitants de la paroisse de St. Nicolas,
et prenant en considération que ces menaces ne pouvaient avoir pour
but que de troubler l'ordre public, trouva bon de convoquer à sa barre
le Maire et le Greffier de la Heure. Ceux-ci ayant comparu, il leur
fut enjoint, pour éviter tous désordres, d’organiser une garde bour-
geoise de trente hommes avec un commandant, pour patrouiller toutes
les nuits et sonner le tocsin en cas de troubles. Cependant au cours
de la même séance le Chef-Collège se ravisa. Il lut d'avis que la
garde bourgeoise ne rendrait pas les services qu’on devait en
attendre, d'autant plus qu'on avait appris qu'un grand nombre d'étran-
gers rodaient dans la contrée. Aussi se décida-t-on de demander au
Gouverneur général ad interim d'envoyer vingt archers de la compagnie
du Prévôt de l’Hôtel. (*)
(i) Areh. de l'État à Garni — Correspondance du Conseil de Flandre — Liasse
596 (copie).
(i) Areh. de l'État à Garni — Pays de vVaes — Registre 117.
93
Cette demande fut formulée le même jour encore par le Haut-
Échevin F. A. van Landegem. («)
Le même jour aussi le stadhouder A. A. van Kemoortere écrivit
la lettre suivante au Gouverneur général ad interim : lt)
« Monseigneur
« Je prens la trés-respectueuse liberté d’envoier ci-enclos, à Votre
Excellence, copie du billet anonime qui a été trouvé ce matin sur le
cimetière de celte paroisse et remise ensuite entre mes mains. L'on
y voit des menaces atroces contre ma vie et mes biens sur le spécieux
prétexte que je tiendrois le parti de l’Empereur. Je puis cependant
assurer Vetre Excellence que ma conduite a toujours éié la plus cir-
conspecte, et que je n'ai jamais donné lieu à des procédés de cette
nature; comme ces menaces qualifiées me mettent aussi bien que les
autres personnes y désignées dans la plus grande perplexité et que
nous appréhendons avec fondement que l'on n’en vienne à l'exécution,
j'ose vous suplier, Monseigneur, de vouloir donner les ordres néces-
saires pour que la tranquillité publique soit maintenue en envoiant
ici un nombreux détachement de la compagnie du prévôt de l'hôtel ,
soit par telle autre voie que Votre Excellence trouvera la mieux
convenir.
*
J'ai l'honneur etc.
Monseigneur etc. etc.
Le lieutenant Grand Bailli du Pays de Waes.
A. A. van Remoortere ».
Comme on le voit, le stadhouder était loin d'étre rassuré, et sa
lettre déconcerte quelque peu lorsqu’on voit ce fonctionnaire se
défendre vis-à-vis du Gouvcrneur-gc-néral des Pays-Bas d’étre du parti
de l'Empereur, alors qu'il relevait directement de celui-ci, qui était
Comte de Flandre.
Ces deux lettres parvinrent à leur destination le 8 Août.
*
* »
Tout resta calme jusqu’au T Août, date à laquelle les Échevins de
la Keure reçurent un nouveau billet anonyme, (3)
On leur y faisait savoir qu’ils n’eussent pas à s'aviser de faire
passer en compte à charge de la généralité les frais de patrouilles,
vu que le nombre des hommes astreints à celles-ci était trop grand
fi) A reh. Je l'État à Gand — Corr. Cons. de Flandre — Liasse HW.
(«) Ibid Ibid
-i Arek. 4e l'État, i fini — Cen. du Gens, de Flandre — Liasse 596.
94
et que ceux qui craignent d’être pillés n'ont qu’à faire garder leurs
maisons à leurs propres dépens.
Le lendemain, Mercredi 8 Août, l’on trouva encore deux billets
anonymes destinés aux Échevins de la Keure. Les auteurs leur y
faisaient connaître que s’ils ne font pas vendre le lendemain le beurre
au marché à 4 i/» sols la livre « ou massacrera le Lieutenant Grand-
Bailli ». (i)
Aussitôt le stadhouder et une députation des « Bcyde Banckcn »
se rendirent au Chef-Collège. Ils lui remirent les écrits anonymes
dont nous venons de parler et qui avaient été trouvés en différents
endroits de la paroisse. Les Hauts-Échevins décidèrent séance tenante
de faire publier une ordonnance aux termes de laquelle le beurre
ne pourrait être vendu au marché du lendemain 9 Août qu’à o sols
au maximum. Et en vue de restreindre les grands frais occasionnés
par les patrouilles, il fut décidé de diminuer le nombre des hommes
tenus à celles-ci à quinze pour commencer, et quelques jours plus
tard à dix hommes. Néanmoins, elles seront toujours de trente hommes
les Dimanches et les Lundis — jours de beuverie, (* *).
Le Jeudi 9, jour de marché, dès le malin « .... une partie de la
populace, presque toute jeunesse, a été à la rencontre des paysannes
qui ignoroient cette loi , (s) et ils ont pris le beurre de celles qui
demandèrent plus que cinq sols la livre, et leur jetèrent leur beurre
au visage ». (*)
Une bande de plus de deux cents individus, presque tous chapeliers
et tisserands — ces deux industries, surtout la première, étaient
alors fort prospères à St. Nicolas — sc porta entre 7 et 8 heures
du matin vers le cabaret « de Prins Cardinael » situé au marché et
tenu par Baptiste de Corte et sa femme Pétronille Heyndrickx. Quel-
ques uns entrèrent, et l’un d’eux, Nicolas Vermeulen, tisserand de
fabrique (fabriqwever) , demeurant chez sa mère au hameau « Tereecken »
prit la parole et s'adressant au cabaretier, lui dit : « sacre.... (s) ’t
sal d’er nu op gaen syn, gy syt den ouden boterdief en deugeniet »
y ajoutant encore d'autres injures.
Entretemps, un gamin d’environ quinze ans, Judocus van den Bosch,
colporteur d’allumettes, a enfilé l'escalier, est monté au grenier, a
Ci) Arch. de l'État à Gand — Corr. du Cons. de Flandre — Liasse 59G.
(*) Ibid Pays de Wacs — Itcg. 117 — î» sa date.
(s) L’ordonnancc du Chef Collège fixant le prix maximum du beurre.
(i) Arch. de l’État à Gand — Corr. cons. de Flandre — Liasse 59(5.
(s) Le mot sc trouve en entier dans le lexte invoqué.
95
poussé la tête par la lucarne et a fait signe aux gens attroupés,
comme pour leur dire « allons, komt maer op t’is hier te doen ».
Aussitôt la foule s’est précipitée dans le cabaret , a parcouru toutes
les places de la maison à la recherche de beurre, mais n’en ayant
pas découvert, ils se sont retirés en disant : Vous avez de la chance
(pie nous n'ayons pas trouvé de beurre, car nous aurions tout
démoli, (i)
Vers la même heure, à sept heures et demie environ, certain
Augustinus van den Bosch entra dans le cabaret « de dry Fontcynen »;
rue Neuve, tenu par Joannes d’Hooghe, commanda un verre de bière
et dit à l’hôte : « A wel vagabond, schelm, onsvot, dief, suldy t’Iant
noch lanck renueren met graenen te coopen, segghende alsdan sacre.,
mor., dat en sal niet lanck meer dueren, geen half uer, of ’t sal
ailes in uw huys van een geslaegen worden , dat dependeert van my,
want sy syn al in de herberghe Lokeren ».
Deux consommateurs (pii se trouvaient dans le cabaret , eurent le
bon esprit de ne pas intervenir dans la querelle, et a bout d’injures
van den Bosch se retira sans se livrer à aucune voie de fait. (2)
La bande se rendit ensuite au marché au blé , menaçant de le
piller si la cherté persistait.
Le Chef-Collège se réunit d'urgence et envoya une nouvelle supplique
au Gouverneur général. Il y expose les faits que nous venons de
relater et demande l’envoi d’une trentaine d’hommes de la Maréchaussée
du Prévôt de l'IIôtel , le Pays de Waes n’ayant aucune garde organisée.
Cette demande est aussi basée sur ce que « les loix des grands
villages du Pays de Waes, où il y a des marchés hebdomadaires »
craignent que de pareils désordres ne s’y produisent. Enfin les Hauts-
Échevins demandent aussi que les Conseillers fiscaux soient commis
afin d’indaguer à charge des personnes (pie l’on suspecte d’être
« auteurs de ces délits » et aussi afin qu’aux marchés suivants de
St. Nicolas et de Lokeren « on n'essuie pareils et même plus grands
malheurs ». (3)
Dans l’après-midi les troubles reprirent vers six heures. A ce
moment un ouvrier chapelier, connu sous le sobriquet Blauwen Jan, * (*)
(1) Arch. de l'État à Gand — Corr. Cons. de Flandre — Liasse 596 — Enquête
du 10 Août 1787, menée par le stadhouder, les Éelicvins van de Winckel, Baert
et le Grellicr de la Keurc.
(*) Arch. de l’État à Gand — Corr. Cons. de Flandre — Liasse 596 — Enquête
menée le 10 Août 1787 par le magistrat du Beversche, assisté du stadhouder.
(s) Arch. de l’Etat à Gand — Pays de Waes — Ilcg. 117, à sa date.
demeurant rue Neuve, travaillant chez le chapelier van Hese, rue de
l'Ancre, entra dans la maison de l'apothicaire Yerhaegen, située dans
la même rue. (i) 11 demanda à l'apothicaressc Françoise Constance
Vollaert pour deux liards (twee oorden) de précipité. Pendant qu'elle
servait la commande Blauwen Jan lui dit d'une voix tonitruante :
« Syl gy die canaille die de boter alhier opgecocht heeft? »
En entendant cette grossière interpellation l’apolhicaresse faillit se
trouver mal. Son mari accourut au bruit, et les époux Yerhaegen
nièrent les faits qu’on leur imputait, ajoutant qu’ils savaient fort bien
qu’on leur faisait la réputation d’être des accapareurs de beurre,
mais qu’ils ne la méritaient pas, car ils n’achètent jamais (pie pour
leur consommation et provision. A ce moment un autre ouvrier
chapelier, appelé van den Bosch, surnommé den Ihiym et un
troisième appelé aussi van den Bosch, demeurant au Hazewind,
entrèrent également. Ils proférèrent les mêmes injures, menaçant de
tout briser (ailes daer in stucken te slaen), d'aller chercher le beurre
è la cave et de le jeter à la rue.
Entendant cette algarade, le chapelier van Hese et sa femme
entrèrent , semoncèrent leurs ouvriers et les firent sortir. Peu après
ceux-ci revinrent, proférèrent les mêmes injures et provoquèrent un
grand attroupement; finalement ils furent mis dehors par quelques
uns de leurs compagnons de travail, (i)
Le même jour, comme on ne recevait pas de réponse à la lettre
du o Août précédent , le Chef-Collège délégua à Bruxelles le Grand-
Bailli et le Haut-Echevin de Waepenaert pour y solliciter l’envoi de
trente archers « .... als om daller op lieden ter merckl verscheyde
extravagantien syn begaen » (.v)
Dès le lendemain, 10 Août, les Échevins de la Retire et ceux du
Bcversche firent enquête sur les faits qui s’étaient passés dans leurs
juridictions respectives. (4)
Le même jour une dépêche signée de Lannoy, enjoignit au Baron
de Haveskerke , Conseiller fiscal près le Conseil de Flandre de prendre
toutes mesures nécessaires et lui manda « qu'il n'est pas possible d'y
envoyer (à St. Nicolas) un détachement de la Compagnie du prévôt
de l'Hôtel ». Une autre lettre de la même date, signée Murray,
enjoignit au Baron de Haveskerke de se rendre à St. Nicolas pour
(1) La maison portant actuellement le n° 28.
(*) Arcli. de l'État à Garni — Corr. Cons. de Flandre — Liasse Î>9G — Enquête
des Échevins de la Heure , citée supra.
(3) Ibid — Pays de Wacs — Il et;. 1!".
(1) Ibid — Corr. Cons. de Flandre — Liasse o98.
y indaguer et faire rapport, et l’avertit en même temps qu’on pourra
mettre 4 ou o hommes de la Maréchaussée à sa disposition , mais
pas davantage, (i)
Le 1 1 Août les délégués du Chef-Collège firent rapport à leurs
mandants. Crumpipen leur a répondu qu'il ne pourra envoyer trente
archers, mais seulement ü ou 7. Au même moment un brigadier
apporte une missive de Stokkaert, lieutenant-prévôt général, deman-
dant si on persiste dans la demande et que dans l’affirmative il enverra
6 ou 7 archers. Il lui fut répondu qu’un si petit nombre d’hommes
était insuffisant et on le pria d'en envoyer la quantité dont il pourra
disposer (.... soo veel als hy can derven). (*2)
Le lendemain, 12 Août, le Baron de Haveskerke fit son rapport :
Les troubles ont entièrement cessé. La tranquillité est assurée par
la garde bourgeoise et il demande l’autorisation de poursuivre les
auteurs des désordres. Au moment où ce rapport était expédié, le
Lieutenant-prévôt général Stokkaert se présenta à la séance du Chef-
Collège et annonça qu’il était arrivé depuis la veille avec 12 cavaliers
et 8 fantassins. Il fit en même temps connaître que les Hauts-Échevins
devaient accorder aux cavaliers une solde d’un florin par jour et de
dix sols aux fantassins, moyennant quoi les* archers pourvoiront eux
mêmes à leur subsistance.
Après mûre rellexion et après longue délibération, et considérant
qu’il en coûterait autant en fournissant des rations, il fut décidé
d’allouer les soldes demandées. (3)
La Maréchaussée patrouilla au marché du 46 Août et les Échevins
de la heure demandèrent le même jour, vu le calme persistant, de
pouvoir diminuer leur contingent dans la Garde bourgeoise. Le Chef-
Collège leur accorda de réduire la patrouille à six hommes, mais ce
nombre devra être augmenté les jours de marché. Il fut constaté
aussi que peu de beurre a été présenté en vente , à cause de la
fixation du maximum de cinq sols. (4)
Le calme continua à régner au marché du 23 Août , l'ordonnance
du maximum ayant de retirée, le prix du beurre fut de 8 à 16 sols.
La tranquillité persista au marché du 30 Août et les prix descendirent
à 6 1 ƒ 4 sols.
Le même jour les archers se retirèrent sur Anvers. (5)
(0
Ibid -
— Coït. Cons. de
Flandre — Liasse 596.
(0
Areli.
de l’État à Gand
— Pays de Waes — lleg.
(*)
Ibid.
Ibid.
(0
•
Ibid.
Ibid.
(S)
Ibid.
13.
98
En somme, les faits que nous venons de narrer nous semblent
aujourd’hui assez anodins, présentent même un coté ridicule, mais,
comme nous venons de le voir, ils provoquèrent alors un émoi con-
sidérable chez les autorités.
Mais ces faits offrent pour nous un autre intérêt. Ils nous démon-
trent la répugnance qu’éprouvaient alors les habitants de St. Nicolas
pour tout ce qui ressemblait au service militaire, fussent même de
simples patrouilles bourgeoises pour défendre leurs biens. Ils préféraient
confier ce soin à des mercenaires. Ou bien cette répugnance provint-elle
de ce qu’ils n’envisageaient par les évènements comme assez graves
pour eu arriver à un tel degré de sacrifice, l’autorité seule étant
inquiète, énervée qu’elle était par les critiques dont elle était l'objet?
Ces faits nous prouvent aussi l’ingérence des pouvoirs publics dans
la fixation du prix des denrées. Ils nous démontrent également que
lorsque l’autorité fixait arbitrairement le prix des choses, la matière
se faisait rare et l’offre ne correspondait plus à la demande. Ils nous
prouvent aussi que lorsque l’ordonnance du maximum était retirée
les prix se réglaient d’eux mêmes et revenaient à une moyenne se
rapprochant sensiblement des prix courants ordinaires. Les faits
économiques obéissent, en effet, à des lois immuables que l’on ne
peut impunément tenter de modifier artificiellement.
G. WILLEM S EN.
Un Épitaphier wasien inédit.
COMMUNICATION FAITE DANS LA RÉUNION
DU 13 NOVEMBRE 1005.
M. Robert Schoorman, conservateur-adjoint des Archives de l’État,
à Gand, possède, à titre personnel, un recueil d’épitaphes wasiennes
formé par un anonyme dans la seconde moitié du XVIII0 siècle.
Ce distingué fonctionnaire, lors d'une visite que nous fîmes, il y a
quelques mois, au dépôt qu’il dirige avec tant de compétence, a
bien voulu nous confier cet important manuscrit. Cette circonstance
éminement favorable, nous a permis de l’examiner à notre aise et
de comparer soigneusement son contenu avec l’Épitaphier wasien, qui
a paru dans les Annales de notre compagnie, et les quelques inscrip-
tions reproduites dans les monographies historiques des communes du
Pays de Waes, par de Potter et Broeckaert.
Nous nous proposons, Messieurs, de vous soumettre aujourd'hui,
aussi succinctement que possible, le résultat de notre travail. Il ne
sera nullement nécessaire d'insister, au préalable, sur l'importance
que présentent pour l'histoire, l’héraldique et la généalogie les anciennes
inscriptions funéraires, nous en sommes tous suffisamment convaincus :
témoin le bon accueil qu’ont reçu les travaux de feu nos éminents
confrères, le chevalier de Schoutheete de Tervarent et Félix van
Naemen. Abordons donc notre sujet sans autre préambule.
Le manuscrit en question se compose de 243 feuillets paginés,
format petit in-folio. 11 y manque 2 feuillets, 2, par contre, sont
paginés en double et 2 autres n'ont pas été numérotés; le total des
feuillets reste donc le même. Les deux premières pages sont restées
100
vierges de toute inscription, l’auteur les ayant probablement réservées
pour y inscrire un titre quelconque; les deux avant-dernières com-
portent une table alphabétique des localités où il a recueilli des
épitaphes.
Le recueil qui nous occupe n'est pas relié. Il est divisé en petits
cahiers. Chaque localité a le sien; les plus importantes en comportent
deux, trois ou quatre. Comme l’auteur, pour des motifs que nous
ignorons, n'a pas pu compléter son travail, un grand nombre de
pages sont restées en blanc.
L’écriture est assez grosse et très lisible, et, en général, soignée
et régulière. Elle trahit à nos yeux la main ferme et solide d’un
homme mûr.
Notre auteur a relevé toutes les inscriptions tombales qu’il a ren-
contrées au cours de ses recherches. Il avait cependant une préférence
marquée pour celles des familles nobles de la contrée, témoin le
soin qu’il a mis à copier, tant bien que mal , les armoiries et les
quartiers qui les accompagnaient. Les blasons de funérailles, «pii
jadis étaient particulièrement nombreux dans la plupart des églises
de la région, ne lui ont non plus échappés, de même «pie les
armoiries qui ornaient les vitraux.
Si la science du blason n’était pas totalement inconnue à notre
patient amateur, l’art du dessin, par contre, lui était peu familier.
C’est ainsi qu'il a dû se contenter de retracer les pièces et les
figures meublant les écus, sauf celles dont le dessin lui paraissait
trop compliqué, telles entre autres les lions et les aigles qu’ils a
simplement indiqués par des mentions écrites, tenant aux couronnes,
cas«pies, cimiers, lambrequins, tenants ou supports, il ne s’est pas
hasardé à les reproduire. Enfin, pour l'indication des métaux et des
émaux, il a très souvent fait usage du pointillé et des hachures con-
vcntionels; dans le cas contraire une mention écrite remplace souvent
ces derniers. Disons cependant, «pie malgré toutes ces imperfections,
il y a assez-bien moyen de lire les armoiries que notre héraldistc
d’occasion a tenté de reproduire. Il est a noter encore que, soit «pic
les armoiries étaient déjà frustes à cette époque, soit que le temps
lui a manqué, qu’un grand nombre de quartiers n’ont pas été
blasonnés, mais simplement indnpiés par le nom des familles aux-
quelles ils appartenaient.
Tel l'aspect général de notre épitaphier. Lassons maintenant à son
contenu.
101
C’est dans vingt-sept localités de l’ancien Pays de Waes, que notre
auteur est allé relever les inscriptions tombales et les blasons de
funérailles. Les voici suivant l'ordre dans lequel il les a inscrites;
St-Nicolas, Waesmunstcr, Sombeke, Elversclc , Thielrode, Tamise,
Hupelmonde, Basel, Cruybeke, Beveren, Melsele, Belccle, Sinay,
Lokercn, Daknam, Exacrde, Moerbeke, St-Paul, Nieukerke , Kemseke,
Haesdonck, St-Gilles, Vracene, Verrebroeck, Calloo, Zwyndrecht,
Burcht et Hulst.
Ce n’est pas aux églises paroissiales seules que notre copiste a
borné ses recherches. Il a relevé également les épitaphes, peu nom-
breuses il est vrai, des églises de couvent et des chapelles de manoir.
Citons le couvent des Uécollcts et la chapelle du château de Walbourg
à St-Nicolas, la chapelle S,e-Annc à Waesmunstcr- où nous rencon-
trons l’épitaphe de dame Barbe delà Fosse, de son mari et de leur
fils, pierre tombale que de Potter et Broeckaert placent erronément
aù hameau de Ste-Anne ou Tète de Flandre-; l’abbaye de Rooscnberg-
lez-Waesmunster ; le couvent des Dominicaines à Tamise; celui des
Guilielmites à Beveren; les chapelles des châteaux van Welle et van
Auweghem , dans la même commune; enfin le sanctuaire de Gaver-
land-lez-Mclsele.
Notre amateur à, en outre, copié les armoiries qui décoraient la
porte-d’entrée des châteaux de Paddeschoot et de Walbourg à
St-Nicolas; il a même pénétré à l’intérieur de cette dernière
résidence seigneuriale, pour y prendre note des emblèmes héraldiques
qui s’y étalaient pompeusement sur les vitraux du salon et le trumeau
de la cheminée. Le fait qu’il a pu fouler les tapis de cette aristocra-
tique demeure nous fait présumer que notre audacieux copiste
n’appartenait pas à la roture.
Les inscriptions relatives aux communes de St-Nicolas, Waes-
munster, Tamise, Beveren, Exaerde, Sombeke, Elversele, Thielrode,
St-Gilles et celles de l’abbaye de Koosenberg, sont particulièrement
nombreuses, si pas complètes. Ce qui prouve que l’auteur n'a pu
achever son travail, c’est que les paroisses de Bclcele, Sinay, Lokeren,
Zwyndrecht, Burcht, Hulst, Daknam et Nieukerke ne sont repré-
sentées dans sa collection (pie par une à trois épitaphes. Nous avons,
additionné toutes ces inscriptions, d'abord par localité; tous ces
produits partiels nous ont fourni ensuite — sauf erreur et omission —
un total de 30" épitaphes. Bien à noter que dans ce nombre ne sont
pas compris les blasons de funérailles, ni les armoiries des vitraux,
dont le total certainement se chiffre par plusieurs centaines.
102
Pour établir la valeur de ees documents lapidaires, il faut néces-
sairement les collationner avec ceux reproduits déjà dans nos Annales
et dans les monographies de de Potter et Broeckaert, car ces auteurs,
tout en reconnaissant avoir largement emprunté à nos publications,
en donnent cependant quelques-uns qui sont inconnus chez nous et
qu’ils disent avoir extraits d'un manuscrit du XVIIe siècle provenant
d'un certain chanoine Ilellin, d’un autre appartenant au baron de
Nève à Waesmunster et d’un troisième recueil anonyme faisant partie
du fonds Goethals à la Bibliothèque royale à Bruxelles (i).
Nous avons procédé à cet examen — travail fort peu gai — et avons
trouvé que sur ces 307 épitaphes, il faut en retrancher 98, comme
ayant paru à la fois dans l’Epitaphier du Cercle et les monographies
de de Potter et Broeckaert, plus 2 2 autres relevées par ces derniers
auteurs dans les localités qui n’ont pas encore été traitées dans le
périodique de notre compagnie. Cette opération nous a procuré un
reste de 187 inscriptions totalement inédites, chiffre que l'on pour-
rait, à la rigueur, augmenter d’une bonne vingtaine d’inscriptions
complètes dans notre manuscrit , mais incomplètes dans les Annales.
En ce <pii concerne la valeur de ces renseignements comme qualité,
il nous plairait beaucoup de vous faire rémunération détaillée des
diverses et nombreuses familles wasiennes auquelles ils se rapportent,
mais ce dénombrement, vraiment, nous conduirait trop loin. Permettez-
nous, cependant, de nous arrêter momentanément à quelques-unes des
23 inscriptions inédites que nous relevons dans l’église primaire du
chef-lieu de la région, car celles-là, assurément, vous intéressons
particulièrement.
Nous rencontrons à St. Nicolas les épitaphes inconnues ou non
relevées des personnages suivants :
Josse van Cauteren, (pii se distingua au siège de Hulst et qui fut
enterré en 1626 aux environs de Kicldrechl.
Servais de Warnièrc, mort en 1396, et son tils Jacques, qui devint
haut-éehevin et maria une dame van Steclant.
François Colinan, avocat au Conseil de Flandre, mort en 1669.
Pierre Buyst, prêtre oratorien, qui durant 29 ans fut curé de
l’église primaire.
(i) F. de Potter et J. Broeckaert. Temsche, p. Kit); St. Gilles, pp. 33 et 3(5;
Waesmunster, p. 73 et suiv.
Les autres manuscrits cités par ces auteurs, tels ceux de Gérard et Ilcyndcrickx
et les notes manuscrites de Van den Bogaurdc, ont également été mis à contribution
par feu nos confrères de Schouthcete et vau Nacmcn.
105
Pierre van Exaerde, décédé en 1532, et sa femme Laure de Hertoghe.
Gilles Zaman, échevin.
Gaspar van Exaerde, mort en 1520, et sa femme Marguerite
valider Moere.
Gilles de Maere, échevin et aumônier de St-Nicolas, et de sa
femme Judoca Vcrgauwen, qui tous deux passèrent de vie à
trépas en 1734.
Pierre le Cocq, écuyer, seigneur de Wulverghe, Groenhove et
autres lieux, et conseiller ordinaire de Sa Majesté au conseil de
Flandre. Ce noble homme trépassa en 1595; sa noble compagne,
Cathérine de VYyts, l'avait précédé dans la tombe en 1577.
Isabelle Schoutheete, décédée en 1752.
Jeanne Rombaut, veuve du pensionnaire malinois P. Gauwenbergh ,
morte en 1748.
Mre Jean Versluys, grellier du Bcversche et des seigneuries de Belcele
et Waesmunster, qui déposa définitement sa plume en 1084.
Pierre Verstraeten, échevin et aumônier de St-Nicolas, mort en 1719.
Enfin, Pierre de Maere, prêtre de l'Oratoire, décédé en 1738.
Notre épitaphier nous fournit en outre pour St-Nicolas, ni plus
ni moins que 55 blasons de funérailles, fet la reproduction des
armoiries et des inscriptions se trouvant encore à cette époque dans
52 vitraux, tant à l’église primaire que dans celle des Kéeollets. Ces
dernières reproductions laissent malheureusement beaucoup à désirer
et, en outre, nous paraissent être très incomplètes. Ces verrières, à
l'époque oii fut rédigé le manuscrit, devaient déjà être fort délabrées.
Mais reprenons l'analyse de notre important recueil, car son patient
auteur s’intéressait également un peu à la généalogie et même à
l'histoire locale. Nous trouvons, en effet, éparpillés en divers endroits
de son travail, des fragments et des notes généalogiques concernant
les familles Laureyns, Bruggemans , de Jonghc, van Steenlant , Impyns,
de Ontadena, de Seclin et Hannaert, et, sous forme de petites chro-
niques, un grand nombre d'annotations historiques concernant géné-
ralement les églises et les institutions religieuses de la contrée. Nous
nous contenterons de citer les séries de notes les plus importantes :
Six pages relatives à l'histoire de l’église primaire de St-Nicolas.
Une et demie pour l’abbaye de Koosenberg.
Une se rapportant à la patronne et à l’église de Tamise.
Une pour l’abbaye de Baudcloo.
Une autre est consacrée aux aventures de Guillaume van Doornyk ,
curé de Haesdonck, en 1584.
lui
Une page relative à l’église de St-Paul.
Une et demie retraçant la fondation de l’église de Hulst et la per-
sécution endurée par les pères Kécollets de l’endroit.
Enfin trois pages sont employées principalement à la relation des
phénomènes météorologiques constatés au cours des siècles dans le
Pays de Waes, et des calamités publiques qui s’abbatirent sur la
contrée.
Le temps nous a manqué pour corroborer toutes ces annotations
avec les chroniques qui ont déjà paru dans les Annales, c’est donc
simplement pour mémoire que nous vous les signalons.
Reste maintenant deux points à élucider. Quand et par qui l’épi-
taphier qui nous occupe a-t-il été composé?
La première partie de celte question est facile à résoudre par
l’examen des dates de décès. Procédant de cette manière, nous esti-
mons (pie le recueil doit avoir été commencé au milieu du XVIII®
siècle et terminé en 1705. Les quelques dates de décès postérieures
à cette année étant toutes inscrites par une autre main.
Quant à son auteur, aucune indication nous permet de le désigner.
M. Schoorman l’ignore également, mais nous écrit qu'il est bien pos-
sible qu’il ait été rédigé par un de Castro, (i) Une comparaison avec
(t) Une circonstance à l'appui de celte opinion , c’est que le carton contenant les
divers cahiers du recueil , renferme également trois pièces concernant les de Castro.
Ces pièces sont :
1° Une reproduction en couleur des armoiries complètes de Jean-Bernard de Castro,
haul-échcvin du pays de Tcrmondc, mort en 1739, et de sa femme Antoinette-Louise
le Duc, avec les quartiers de Castro, Lopcz , de Hertoghe, Vilert, te Duc, vander
Straten, vander Reest et Cattenbroeck.
2° Une autorisation accordée en 1717, par le nonce Ignace Crivelli , à Jacques-Antoine
de Castro, licencié-ès-droils , de lire et consulter, pour autant que de besoin et à
quelques exeptions près , tous les ouvrages figurant à Y Index.
3° Un crayon généalogique de la famille Snoy, s’arrêtant à Jean-Charles Snoy,
seigneur d’Hoirzcle, qui maria le 28 octobre 1730, Jacqucliue-Josèphe de Castro,
fille d’Antoine-Frauçois-Joseph , seigneur de Sombckc.
Autre fait assez significatif. Entre les pages 28 et 29 du manuscrit se trouve une
feuille volante, où l'auteur a reproduit le blason funéraire de Jacques-Sanchez de
Caslro y Tolcdo, seigneur de Berlacre et de Bareldonck , haut-échevin du Pays de
Waes, capitaine d'infanterie au service de l'Espagne. Ce blason porte pour inscrip-
tion : Obiit 11° junii 1008 et est entouré de 10 quartiers, savoir : de Castro, de
Losano, Sanchez, de Cannona, Lopcs, de Toledo, Bu port , de Saultp, de Hertoghe,
van Bossche, Roelants , van Poorten, de Vitters, Bcrincx , Roels, Crugninghe. Cet
obiit, dit-il, se trouve dans l'église de Berlacre au pays de Tcrmondc.
— 105 —
la chronique manuscrite du Pays de Waes, attribuée à un membre de
cette famille (i), pourrait nous mettre sur la bonne voie. M' le
président, par d'obligeants renseignements, voudra bien nous faciliter
la chose, car nous avouons ne pas être au courant des chroniques
wasicnnes.
L’œuvre de nos distingués prédécesseurs, MM. de Schoutheete et
van Naemen, a été édifiée par deux sortes de matériaux. D’abord
par des extraits pris dans le manuscrit Gérard, qui se trouve à la
Haye, et dans celui de G. -J. Heynderickx, ensuite par des copies
prises sur place, à Exaerde et à Daknam par MM. C.-A. Serrure et
Napoléon de Pauw, à St-Gilles par M. de Borgrave, et, par eux
mêmes, dans les autres localités.
Les deux manuscrits cités ne doivent pas avoir lïigc de celui (pie
nous venons d’analyser, à preuve les nombreuses épitaphes inédites
qu’il nous a révélées. Quant aux copies prises sur place, elles datent
nécessairement d’une époque où de nombreuses pierres tombales
étaient devenues frustes, où d’autres avaient fait place à de nouveaux
pavements et déplacées dans des endroits dont on ne se souvenait plus
ou bien simplement détruites (-2). On 11e sait que trop, (pie les
administrations fabriciennes, lorsqu’il s’agit du placement d’un nouveau
pavement, ou d’une reconstruction partielle ou totale du sanctuaire
confié à leur direction, se soucient généralement fort peu de ces
reliques du passé, et qu’elles n’hésitent souvent pas a atlêcter à un
autre usage, ou ù aliéner pour une minime somme d’argent, des
importants documents lapidaires 1 appelant le souvenir de glorieux
ancêtres et de généreux bienfaiteurs !
Messieurs ,
Nous nous permettons, comme conclusion au présent exposé, de
vous demander si le Cercle ne ferait pas œuvre utile en publiant,
dans un avenir rapproché, un complément i> son Epilaphier? Nous
(1) François-Joseph île Castro, seigneur de Villers-Perwin , Puyvelde, Velpc etc.,
haut-échcvin du Pays de Waes, mort eu 17GG.
(i) A Waesmunster, entre autres, il existait, à l'époque où notre auteur compila
ses notes, 109 épitaphes et 75 blasons de funérailles. Qu’en est il encore resté?
Quel sort a-l-011 réservé à ceux qui se trouvaient dans l'ancienne église de burcht
récemment démolie pour faire place à une autre construction?
14.
100
prions les membres de la commission de bien vouloir examiner cetle
proposition; si elle est acceptée, nous sommes prêts à donner un
coup de main à la rédaction du futur supplément.
Nous vous proposons également de voter des remerciments à l'adresse
de M. Robert Schoorman, de ce qu’il a bien voulu communiquer au
profit de notre Cercle, le précieux recueil dont il est l’heureux
propriétaire.
EMILE DILIS.
EEN REMEDIEBOEKJE
UIT DE XVIIe EEUW.
Wij mochten onlangs de hand leggen op een vrij zonderling hand-
boekje der XVIIe eeuw. Zijne 64 bladzijden, langwerpig smal formaat
(0.10m op 0.52"’), zijn geheel beschreven in een, voor den tijd, nog
al leesbaar geschrift, behalve de eerste bladen voor welke slechten
inkt gebruikt wierd, en begrijpen 114 voorschriften of remediön voor
het genezen van alle soorten van ziekten en kwalen.
Bij den eersten oogslag op dit boekje dachten wij enkel te doen te
hebben met huisremediën door eene goede huismoeder verzameld, of
met aanteekeningen van eenen dier geheime wonderdoctors of kwak-
zalvers, of mogelijk wel van eenen dier menschenvrienden , gelijk men
er soms wel nog ontmoet, die, zonder eenige geneeskundige geleerd-
heid, met de meeste overtuiging, voor gelijk welke kwaal, een drank,
een poeder, eene plaaster of zalf welen aan te preêken.
Bij nader onderzoek bleek het ons evenwel wat anders te zijn. Ten
eerste de schrijver is geleerd, niet alleen in het Vlaamsch, maar
ook eenigzins in het Duitsch, en bijzonderlijk in het latijn. Hij is dus
niet de eerste dorpeling de beste. Het eerste blad draagt tweemaal
liet opschrift : « Laus Deo Semper » — « Ad mojorem Dei gloriam »
« Hic liber est meus, testis est Deus, scriptor qui scripsit petrus mom-
merensi. Anno 1677 » Dit opschrift, doet ons wel den naam van den
schrijver kennen en het jaar van zijnen aanvang, maar ’t zegt ons
ongelukkiglijk niets over den maatschappelijken stand noch over de
woonplaats van den verzamelaar. Het zegt ook niet veel voor wat
zijnen graad van geleerdheid betreft, want die latijnsche spreuken,
een soort van cliché, zooals wij het nu zouden noemen, vindt men
doorgaans veel op schoolboeken en andere, en dikwijls wel van
lieden die het wel niet eens goed verstonden. Maar diensaangaandc
108
zcgl de inbond van liet boekje meer, ja, bij nader onderzoek moeten
wij noodzakelijk besluiten, dat Petrus Mommerensi een praktizijn was;
dat de man waarlijk de geneeskunde beoefende. Immers zijn boekje
staat vol technische uitdrukkingen, vol apothekerswoorden : Wel
negenmaal op tien gebruikt hij in plaats van vlaamsche benamingen
den latijnschen wetenschappelijken naam en wel met de gebruikelijke
verkortingen, zooals wij die lezen op de potten en llesschen in de
apotheken. Wat meer is de meeste zijner recepten bchelsen uitdruk-
kingen die eigen zijn aan het vak, zooals : fiat mixtura, fiat pulvis,
in phiola, in potis, fiat conserva, fiat cataplasmum, fiat emplastrum,
in mortario plumbeo bene ducantur quonsque fiat unguentum, enz.,
meermalen ook : fiat secundum artcm.
Wij mogen daaruit niet besluiten dat de man apotheker was.
Apothekers wicrden, in den tweeden helft der XVIIe eeuw misschien
wel al eene enkele maal in de groote stad aangetroffen, maar heel
Vlaanderen door had men alsdan, ten platten lande bijzonderlijk,
enkel eene soort praktizijns van zeer nederigen stand. Eigenlijke
doctors in medicijnen waren nog zeldzame vogels, en de edele kunst
der genezing wierd in onze dorpen beoefend door persoonen die
weinig of niet aan studie en doorgaans ook maar weinig aan praktijk
gedaan hadden bij eenen of anderen geneesheer. Dikwijls zelf was er
hoegenaamd geen praktizijn op onze dorpen aan te treffen en was
het cenvoudiglijk de barbier die, benevens het aderlaten, alsdan zeer
in cere, ook wel wat aan geneeskunst deed.
Wij mogen gissen met ccnige zekerheid dat Petrus Mommerensi onze
schrijver, zulk een praktizijn geweest is. Benevens menige aantecke-
ning die eene zekere vakgeleerdheid verraadt, vinden wij er ook
menige die hem ons doen kennen als iemand die zeer eenvoudiglijk
toegaf in de superstitie en het bijgeloof ten dien tijde zeer in zwang
onder ons mindere volk.
★
¥ ¥
Maar geven wij liever een gedacht van den inhoud des hoeks en
laten wij den lezer zelf oordcelcn en gissingen maken.
Er zijn in het geheel zegden wij 114 recepten in aangeduid. Wij
hebben er de volgende tafel van opgemaakt :
5 remcdiün tegen « de cortscn, hecte cortscn en andere »
5 tegen de « tweedaeghsche, derdaeghsche ofte vierdaeghsche cortsen »
4 » « brandt ende vier »
3 » « gherachlheyt ende lamigheyt »
1 » « vcrcautheyt »
109
5 tegen « de l'est »
2 » « liet water »
1 » « den kramp »
3 » « pyn in den buyck ciï in de leen »
2 » « Fleuris »
3 » « wonden en sweren »
5 voor « de maentstonden der vrouwen »
2 legen « de kortigheyt op de borst »
2 » « de leeringhe »
3 » « de quaey ooglien »
4 » « de vratten ofte werten »
3 » « den speen »
1 om de beenen te verstereken »
2 tegen « de tanlpyn die hol is en andere »
5 » « eene quaeye keel »
2 om liet hert te verstereken »
5 tegen « den hoest »
1 voor « de gliene die hun water niet en connen maecken »
0 om liet « ghehoor weder Ie recht bringen »
1 om het « gansche lichaem te openen » -
I voor « alsser iedt in de keel blijft steken »
1 tegen « slapigheyt »
1 » « de krauwagie »
4 om het « bloet te stelpen »
1 tegen « vlissyn » (Flerecyn)
2 » « de Hoos »
i » « lickteeckenen »
1 » het « quaet seer »
2 » « winter of berst aen de handen »
1 » « den steen in de blaes ofte in de nieren »
1 » « vallende siekte »
1 » « kropsweren scropulis »
2 » « roode loop »
2 » « dermwee ofte ileos »
1 om het « aenghesicht ende de handen wit te maken »
Onze praktizijn was aldus gewapend tegen veertig verschilligc ziekten
en kwalen. Bovendien had hij nog recepten :
Om den « cmplastrum sparadrapum » te maeken.
Voor « laudanum opiatum ».
» « unguentum Escolapum ».
110
Voor « suppositoria ».
» liet « aqua Escolapi ».
» « glieley van hartshoren ».
» het « aqua prophylactica ».
» « Elende-klauw ».
» « Halsam sulphuris ».
» liet « aqua angelorum ».
» « mei rosarum » te bereiden.
» eene « zalve orame te drincken » ; zonder dat er bijstaal
waarvoor alle deze remedien dienstig zijn.
En eindelijk nog aanteekeningen over :
Het maken van een goet clyslere,
Over de dagen wanneer liet niet goed is bloed te laten ,
Over de kunst van « syropen » te verveerdigen , met daarbij een
middel om tooveraars af te weeren. Ziedaar den gansdien inhoud
van bet boek.
Maar om dien inhoud nog meer aanschouwlijk te maken , geven wij
ccnige uittreksels.
De schrijver, zegden wij, bedient zich nog al gemakkelijk van de
latijnsche taal; zoo vinden wij zelfs voorschriften die geheel in die
taal zijn opgcsteld. Zie er hier een voorbeeld van :
Een costelyck pulver voor de kortsen pul febrifugis.
Crem : tart : Autimon. in ad partes equales fiat pulvus subtilissi-
mus et — in figulino vase in aqua pluviali q. f. fxltretur per chartam
bibulam et evapora liquorem lento igne donec liquorem supernatet pelli-
cula tune ob igne amove et impone et invenies in fundo cristullos
dosis granu iiii vi vel viii fiat pulvus.
Zoo een recept geheel in het latijn heeft een voornaam, een weten-
schappelijk voorkomen, ook is men verwonderd daarnaast in den
zelfden boek, van de zelfde hand geschreven, een zoo weinig voor-
name, zoo weinig wetenschappelijke volksremedic te vinden als de
volgende :
Voor de tant pyn : nemt van uwen heyghen p... (water) ende doet
daer wat peper in en maeckt het wat warm ende leght het op de caeck
daer ghg de pyn hebt dut neemt de pyn wegh dut het niet meer weer
comt.
Wilt gij er nog een ander voorbeeld van ? — Na opgave van een
wetenschappelijk middel tegen de Pest , komt het volgende :
Een costelyrkc remedie voor de pest : neemt een aselnot ende maeck
daer een gat met een spel ofte naAt (in) en doet die karn uyt de not
III
en uls de karn uyt is soo duel, dut vol quickselver mercurium (jhenaemt
en uls het vol is soo stopt dut gat met spaens was vast toe dutter
niet ugt en can en hanekt het met een coricken (koordeken)
aen den huls dat is een costelycke remedie voor de pest, en eenige
bladen verder leest men ook dat met den tant van een seepeert aan
den hals te dragen men voor altijd bevrijd is van krampen.
*
¥ ¥
Als bijdrage tot de folklore, schrijven wij hier ook cenigc volks-
remediën over, door onzen praktizijn even ernstig opgegeven als zijne
meer wetenschappelijke voorschriften :
Ken goede remedie voor het vlissijn (flerecijn).
Neemt alle daghen smorghens nuchteren een glas socte melck soo het
van de koeg komt ongheseen N. II. die van een roode koeg is de beste.
Eene costelycke remedie voor het quaet seer te ghenesen :
Neemt de blues van een wilt vereken met het water dat in de blues
is daerin sout men doen een deel van de assenen ofte wel van de lies
bint het vast toe hangh het eenen tydl lanek in den roock soo sal den
pis daller in de blues is in de assenen aft in de lies droogen oft het
blgft als een materie daennee sal men het gaat seer strycken oft smeeren
het vergaet in korten tgdt.
Een costelycke remedie voor de berst ofte winter, als het open is soo
neemt de cattekens van de uselcrc buomen stootse te pulver en slroey
het in dat gat soo sal het haest ghedaen syn.
Noch een ander voor den verst — emplustrum — neemt wit was olli
(olie) van olyven lies van het vereken — laet het met een steen dat
een half weert (tot den helft laten verkoken) — dat strycken op eenen
doeck van een manshemde en ledit het daerover misce, fiat emplustrum.
Ken costelycke remedie voor de overbeen (heuvelbeen) oft voor die
werten — neemt een blut van de donderblaederen eïi ryft het wat dat
het wut vochtigh is legh het daerover ulle daeghen een vas bindt het
vast toe tot dat het ghedaen is dit is heel goet voor de peerden oock.
Noch een ander dat beter is — neemt een stuck vas speek dal niet
ghesouten noch gherooct en is bindt hel daerover laet het vier en twinligh
uren op liggen doet het dan af graef hel in eenen misthoop soo haest
het speek verrot is soo haest is dat overbeen ende werten wegh dat men
sul verwonderen.
Noch een ander — als liet regliet soo guet tot eenen eycken boom
die afgekapt is daer blijft water op sitlcn soo het wat op ghestaen is
schept het af bewaert het tot dat gy het van doen hebt soo een komt
die werten heeft wast se daennee twee ofte dry keeren soo komen sy
nie by en weten niet waer sy heen komen.
Meer dan een dezer voorschriften heeft meer weg van volkssuper-
stitie of bijgeloof alswel van geneeskunst; maar van superstitie spreken
wij verder; halen wij enkel nog aan eene nota over de Elends-Klauw,
nota die zeer zonderling voorkomt , niet alleen om wille van haren
inhoud, maar ook om de half-vlaamsche half-duitschc taal waarin zij
geschreven staat.
Elendeklauw : dese dier is wegen syne heerlycke klauwen van vele
weislau/figh beschreven worden — try sullen hier kurte syne deughden
bedeneken — dan uit diesen pflecht dis arbeitselighe elendethier ivan
es van vallende sucht niergesturtet worden in de ooren and den kop lu
kralen und sich alsoo mit seinen eyyenen voeten toe heylen und wider
uuf tü muntern dan es van natur mit dieser plaegh besweret wird —
usus syn nacht : eenen rinek daervan ghemaeckt c n aen den heytfingher
ghedragen erwecket den fallcnden bald wider en versterekt hem. Ja soo
men eenen kraneken maer een stuckscen van den elendeklauw in de
handt geeft dat by hem warm wert ofte een stuck daervan dat lineke
oor gherenen (?) erweckt hem baldt — aen den hals ghedragen op de
bloote handt erweckt hem niet alleen sonder verhutet auch dal salcke
kranekheyt im niet lichtlyk auslosse werden — oock de afgesneden stucks
ghepulvert ende ingegeven van een alfe tot een gansche scrupel jonghe
kinderen inghegeven in maeyenblumen ofte spicanardenwater (?) oock
allemels van peonienwurtel ojte met pulous succini vertryft de crschricke-
lycke sucht in korten tydt auch vor das beven des hert onmachlen
swachheyten worden mit grossen nutsen ingeven.
¥ ¥
En nu een woordje over bijgeloof. Onze praktizijn was een gelovig
man. dat blijkt niet alleen uit het opschrift van zijnen boek : Laus
Deo semper, ad majorent Dei gloriam, maar ook nog wel uit sommige
uitdrukkingen door hem in zijn werk gebruikt , zooals bij voorbeeld :
« ghy moetet soo langhe laten sieden tot dat ghy eenen paternoster ghe-
lesen hebt » en meer andere; maar evenals alle zijne tijdgenooten
bezondigde hij zich wel aan bijgeloof. Men heeft het al kunnen
bespeuren aan de volksremedien welke wij hooger overschreven en
men ziet het nog beter aan de volgende :
Een costelyckc remedie voor het bloei te stelpen : neemt een snutdueck
en laet op den snutdoeck vallen dry ofte vier droppelen bloei eii laet
dan in die droppelen bloei een weinich pulver symputhoticus (sic) soo
sal het bloeden ophouden alwaert dat den patient twintigh huren van
daer waer als gy maer dat pulver op de droppelen doet gy moet den
patient niet sien of gy en wilt dat pulver symputhoticus dat is vitriol
cipriani anders niet ghestooten.
En nog legen dezelfde kwaal :
Een scer trcffelycke remedie voor alle, het bloei te stelpen ende prin-
cipael voor die geene die ugt den neus bloct : als gy al de andere
remedien ghedaen hebt soo bryckt (gebruikt) dan dit naervolghende
remedie dut sal helpen — ghy suit dan op hel voorhooft dese letteren
(schrijven) met het bloet dat sy bloeden 01 Eli LH dat syn die letteren
en lael het dry daeghen op hel voorhooft sluen en als gy weer komt
doet het dan uyt ghy moet eenen docck vast toe binnen dat het niemant
en siet gy en mooght het niet eer ombinnen voor dry daeghen dat sal
het bloeden terstont weghnemen in corten tydt dat is een serteyn remedie
voor die geene die bloeden.
Hier moeten wij nochtans bemerken dat onze praktizijn begrepen
heeft dat het gebruik van die zonderlinge lettcrleckenen iets weg had
van tooverij of minstens van de superstitie zijnde volgens zijnen
catechismus het ongodelyck ghebruyck van eenighe woorden ofte tceckenen
tot eenigh seckcr werek tot liet welck dese geene cracht en hebben nochte
uyt de nature nochte van Godt nochte door de instellinghe der heyliche
kereke — mogelijks ook heeft men daarop zijne aandacht gevestigd —
want hij heeft naderhand neven zijn recept deze bemerking geschreven
die meer ter ecre van zijnen geloofszin sp'reekt als ter eere van zijne
lal ijnsche taalkennis non potes hoc facere est peccatum mortalis (sic).
Verders geeft onze schrijver dit zonderling bevrijdingsmiddel tegen
looveraars : een coslelycke remedie voor de toeverye : als in companie
syt draeght by u daer en sullen geen toeverers by u commen assa foetida
wort het ghenoemt in het latyn in het /laems duyvels dreck.
Het is wel bekend hoe vroeger tijd onze praktizijns veel gebruik
ja misbruik maakten van het bloed of aderlaten, (i) Zeker ook om
bijgeloovige reden wierden sommige dagen van het jaar aanzien als
bijzonder voordeelig voor deze operatie, en andere als min geschikt
of zelfs noodlottig. Onze praktizijn duidt in eene nota eenige dagen
aan als van dit laatste slag. Jammer dat hij er de reden niet bijvoegt.
Ten dienste onzer lezers die naar die reden zouden willen zoeken
schrijven wij zijne nota hierover : bic quaede daghen van het jaer om
te laten : den 17 Januarius , den 29 Februarius , den 5 Marlius , den
7 ende li Maius, den o Junius , den 5 ende 2ö Julius, den lö Augustus,
den 29 September, den o ende 21 December, ende men maeh oock niet
(i) Hel zij genoeg Ie herinneren aan liet beroemd proces, Ie Parijs, onder
Lodewijk XIV geplcten, waarin zekere Juffer Etiennclte Boyeau vroeg bclaald ie
worden voor 2190 lavementen door tiaar loegediend aan Kanunnik François Bourgeois.
Il i
[aten aen onze lieve vraime boot scha /> noch uen Sinle Simon en Judas,
noch hielen Sinte Andréas Aposteldach.
* ¥■
Uit vrees onze lezers inet verdere aanhalingen te vervelen, sluiten
wij hier ons overzicht van dit geneeskundig werkje der XVIIe eeuw,
den wensch uitdrukkende dat het van eenig nut moge zijn als bijdrage
lot de geschiedenis der geneeskunde of te minste van de pratijk der
zelfde in vorige eeuwen. Misschien ook kan het een onzer medicinoe
doctores — wij tellen er vele onder de leden van onzen Kring — cens
aanbelangen dezen receptenboek cens nader te onderzoeken. Tot volle-
diging ook onzer notas over dezen, ware liet ons zeer aangenaam
kon iemand ons verder inlichten over den persoon van den schrijver
of over ccne twee personnage daarin ook vermeld, zekere Frans
Verschagcn , een collega denken wij van Petrus Mommerensi, immers
wij lezen in den boek bladz. 47. Ileschryvinye van het aqua prophy-
lactica 'l tcelck men de uyhnuntende heeren frans filius francisci ver-
schaffen en my verschuldigt is. Die praktizijn die zijn eigen uitmuntende
lieer noemt schijnt ons wel een voorganger te zijn der moderne uit-
vinders van remedien die hedendaags geheele bladzijden onzer dag-
bladen vol eigen lof drukken.
TH. DE DECKEK.
4
UNE NOUVELLE CHRONIQUE
DU PAYS DE WAES.
Communication jaite dans fa réunion du 1$ octobre 1906.
A la réunion de novembre dernier, nous eûmes l’honneur de vous
présenter une succinte analyse d’un Epitaphier manuscrit se rappor-
tant au Pays de Waes et datant du milieu du XVIIIe siècle. M. Robert
Schoorman , conservateur-adjoint des Archives de l’État à Gand , actuelle-
ment notre honorable confrère, avait bien voulu nous confier ce
précieux recueil à condition de n’en faire usage qu’au profit de
notre Cercle.
L’auteur de ce manuscrit était inconnu. M. Schoorman, cependant,
croyait pouvoir l’attribuer à un membre de la famille de Castro. Une
comparaison avec l’écriture de la chronique wasienne qui a paru dans
nos Annales (i), comme ayant été rédigée par François-Joseph de
Castro, haut-échevin du Pays de Waes, était, dans ces conditions,
le moyen le plus pratique d’ètre lixé à cet égard.
Dans ce but, nous nous sommes rendu, il y a une quinzaine de
jours, à la Bibliothèque royale à Bruxelles, où repose l’original de
la chronique de François-Jos. de Castro. C’est au cours de cette
visite que nous eûmes la chance de mettre la main sur une autre
relation manuscrite, absolument inconnue, toute aussi intéressante , que
la première, qui lui est antérieure, et qui, en outre, présente l'avan-
tage d’ètre signée par les initiales d'un de Castro.
Voici dans quelles circonstances nous avons fait celte découverte.
Après avoir eu communication du volume de de Castro, qui, soit
dit par parenthèse, ne porte pas le n° 19159, comme l'indiquent
(i) Tomes IX, p. 243 — X, pp. 107 et 247 — XI, pp. 109 et 281 — XII. p. 43.
HG
MM. de Polier et Broeckaert, dans leur introduction à l'histoire de
Sl-Nicolas (i), mais bien le n° 15)157, et (|iii, en outre, est catalogué
parmi les ouvrages anonymes; après avoir constaté qu'il n’existait
aucune similitude entre les deux écritures, le père Van den Gbeyn,
l’érudit conservateur de la section des manuscrits, eut l’extrême
obligeance de nous dire qu’il avait acheté, il y a quelques mois, pour
compte du Gouvernement, à la vente van Havre à Amsterdam, deux
autres volumes manuscrits concernant le Pays de Waes; qu’il n’en
avait pas encore examiné le contenu et qu’il allait, incontinent, les
mettre à notre disposition (2).
Aussitôt dit, aussitôt fait.
Nos premiers regards tombèrent sur un in-folio relié de 750 pages
environ, d’une écriture irrégulière, négligée même, variant sensible-
ment en divers endroits et datant approximativement de la fin du XVIIIe
siècle (3). Nous eûmes tôt vu que son contenu était identique en tous
points à celui du volume copié par feu notre distingué confrère Félix
van Naeinen. A noter cependant qu'une douzaine de pages manquaient
au commencement du volume. La chronique des Annales débute à
l'année GGO; celle du nouvel exemplaire à l'année 8(5:2. L’écriture non
plus ne présentait aucune analogie avec celle de l'Épitaphicr Schoorman.
Mais le second volume devait largement compenser l’insuccès de 110s
recherches. En effet, son contenu était non seulement tracé de la
même main que celle (pii rédigea l'Epitaphicr précité, mais il différait
en outre du tout au tout, avec celui de la chronique attribuée à
François-Joseph de Castro.
Ces constatations faites, nous nous empressâmes tout heureux — pour-
quoi le cacher? — d’en communiquer la nouvelle à notre honorable
président, (pii, prévenant nos désirs, se hâta de nous adresser sou
exemplaire personnel de la chronique des Annales, afin de nous
permettre de vérifier à nouveau et en connaissance de cause, le con-
tenu des deux chroniques (i).
F11 second voyage à la capitale et une nouvelle séance de près de
quatre heures à la Bibliothèque de Bourgogne, ont pleinement con-
ti) Geschiedenis der stad St-Mcolaas tome I, page 5.
(i) Nous remercions vivement te savant bollandiste et sympathique conservateur de
nous avoir bien voulu signaler les manuscrits en question.
(s) Ce manuscrit ne porte pas île titre à l'intérieur. On lit sur le dos de la
reliure : Merkwaardige geschiedenis van hel Land van Waes. Il est actuellement
rangé à la Bibliothèque royale sous te n° Il 3GIG.
(1) Nous réitérons à M. W'illeinsen l'expression de notre reconnaissance pour celle
marque de confiance et de bonne confraternité.
firme nos premières constatations et nous ont permis, en plus, de
vous présenter aujourd'hui une courte description de la nouvelle
chronique et une rapide analyse de son contenu.
Nous nous trouvons en présence d’un in-folio relié de 548 pages,
numérotées de 1 à 4 et de 1 à 544 (i). L’écriture est en tout con-
forme avec celle de l’Epitaphier Schoorman, une écriture assez grande,
forte et grasse, trahissant, comme nous le disions à propos de ce
dernier, la main ferme d’un homme d’un certain âge. Tandis que
l'original de la chronique de nos Annales a été visiblement écrit d’un
seul jet, celle-ci, au contraire, indique clairement, par de légères
différences d’écriture, par diverses teintes d’encre, par la nature des
faits annotés, qu’elle a été abandonnée et reprise à diverses époques,
bref, qu’elle est l’œuvre de plusieurs années.
La première page porte un titre très étendu ainsi que les initiales
du nom de l’auteur. Voici en quels termes il est conçu :
CHRONYKE VAN DEN LANDE VAN WA ES
vervattende, liaerc vindinge, nacm, Fondation en Stichten,
als oock, ccnc gencraelc bcschryvinge van g’licci haer
bestreek. Steden, Casteden, Heerlykhcden, Rivieren,
Abdycn, Cloosters en andere gestichten die binnen den
voorseyden Lande van Waes gefondeert ende gelegen syn,
en eyndelyck ,
alle de ghcdcnckweerdighstc Geschiedenissen, soo van
Treurighe voor-vallen, Brandt-stighteryen , Belegeringen ,
Veldt-slagen , Vrcdetreffingcn , etc., etc.
Beginnende van ’t jaer ons Hoeren Jesu-Christi 772 tot
’t eyndc des jaers 1753.
Alles uyt de vermaerste ende uytmuntcnste oude schriften
op-geheldert door j. a. d. C. d. S. j. U. L.
On reconnaîtra volontiers que ce titre (4) promet beaucoup. Mais 11e
(1) Ce volume porte actuellement à la susdite bibliothèque le n° Il 3GI7. On lit
au dos de la reliure : Clironyque van Waes.
O) Ce titre est une copie presque mot à mot de celui de la grande chronique de
Flandre, éditée en t volumes in-l° chez Wydts à Bruges. Voir le Catalogue onomastique
de la Bibliothèque du cercle par notre conifère M. Alpli. De Cock, p. 271, lrc colonne.
IIS
promet-il pas trop? Nous ne le croyons pas. Feuilletons rapidement
le volume pour nous en convaincre (i).
Le chroniqueur débute par la classique dissertation sur les origines
du Pays de Waes. Immédiatement après il donne une petite notice
biographique sur tous les prélats qui se sont succédé au siège épis-
copal de Gand. Le dernier évêque inscrit est Mgr. Maximilien-Antoine
van der Noot, installé en 1743.
A la page 11. commence la chronique proprement dite, c’est-à-dire,
la relation succincte, en ordre chronologique, de tous les évènements
tant religieux que profanes, politiques que militaires, dont la contrée
fut le théâtre. Le tout est entrecoupé de nombreuses observations
météorologiques.
Cette chronique se poursuit jusqu'à la page 124, soit à l'année 1752.
Elle a été cependant interrompue à diverses reprises pour faire place
à des séries d’épitaphes concernant Waesmunster, Sombeke et l'abbaye
de Itooscnberg.
A la page 132, nous nous trouvons devant le récit assez détaillé
des festivités dont Lokeren fut témoin, en 1732, à l’occasion de la
visite de Mgr. J. -H. De Smet, 14e évêque de Gand. Ce prélat était
natif de cette ville. La relation est émaillée de nombreux chrono-
grammes et de l’allocution latine du doyen. On croit innover de nos
jours. On a tort, car tout comme cela se pratiqua ici il y a quelques
jours (i) , on banqueta ce jour à Lokeren dans l'hôtel d'un de Castro
et on remit à Sa Grandeur, non un portrait, mais une pièce de vers
richement enluminée. Il y eut concert public, illumination de la ville
et feu d’artifice. Sur la tour on avait trouvé moyen de placer 2000
chandelles. L'ell'et en fut tel (pie les Anvcrsois virent, le soir, le ciel
vivement éclairé du côté de Lokeren!
Après celte description un peu lyrique, l'auteur reprend l'annotation
des mille petits faits du jour, mais rarement il y consacre plus de
2 à 3 pages, car chaque fois il interrompt son texte, pour donner
des relations passablement étendues soit d anniversaires, de jubilés ou
d'autres festivités.
C'est ainsi que nous rencontrons un récit relatif au 100e anniver-
saire de l'abbaye de Itooscnberg et à l'Ommegang qui déroula ses
(i) Nous croyons intéresser nos confrères en donnant ci-après, sous forme d'appen-
dice et dans l'ordre où ils se présentent, les litres complets des priucipaux sujets
traités en hors-d'œuvre par notre chroniqueur. Ce faisant nous évitons aussi de trop
nombreux et désagréables renvois.
(t) Visite de sa Grandeur Mgr. Ant. âlilleinans, évêque de Gand, 5 St-Nicolas, sa
ville natale, à l'occasion de son jubilé sacerdotal.
119
merveilles dans les rues de Tamise, en 1755, à l'occasion du millénaire
de S^-Amel berge, relation citée par le baron de Reinsberg-Düringsfeld,
mais que l’abbé de Roo, auteur du remarquable travail sur la vie
de la patronne de Tamise, dit avoir recherchée en vain (t).
Plus loin , l’auteur donne copie de l'ordonnance impériale sur la
chasse (■*), pour nous servir ensuite un véritable plat de résistance :
la longue oraison funèbre, rédigée en latin, qui fut prononcée aux
obsèques de l’évêque de Gand, Mgr. J. -B. de Smet, mort en 1741.
Suit à quelque distance la liste des donateurs des vitraux de
l’église et du cloître des Récollets à St-Nicolas. Chaque mention est
accompagnée des armoiries des donateurs. Un trouve à la fin du
volume une nomenclature identique relative aux vitraux de l’église
primaire de la meme ville.
Tout ce qui rattache à NVaesmunster et à Sombeke est bien mis en
évidence par notre narrateur.
D’abord, un litige à propos de la place réservée au chœur de la
chapelle de Sombeke, au seigneur de la^ localité, c’est à-dire à
Antoine-François-Joseph de Castro.
Ensuite, la liste des fondations avec leurs titres respectifs, faites en
faveur de la même chapelle. Beaucoup d’actes accompagnent cette
énumération.
Enfin, une notice de plus de 12 pages, où sont relatés chronologi-
quement tous les antécédents du monastère des Victorines de Waes-
munster.
Notre chroniqueur, jusqu’ici , s’en est tenu au Pays de Waes propre-
ment dit. A partir de la page 279, il va s’en écarter quelque temps.
Mais les relations qu’il va nous donner offrent cependant des rapports
indirects avec la contrée; en effet, les personnages qui y remplissent
le rôle principal sont, ou natifs de l’endroit, ou alliés aux de Castro.
Telles les biographies des dames Claire Everaerts, 28e abbesse de
Zwyvicke-Iez-Termonde, Edmonda Jacops, 38e abbesse du même monas-
tère, Jeanne de Hertoghe, 27e abbesse d’Oost-Eecloo et Pélronelle
Roels, 8e abbesse de Sainte-Claire à Louvain.
Il est à remarquer que les biographies rédigées en langue française,
sont toutes accompagnées d’un grand nombre de détails historiques
relatifs aux institutions religieuses dont ces dames faisaient partie,
ainsi que des listes d'abbesses. Un grand nombre de ces dernières
y figurent avec leurs armoiries respectives.
(i) Calendrier belge, Bruxelles, 1861 — 62, tome il, p. 32 — De Wonderbare Maagd
Sinte Amelberga enz. Bruxelles, 1872, p. 501.
(<) Ordonnance de l'impératrice Marie-Tbérèse , en date du 28 juillet 1738.
Plusieurs membres de la famille de Castro portaient entre autres
titres celui de seigneurs de Yillers-Perwin. C’est probablement le
mobile pour lequel l'auteur insère dans sa chronique une très intéres-
sante notice sur l’église, la seigneurie et les seigneurs de cette
localité.
C’est sans doute aussi pour le même motif qu’il nous communique
le texte du testament de dame Isabelle de Yillers, compagne de
Charles-Philippe de llerloghe, morte le 25 septembre 1659. Il qualifie
ces dispositions de « testament exemplaire ». Le contenu, en ell'et ,
témoigne des sentiments hautement chrétiens de la testatrice.
Le monastère des Yictorines de Waesmunster à toutes les sympathies
de notre chroniqueur. Derechef il prend la plume pour en décrire,
sous le titre de « Les Eloges de l’Abbaye de Rooseubergh-lez-Waes-
munster » l'antique origine et les glorieux antécédents.
Les notices de rédaction française cessent en ce moment. Ces pièces
sont-elles toutes l’oeuvre personnelle de l’auteur? Nous ne le croyons
pas. Ne sont-ce pas des copies de pièces imprimées, mais rares en
tous les cas? C’est fort probable. Quoi qu’il en soit, nous n’avons
trouvé mention que de celle concernant le couvent de lîoosenberg.
Cette notice est invoquée comme source dans la chronique des
Annales, à l’année 880 (i).
Le 15 juillet 1754, nos bons amis et voisins de Termonde fêtèrent
avec éclat le 900e anniversaire de la translation des reliques de leurs
saints patrons Hilduard et Christiane. Nous trouvons dans le manuscrit
la description en vers et en prose du cortège historique et de
l’ommegang, qui défilèrent à cette occasion dans l’antique cité de la
Dendre.
Nous citons pour mémoire la liste des hauts-échevins du Pays de
Waes et des abbesses de Waesmunster, pour vous signaler particu-
lièrement les 70 pages consacrées il des notes historiques rédigées en
latin et en flamand et concernant les diverses paroisses du Pays de
Waes. Toutes sont classées par paroisse et chaque série est précédée
des armoiries de la localité (i).
Nous avons lieu de croire que notre patient et infatiguable chro-
niqueur appartenait au sacerdoce. Sa préférence inarquée à transcrire
(i) Annales, Tome IX.
(,) L’auteur, cette fois-ei , ne semble |>as s'être donné beaucoup de peines pour
recueillir les armoiries des paroisses ou villages wasiens, car il s’est contenté de
meubler les éeus de la plus grande part du navet feuille légendaire.
tout ce qui concernait les institutions religieuses de la contrée nous
l'a déjà longtemps fait présumer. Les annotations suivantes viennent
encore confirmer ce’te présomption.
Un décret d’indulgence plénière accordé pour le jour de la fête de
Ons Lieve Vrouw ten Bossche à Nieukerke. Une concession identique
pour la fête de S.-Jean-Népomucène à St-Nicolas. Enfin une couple
de lettres pastorales de l'évêque de Gand, Maximilien-Antoine van der
Noot, prescrivant certaines prières publiques.
Nous touchons à la tin de notre manuscrit. Il n’en devient pas
moins intéressant puisque nous allons être régalés de trois curieuses
pièces se rapportant directement à St-Nicolas.
D'abord, une interminable pièce de vers flamands. Elle est dédiée
a inessirc Henri-Jacques-Ghislain van der Sare à l’occasion de son
installation en qualité de chef-homme de la Vry Keyserlycke, geseyt
de nieuwe Guide van den II. Ridder Sebastianus. Elle se termine par
un immense acrostiche rimé sur un boiteux distique-chronogramme.
Ensuite, une élucubration poétique analogue à l’occasion de l’entrée
en fonctions de messire Robert-Jean Moerman , comme chef-homme
de la gilde concurrente, dite de Oude , Vry , Keyserlycke Guide.
Et comme finale, la relation du grand concours de tir, le Land-
juweel, qui eut lieu en cette ville, le 4 juillet 1756. Coïncidence
étrange, la chronique des Annales finit également par la mention de
celte festivité; le présent récit offre heureusement cet avantage qu’il
nous communique la lettre officielle d’invitation , ainsi qu’une chanson
à 12 couplets sur un air populaire de l’époque : Van de Cyfferkonst
van Antwerpen, dans laquelle le poète fait très originalement valoir
tous les attraits (pie présentera cette fête sans égale.
Toutes ces relations, il est nécessaire de le répéter, ne se suivent
pas les unes aux autres. Entre chacune d’elles on rencontre toujours
une ou deux pages de notes se rapportant aux évènements du jour.
Il ne nous a pas été donné de les lire toutes, nous pouvons néan-
moins vous assurer qu'elles ne sont pas exclusivement d'ordre politique
et administratif, mais que la plupart, surtout celles des 20 à 25 der-
nières années, ont beaucoup d'analogie avec les nouvelles quotidiennes,
que les journaux de nos jours rangent sous la rubrique de faits-
divers ou locaux. Ajoutons aussi que l’on y trouvera maintes curieuses
et piquantes anecdotes.
La dernière annotation date du 25 août 1756 (i), et se termine par
(i) lien 25e11 (1er sel ve maendl , is binnen de Parochie van Desseldonck geweest
's Capitlel van de heeren Pastores van ’t llulstersche , alwaer Sgne Itoogiv. den
Bisse hop van Ghcndt gepresideert heeft. Finis. ic.
la mention traditionnelle « FINIS ». L’auteur a donc dépassé de trois
ans le terme auquel il se proposait de clore sa chronique.
Nous n’avons pas parlé au cours de cet exposé d'une série de
pages consacrées à l’annotation des personnes qui se marièrent à
Sombeke et qui décédèrent dans la même seigneurie. Cette double
liste débute à l'année 1745 et finit en I7G3, sans présenter de difl’é-
rences d’écriture bien sensibles. Ce détail prouve que l’auteur survécut
à son travail.
Qui représentent maintenant les initiales
j. a. tl. C. d. S. j. U. L. ?
Eu consultant l'arbre généalogique de la famille Sanchez de Castro
y Toledo, dressé par feu van Xacmen et inséré à la suite de son
avant-propos à la chronique des Annales, et bien-entendu pour autant
qu’il soit exact, nous trouvons deux personnages auxquels nous
pouvons appliquer ces initiales.
En premier lieu, à Jacques- Alexandre de Castro, licencié-ès-droits,
avocat au Conseil de Flandre, mort célibataire le 20 août 1743 et
inhumé chez les Dominicains à Gand. Il était lils de Jean-Bernard,
haut-échcvin du Pays de Termonde, et de dame Antoine-Louise le
Duc. C’était le cousin-germain de François-Joseph de Castro, l’auteur
présumé de la chronique des Annales.
En second lieu, à Jacques-Antoine-Joseph de Castro, lils d'Antoine-
F rançois- Joseph , seigneur de Vyver, etc. et de Jeanne-Marie Laureyns,
dame de Sombeke. Il était le neveu du prédit François-Joseph ,
Il naquit à Waesmunster et mourut prêtre. Van Naemen ne connaît
pas les dates de sa naissance, de sou ordination ni de son décès.
11 est ii remarquer que son troisième prénom, Joseph, n'est pas
indiqué dans le titre. Cela tire-t il à conséquence? Nous ne le croyons
pas, parce que la même ommission se reproduit dans deux documents
authentiques. D’abord, dans un acte de fondation de 1741, en faveur
de la chapelle de Sombeke, où comparait : den edelen lleere J. A. de
Castro de Sombeke , filins joncher A nthon- François-Joseph (i). Ensuite,
dans une autorisation accordée en 1747 , par le nonce Ignace Crivelli,
à dilecto nostro domino Jacobo Antonio de Castro, juris utriusque
(i) ... Als executeur testamentair van te y teut jonckvrauiee Anna-Françoise Laureyns,
in huer leven Begyntien op den grooten Begyn/iove lot Mechelen. Acte en date du
'28 novembre 17 41, passé par devant Hre van Pelegticm, notaire à Lokeren, et
transcrit dans te volume qui nous occupe.
licentiafus , de lire et consulter, pour autant que de besoin et à
quelques exeptions près, tous les ouvrages figurant à V Index. Coïnci-
dence curieuse nous trouvons cette dernière pièce dans la couverture
qui contient les cahiers manuscrits formant l’Epitaphier Schoorman.
Qui des deux maintenant est l’auteur de notre chronique? Nous
inclinons absolument pour le dernier. Celui-ci seul, en effet, était
seigneur de Sombeke, titre qu’il hérita de sa mère; d’ailleurs aucun
autre de Castro, ne l'a porté avant lui. Nous ne croyons pas qu’on
puisse autrement interpréter les initiales d. S. accolées au nom de
de Castro. Nous avons déjà fait sulfissament valoir, au cours de cette
petite étude, les motifs qui nous incitaient à croire que notre
chroniqueur avait reçu les ordres.
Attribuer la chronique au premier, c’est-à-dire à Jacques-Alexandre,
nous parait difficile, sinon impossible, puis qu’il décéda en 174o, et
que l’écriture du manuscrit, courant jusqu’en août 1756, ne présente
aucune différence bien appréciable qui pourrait faire supposer deux
mains différentes. L’écriture présente plusieurs caractéristiques bien
marquées et toutes personnelles; celles-ci se retrouvent d’un bout à
l’autre, tant dans le manuscrit de la chronique que dans celui du
recueil d’épitaphes.
Comment dans ces conditions, nous objectera l’on, estimez-vous la
chronique nouvellement découverte, antérieure à celle du périodique
de notre compagnie?
Avant de répondre à cette objection nous devons déclarer que nous
ne sommes nullement convaincu que cette dernière soit l’œuvre per-
sonnelle de François-Joseph de Castro. Qu'il en ait ordonné la rédac-
tion, qu’il ait même procuré des renseignements, c’est possible ,
probable même, mais c’est tout ce que nous concédons pour le
moment. Nous tâcherons de prouver, un autre jour, notre manière
de voir à ce sujet.
Voici maintenant notre réponse. Elle est basée sur l’écriture du
manuscrit et l’âge du chroniqueur.
L’écriture de la chronique récemment découverte est, par son aspect
général et par la forme des caractères, incontestablement plus an-
cienne que celle du manuscrit dont van Naemen s’est servi. C’est
l’avis du père van den Glieyn , dont on ne contestera certes pas les
connaissances paléographiques. L’écriture de la chronique publiée est
tout bonnement, dit le même savant, « une écriture de copiste » que,
pour notre part, nous croyons pouvoir reporter à la tin du XVIIIe,
1-24
peut-être au commencement du XIXe siècle. L)c plus, est-il bien ad-
missible qu’un liaut-échevin , du temps de François-Joseph de Castro,
ait eut les loisirs pour coucher sur le papier, d'un seul jet, — nous
insistons sur ces mots — un travail de près de (500 pages? N’oublions
pas (pie notre gentilhomme, au moment où finit sa chronique,
c’est-à-dire en 1756, était âgé de 08 ans!
Jacques-Antoine, son neveu, différait d’âge avec lui de 25 à 30
ans. Son oncle décéda en 1766, âgé de 78 ans. Quoique n’en ayant
pas des preuves, nous croyons même qu’il survécut à son neveu.
Celui-ci, dans ces conditions, pouvait donc facilement avoir rédigé sa
chronique, même avant que son oncle en eut conçu le projet. 11 est
entendu, que nous émettons ces dernières considérations, sous réserve
de recherches ultérieures quant à l’état civil du neveu.
Résumons et concluons.
La chronique qui nous a occupé est inconnue, même à van den
Bogaerde qui en cite pourtant une bonne demi-douzaine.
Elle est antérieure au manuscrit sur lequel a été copiée la relation
parue dans nos Annales.
Cette dernière est plutôt une histoire chronologique, n'embrassant
(pie des faits d'ordre politique, militaire et administratif, tandis (pie
ceux-ci , dans la chronique récemment découverte , ne viennent qu’en
ordre secondaire.
Le manuscrit de Jacques-Antoine de Castro a tous les dehors d'un
mémorial ou journal, oit il annotait, presque quotidiennement, tout
ce qui se passait autour de lui, en y ajoutant de temps en temps
son appréciation personnelle; où il copiait soigneusement tout ce (pii
pouvait intéresser la seigneurie dont il portait le titre, ainsi que des
pièces qu’il jugeait , par la nature de leur contenu, devoir devenir
un jour rares ou introuvables.
Le travail attribué à François-Joseph de Castro est certes une
œuvre très importante, qui a rendu et qui rendra encore de grands
services aux historiens s’occupant du Pays de Waes en général.
Celui de son neveu est absolument précieux à ceux qui confinent
leurs recherches à une époque, à une localité, à un fait déterminé.
Il leur fournira, en effet, des détails très circonstanciés, très locaux,
très intimes, des détails de terroir, dirons-nous, que l’on chercherait
vainement ailleurs.
L'ensemble de ces détails et leur intelligente coordination consti-
tuant, en somme, les matériaux indispensables à la rédaction de
l’histoire générale, nous estimons avoir fait œuvre utile en ayant
signalé et mis en évidence la chronique du révérend Jacques-Antoine
de Castro.
EMILE DILIS.
A P P E N D I G E.
TITRES
des principaux sujets traités en hors-d’œuvre par le chroniqueur.
Page 1.
« Bescliryvinge van de opkomste, gelegenlieyt en den naem van den
Lande van Waes. »
Page Ibis.
« Namen der Bisschoppen de welke den bissclioppelyken Stoel van
Chendt hebben bekleedt. »
Page 124.
« Korte bescliryvinge van alle de plechtigheden ende Vreugde-tceckenen
gebeurt binnen de Prochie van Lokeren, Lande van Wacs, op de
blyde inkomste van den Hoogwcirdigsten Heer, myn Heer Joannes
Baptista de Smet, 14 Bisschop van Gendt, Grave van Evergem,etc. »
Page 155.
« Bescliryvinge der inhalinge van de sccr geleerde Heeren Philippus
Josephus de Wever, geboren in de Prochie van S,e-Nicolaes , Lande
van Waes, den Eersten, ende Guillielinus Overloop, geboren van de
selve Prochie, den tweeden van de Philosophie in de vcrmaerde
Universiteyt van Loven verklaert den 12 November 1741 , de welcke
den 19 der selve maendt seer prachtigh sullen onthaclt worden door
leerzuchtige Jonckheyt der publieke scliolc van Themsche, onder de
bestieringc der Priesters van het Oratorio. »
127
Page 147.
« Quydt-scheldt en aflaet van volle vergiffenisse voor eeuwigh vergunt
door onze Alderheyligste Vaders de Pausen van Roomen , in voordeel
van dry liondcrt Blinde, aen het aider devotste Broederschap van
O. L. Vrouwe van Victorie, op-gerecht in hunne kercke, ter gedach-
tcnisse van de vyf heylige wonden, die Jésus Christus heeft gehadt
aen het Cruys, alwaer men bidt voor de zielen in ’t Vagevier » (i).
Page 156.
« Beschryvinghc van den hondert-jaerigen Jubilé van de Stichtinge
cnde Weyinge der kercke der weyd-vermaerde Abdye van Roosen-
bergh, neven(s) Waesmunster, Lande van Waes, die aldaer geviert
word op den eersten Sondag van October 1749. »
Page 167.
« Beschryvinghe van den Ommegang, den welcken gebeurt is binnen
de Burgt en lleerelyckhede van Temsche, met Cavalcade en triump-
waegens op den 15 July 1753, by gelegcntheyt van de thicnde Eeuw
dat het gemelde Themsche het geluck gehadt heeft dat de H. Amelberga,
haere Patronersse, dese haere heerelyckheyt ende Erffenisse persoone-
lyck bewoont heeft. »
(i) Voici, à litre de curiosité, les commentaires qui accompagnent la copie de ce
document. Ils reflètent parfaitement le style simple et familier ainsi que le caractère
légèrement sceptique du chroniqueur :
« In line van den jaere 17 47 , quamp ten voorscheyn sekeren Jan Plancadc met
eene Jubilé-Bulle; welcken Jubilé de goede menschcn condc koopen voor thicn groote ;
de bulle was inhoudende, dat de penninghen waeren tot onderhout vau het hospilacl
van 300 blinden tot Parys, ende om dat de selve Bulle soo veel te eragligher soude
gheweest hebben, was inhoudende den gone die de selvc spotsgeweyse aenveirde, dat
hy d’indignalie van den Coninck ende d'excommunicatie van den Paus soude gehadt
hebben. »
tc De Bisschoppen ordonneerden, op het vertooghc van Jan Plancadc, de Pastors
de selve te publiceren op dat sy hacr effect soude gehadt hebben , het welcke by
sonnnighe gebeurt is. Als nu den lydt gepasseert was, quant Jan Plancadc om syn
penninghen t’ontfanghen , de welcke hy van Proehie te Prochie, sonder notitie ofte
ovcrtellinghe , heeft onlfanghcu. »
« lek vreese, dat die destillatie tot d’arme blinde niet geracckt en is ende dat
een ieder den Jubilé aen syn sclven gehadt heeft. »
128
« Korte beschryvinge van liet leven van de 11. Amelberga » (i).
Page 183.
« Index ende cortc deductie van den Lande van Waes van de
gedunek weirdighe saecken, met liet folium ahvacr de sclvc stacn » (a).
Page 196.
« Oratio funebris in obitu lllustrissimi ac Reverendissimi Dornini
Domini Joannis Baptistæ de Smet, ex XV Iprensium, XIV Gandensium
Episcopi, Toparchæ dominii S. Bavonis ac Comitis Evergemiensis ,
etc., etc. enunciata in exempta Cathedrali Ecclesia S. Bavonis,
2 octobris 1741. »
« paX , perpetUa qUIes pIIs ManIbUs DefUnCtI epIsCop! nostr!
JoanxIs baptIst.e. ))
Page 224.
« Cas voorgevallen in de Capelle der Heerlyckliede van Sombeeke
op den 29 April 1731, vvesende eenen Sondagb. »
Page 227.
« Fondation ende Renten ghedaen in prolfyte van de Capelle ende
Capelrye der beerelyckhede van Sombeke. »
Page 247.
« De Abbatia Waesmunsterana Victorinarum ».
Page 269.
« Maximilianus Antonius van der Noot, door de gratie Godts ende
(i) Notre honorable bibliothécaire signale à la page 287, de son Catalogue, un
opuscule se rapportant à cette festivité. C'est un in-i° sans date imprimé chez
Judoeus Gcjrst à Tamise.
(i) Série d'annotations historiques concernant presque exclusivement l’église primaire
de St-Nicolas. L’auteur a oublié d’indiquer le titre du travail dont il les a extraites.
1-29
van den H. Apostelycken Sloel, Bisschop van Chciult etc., acn onse
Beminde in Cliristo, de heeren Pastors, Biechtvaders en Prediekanten
van onse diocese — 21 Mey ITot » (i).
Page 279.
« La vic de madame Claire Everaerts, 28e abbesse de Swyvicke. »
Page 290.
« Vreugde-galm met geluck-wenschingc acn de Edele, achtbacre en
seer eerweerdige vrouwe, Mevrouwe Edmunda Jacops, door liaer key-
serlyke en koninglyke Majesteyt aengestelL, de 58c Abdisse van liet
beroemd maegden klooster van Swyvicque , binnen Dendermonde, van
het orden van Cisteauv, genaemt der Bernardinen ; op haerc solemnele
inwydinge ende installatie, verricht den 14 Julii IToi, door den eer-
weerdigsten heere, myn heere Edmundus de Yyldcr, geboortigh van
Lokeren, Prelaet der vermaerde Abdye van S. Bernards, gedeputeerden
der Staetcn van Brabant, etc., etc.,
Page 294.
« La vie de Madame Jenne de Hertoghe, 27e abbesse d'Üosl-Eecloo. »
Page 307.
« La vie de la R'le Mère Pélronelle Hoels, 8e abbesse de S. -Claire
à Louvain. »
Page 514.
« Mausolée des Reliques des Saints dans l'Eglise Parochiale de
Yilers-Perwin ou Perwez. »
Page 52o.
« Les Eloges de l'Abbaye de Roosenbergh-Iez-Waesmunster. »
(i) A propos d'un jubilé accordé par le Pape.
17.
130
Page 337.
« Testament exemplaire d'Isabelle de Yilers, compagne de Charles-
Philippe de llcrtoghc, seigneur de Paddcschot, Puyvelde, etc., etc.,
premier Ilaut-Esehevin du Pays de Waes, morte le 23 Septembre,
l'an 1(539 (i). »
Page 546.
« Ommegang ende Cavalcade, no(o)yt voor desen gesien binnen de
stadt Dendermonde (gelegen een ure en al C van den bande van Waes)
ten op-sigte van het negen-liondert-jarig Jubilé over het inbrengen
der Gebecndcren van hunnen Apostel en Voorbidders, de 1111. Hilduardus
ende Christiana, Patroon ende Patronerssc der voornoemde slad, uyt
de handen van de barbaarschc Noord-mannen tot Dickelvenne, verciert
met versclieyde Triumph-wagens, etc., etc. Sal geschieden den 13
September 1734 ende volgende dagen. »
Pages 333 à 432.
Ditio Wasi.e, vulgo het Landt van Waes.
p. 363. Prœtores Wasiæ.
» 380. Abbatia de Waesmunster, ordinis sancti Augustini, in Wasia.
» 387. Beverna et ditio Beverncnsis, in limite Wasiano juxta Ant-
verpiam sita.
§ De pago Bevernensi, ejusque Ecclesia et rcsacra.
§§ De Castro Bevernensi, ac ditione, ejusquc limitibus, juri-
dictione et potestate.
§§§ Veteres ac moderni Bevernæ, ditionisque Beverncnsis do-
mini et Barones,
p. 410. Tamisia.
» 415. Sinai.
(i) L'auteur ajoute à ce document les commentaires suivants :
« Ce présent testament est trouvé, après sa mort, dans sa scribauc, avec celte
supcrscriplion sur lo dos. »
« Protestation faite par moy, Isabelle de Yilers, misérable pécheresse qui désire
en ce peu de temps que j’ay à vivre me tenir preste pour n’estre emportée par la
mort à l’impourveu, l’an 1638. »
« Elle est morte en sa maison de Paddcschot, le 33 de septembre de l'an 1630,
fort dévotement et saintement en Nostre Seigneur, administrée de tous les saints
Sacrements de l’Église, au Pais de Waes. »
131
p.
414.
Stekene.
))
41 o.
Acsdonck.
))
416.
Burcht.
))
419.
Bupclmunda.
))
422.
Baeseele.
»
427.
Lokeren.
))
428.
Exaerde.
»
430.
S. Pauwels.
))
431.
Belcele.
;)
432.
Kemsekc.
))
433.
Tilroo.
))
434.
Dackenam.
))
435.
Vracene.
))
436.
Moerbeke.
))
437.
Nieuwkercke.
))
438.
Melsene.
))
440.
Elvcrzele.
))
441.
Crubeke.
))
442.
S. Gillis.
))
443.
Kildrecht.
))
444.
Den Doel.
')
445.
Calloo.
))
449.
Paddeschot.
))
451.
Swindrecht.
))
452.
Verrebroeck.
Page 461.
« Vollen allaet met solemnele Bedevaert , negen daglien gedurende,
tot liet vermaert ende Miraculeus Beeldt van de Alderlieyligliste Magliet
endc Moeder Godls Maria, in de Capelle van onsc L. Vrouwe, geseydt
ten Bossche, binnen de Parochie van Nieukercke, Lande van Waes. »
Page 463.
« Vollen allaet te verdienen in de Parochiale Kercke van S. Nicolaes,
Lande van Waes, op den Feest dag van den II. ende glorieusen
Martelaer, Joannes Nepomucenus , troost, Patroon en beschermer in
allen noodt, verleent door syu heyligheyt Benedictus den XIV, soo
blyckt uyt de bulle gegeven binnen Boomen , den 3' " November 1751. »
Page 473.
« Maximililianus Antonius van der Noot, door de Grade Godts ende
van den 11. Apostelyken Stoel, Bisscliop van Glicndl cto., aen onse
lieve ondersaeten , 14 Februari 1733 » (i).
Ibidem, 13 Februari 1733 (*2).
Page 481.
« Memorie van aile degonc, de welcke gestorven syn binnen de
Ileerelyekhede van Sombeke » (v).
a Memorie van alle degene, de welcke getrauwt syn binnen de
Ileerelyekhede van Sombeke » (a).
Page 497.
« l>e Monastcrio Tamisiensi, sub juridictione illn,i d. Episcopi Gan-
densis. »
Page 304.
« Publycke Gebeden. Maximilianus Antonius van der N'oot etc., aen
alle onse lieve Ondersaeten, 13 Januari 1730 » (s).
Page 308.
« Publieke Gebeden. Maximilianus Antonius van der Noot etc., aen
aile onse lieve Ondersaeten, 23 Februari 1736 » (g).
(1) Autorisation accordée aux fidèles du diocèse de Gand, de faire usage d'œufs
durant le prochain Carême, à l’exeption des jours de Quatre-temps cl des six derniers
jours de la Semaine-sainte.
(j) Autorisation identique de faire usage de la viande, une fois par jour, les
dimanche, lundi, mardi et jeudi de chaque semaine, et ce jusqu'au dimanche de
la Passion exclusivement.
(s) Dernière personne inscrite : Marinus de Puyssclaicr, décédé le 10 avril 1703,
âgé d’un an.
(a) Dernière union inscrite : Jacobus Poppe, f* Jont, Jen 3 feb. 1703, met 3 geboden.
(:.) A l'occasion du tremblement de terre qui détruisit Lisbonne en celte année.
(i.) A l'occasion des mouvements sismiques qui se firent sentir peu après dans nos
contrées. „
Voici l'intéressant préambule de ce mandement :
133
Page 510.
« Copie van de Rulle van vollen ullaet lot Sorabeke etc. Clemens,
Biscop der dienaeren Godls aen aile Christigcloovige , die dese tegen-
wordige brieven sullen insien etc. Gedaen tot Romen by S. Maria
Majore, den 15 January 1717 » (t).
Page 518.
« apoLLo enDe MUsen-geCLang
tôt
Lof Des eDeLe gesLaChte Vân Der sare
Waer UYt Den VeriieVen, Waeren DeUgt-rYken, WeLgeboren,
eDeLen JonCker.
Jor Henricus Jacobus Gislenus van der Sare, heere van Vryssel,
Manegliem , etc. etc.
verkosen is, ende sync intrede doet, eerst-mael besittinge nemende
als uyt die familie, den IV hooftman van de vry Keyserlycke, gescyt
de nieuwe Guide, van den H. Ridder Sebastianus, binnen de Parochie
van Ste-Nicolaes in liet Landt van Waes, op den 31 Augusti van liet
volgende jaerschrift (1755) :
o! goDt giieVe Jonker Van Der sare JUbeLJakren;
sYn gesLaghte beWare Voor ’t gULDe WeLVaren. »
Page 526.
« Verhael van de tretfelycke Vieringhe tot S‘®-Nicolaes , Lande van
Waes, gebeurt den 51en Augustus 1755, over den intrede van Jo1'
Henricus-Jacobus-Gislenus van der Sare, heere van Vryssel, Maneghein
etc., verkosen als Hooftman van de vry Keyserlycke, geseyt de nieuwe
Guide, van den H. Ridder Sebastianus, aldaer. »
« Als wanneer wy op den lö January test leden uytgegeven hebben onsen herder-
lycken brief , om U-liedcn onse Onderdaencn aen Ie wackeren tot het Gebedt ten
cynde van door dien middel te voorkomen de rampen en onheylen die aen ’t onge-
luckig Lisbona en aen meer andere gewesten en Provinciën gebeurt syn , hadden
wy in desc onse Stadt en Diocese niet als cene kleyne beweginge van de aerdc
gevoelt. »
« Maer aengesien de aerdbevinge alhier verscheyde mael hcrnonien heeft , en haer
op den 18 deser seer geweld iglyck in dese onse Stadt en in vele plactsen onser
Diocese heeft doen gevoelen , vinden wy ons gepraemt U-licdcn andermaet , en veel
kragtiger, te vermaenen tot Gebeden en wereken van hoetveirdigheyt. »
(i) Concession d'indulgence accordée aux membres de la confrérie prochainement
à ériger en l'honneur de Sainte Apolline.
— 134 —
Page 527.
« traUW- VreUgt Per kbYserLYCke WeDUWe gILPe
van
S. Nicolaes cndc S. Sebastiaen, genocmt de Onde Guide, si ver-
voegende inet den Edelen ende Wel-geboren lieere , Jor Kobcrtus-Joanncs
Moerman, Hecre van Ledegliein, etc., Hoogli-bailliu van den Lande
van Waes, etc., etc., synen plegtigen intré doende cnde liesit nemende
als Hooftman van de voorseyde Oude, Vry, Keyscrlycke Guide, binnen
de Parochie van S. Nicolaes, Lande van Waes, op den 20 January
1755. »
Page 534.
Lette d’invitation au « Landjuweel » de 1756 :
« Ste-Nicolaes , den 23ee April 1756.
Myn Heeren ende Confreers.
Alsoo wy geresolveert hebben van op den 4en July eerstkomende te
schieten verscheyde Prys-vogels, etc.
I'. E. Genegene dienaeren : Hooft-man, Honing, Peken , Alpheris
ende Onder-dekens van het Oudt vry keyserlyk Gilde van den 11. Nicolaes
en den H. Sebastiaen, onder houden met den handt-bogc, binnen de
Parochie van Sle-Nicolaes, Lande van Waes; ter ordonnantie als
Greffier : P. de Wever. »
Page 537.
« Lystc van de aengcnomc IMolons, die naer desc bovenslacnde
Prys-vogels geschoten hebben. »
Page 530.
« Nieuw Triump-Licdeken met alle respect opgedraegen aen het wyt
vermaert Omit Vry Keyserlvcke Guide van den UIL Nicolaes ende
Uiddcr Sebastiaen, van immémoriale tyden onderhouden met den
edelen handt-bogc binnen S. Nicolaes, Lande van Waes; te weten aen
den scer edelen hecrc, myn lieer Pobcrlus Jouîmes Moerman, heere
van Ledegcm , Ayshovc, etc., hoogh-bailliu van den voorscyden Lande
van Waes, hooftinan van de voorseyde Onde Vrye vermaerde ende
roemweirdige (lulde etc., ende aen syne Gemaeline, mevwe Joanne
Françoise Lutgarde Maelcamp, als oock aen den heer koningh, deken,
alplieris en den ecdt van de sclve Guide, h y welck liedeken kenbaer
gemaeckt vvort, dat men sal schieten 86 Prys-Vogels op een Perse,
waer van de dry Opper-Vogels, bestaende in dry silvere salven,
weerdigh don hooghsten 12 ponden grooten , de 2 andere elck 9
pond g‘ , sonder inlegh vooruyt gegeven worden door den voorseyden
heer hooft-man en d’heeren syne Contrée^ maeckende alsoo eene
vveergaloose Feeste, de welcke sal geschieden den 4°" Julii 17o6 en
den 5 en 6 daer nacr, wanneer voorders de vreught ende plaisieren
sullen gesien worden.
Stemme : Van de Ci/fjerkonst van Antwerpen ».
fl É2
Jean-Ferdinand Vermeulen,
Kolonel van het Legioen der Burgerwacht van het kanlou Lokeren.
geboren te Antwerpen in 1787,
overleden te Lokeren, rien 30 Augusti IK-'iO.
DE LOKERSCHE BURGERWACHT
IN 1830.
I.
Nu dat dc Burgerwacht iu de stad Lokeren tot werkdadigen
dienst gaat geroepen worden, of beter, geroepen is, is het oogenbiik
goed gekozen om in ecnige woorden de geschiedenis van de Lokcrsche
Burgerwacht te schrijven, voor hetgeen 1830 aangaat.
Er zijn, in 1850, drie dagteekeningen waarop de Burgerwacht door
wettelijke bepalingen ingericht werd; den 51 Augusti 1830, vóór dat
de patriotten zegepraalden , werd zij te Lokeren ingericht door den
Gemeenteraad om inwoners en eigendommen te beschermen ; den 20
October 1830, na dat de Hollandsche regeering vervallen was verklaard,
werd zij door het Voorloopig Bewind tot stand gebracht in al de
gemeenten van België, ditmaal tot verdediging van het land tegen
den aanrukkenden vijand ; en eindelijk werd haren dienst bepaald
geregeld door eene wet van den 31 December 1850.
Laten wij, met de oflieieele stuks tot wegwijzer, de Burgerwacht
van Lokeren, in dit heugelijk jaar 1830, volgen in hare ontwikkeling.
★
¥ *
Zooals wij hooger zegden werd zij eerst ingericht, vóór den val
der Hollandsche regeering, om inwoners en eigendommen te bescher-
men; dit gebeurde in de zitting van den Gemeenteraad, den 51
Augusti 1830.
De heer Talboom, eersten Schepen, zat de vergadering voor, in
afwezigheid van den heer Burgemeester Tack, weerhouden op het
ziekbed, hetwelk weinige dagen later zijn doodsbed worden zou. De
dienstdoende Voorzitter gaf te kennen dat « inziende en netelachtige
omstandigheden bij welke in onze stad gelijk in andere van het Kyck,
door oproerige gasten de openbare rust en veiligheid zoude konnen
18.
13K
in gevaar gebragt worden, liet Collegie van Burgemeester en Sche-
penen voorstelt de werkzaamheden aan de dagorde uit te stellen; hij
dcell onmiddelijk aan den Raad een ontwerp van besluit mede, op
heden genomen door Burgemeester en Schepenen, strekkende tot
inrichten der Burgerwacht, ten einde te voorkomen alle het gonc
aanleiding zoude konnen geven tot stooring der openbare rust en
veiligheid van personen en goederen. »
De Raad , « in overweging nemende dat in dees rustelooze omstan-
digheden de maatregels van instelling van (eene) burgerwagt zoo
heilzaam als doelmatig voorkomt », keurde de beslissing van het
Schepenen-Collegie goed met eenparige stemmen.
Ziehier den tekst van het besluit waardoor de Burgerwacht te
Rokeren de eerste maal werd ingericht :
« Burgemeester en Schepenen der stad Lokeren , provincie Oost-
Ylaandercn ;
» Overwegende dat er omstandigheden konnen voorkomen bij welke
kwaadpeysendc personen hun verder Hel ij ke inzigten zouden trachten
in ’t werk te stellen door het stooren der openbare rust in ’t mis-
kennen der wetten, en ’t verwekken van wanorder;
» Willende voorkomen al het gonc aanleiding tot dergelijke onheylen
kan geven, en overtuigd dat de ware belangen van alle medeburgers
slegts en wezentlijk gelegen zijn in de goede handhaving der wetten,
het behouden van de openbare rust en het beveiligen van eigen-
dommen en personen ;
» Hebben besloten, zoo zij besluiten bij deze, den Stedelijken Baad
gehoord :
» Art. I. — Er zal zonder verwijl eene burgerwagt worden zamen-
gesteld van de medeburgers dezer stad, tot het waarnemen der waak-
zaamheid en patrouillen binnen de stad op bepaalde uren en beur-
telings, ten welken eynde de doelmatige uituoodiging zal gebeuren
door die ’t behoort.
» Art. 2. — Het opperbevel van dees burgerwagt wordt toever-
trouwt aan den lieer P. J. F. Vranckcn, onzen inwooner, die gelast
is met deszelfs samenstelling en het benoemen van de noodigc overste,
bij tusschenkomst der Regceringe.
Art. 3. — Het bestuur en de opperbevelhebber der burgerwagten
zullen met overleg van den lieer kommandant Majoor der Stedelijke
Schutterij , over de beschikking van hun respectif bewind beramen.
» Art. 4. — Alle zamcnrolting van meer als vijf personen in de
openbare straten is verboden, de gonc die na eene gedane mailing
159
zich niet zouden wegmaken . zullen onmiddelijk daartoe door openbare
magt gedwongen worden.
i Art. o. — Allen inwooner welke onderstand van het Armwezen-
bestuur dezer stad geniet, en die zal worden bevonden en overtuigt
zijn van deel te maken bij eenige zamenrotting, zal in 't vervolg van
gemelde onderstand berooft zijn.
» Art. 6. — Alle personen welke naar het luyden der thien uren-
klok des avonds op de straten zijn bevonden , zullen kunnen aange-
houden worden.
• Aldus gedaan ten stadhuize in zittinge van den 31 August i 1850,
geteekend door de Schepenen Talboom en J. B. Van Kerckhove. »
Dit besluit bewijst door zijne .beweegredenen genoegzaam dat men
toen in beroerde tijden leefde.
♦ *
De inrichting en den dienst der Burgerwacht gaven, natuurlijk,
aanleiding tot buitengewone onkosten. Den 7 September stelde het
Schepenen-Collegie voor daartoe eene uitgave te doen van 400 guldens.
De Gemeenteraad, ■ overwegende dat de dringende noodwendigheid
door het Collegie van Burgemeester en Schepenen aangehaald, aan
al de Raadsleden door de onrustende omstandigheden genoegzaam is
bewezen, verklaren dezelve resolutie goed te keuren, t
♦ *
Drie weken later waren de Belgen meester in hun eigen land. Het
Yoorloopig Bewind had mannen noodig en wapenen: in de handvesten
der stad is er een gedrukt stuk . jammer genoeg zonder dagteekening.
maar hetwelk moet verschenen zijn in de allereerste dagen na de
uitdrijving der Hollanders. Het luidt aldus :
« Provisoir Gouvernement van België.
» Middencomiteit.
■ Door deze machtigen wij den heer Cans-Huwaert , lid der Regee-
ringe van Aalst, in de naburige gemeenten de noodige maatregelen
te doen nemen om ter beschikking van het Provisoir Gouvernement
te stellen, de paarden, wapens en andere oorlogsamunitie behoorende
aan het vroeger Gouvernement.
» get. Ch. Rogier en A. Gendebien.
> Ik verzoek dies ten gevolge de heeren Burgemeester en Schepenen
mij te helpen in het opzoeken dezer eflekten, eenen staat daarvan
op te maken, en ze te zenden naar het stadhuis van Aalst, alwaar
het bureel zal open zijn . iederen dag van twee tot vier uren ‘s namiddags.
• get. P. J. Cans-Huwaert. »
140
Naar allen schijn werd er door Lokeren's bestuur aan die vraag
hoegenaamd geen gevolg gegeven, want den 4 October 1830 ontvingen
de stadsvoogden een onverwacht bezoek; van dit bezoek wordt ons
verslag gegeven door het « rapport » der Gemeenteraadszitting die zij
toen gehouden hebben :
Wij laten het stuk volgen, na vertaling:
« Heden, vierden October achttien honderd dertig, om 9 ure
's morgens;
» Voor den Gemeenteraad der stad Pokeren , in buitengewone ver-
gadering samengeroepen, hebben zich aangeboden, de heeren Jan-
Baptiste Goossens, gevolmachtigde van het Yoorloopig Bewind te Brussel
gevestigd, Livin Van de Roey, lid van het Comileit van veiligheid en
bevelhebber van een detachement, en Cans-Huwacrt, olficier-vrijwilliger
van hetzelfde detachement, dewelke, na hunne volmachtsbrieven getoond
te hebben, den Baad hebben uitgenoodigd tot aflevering van de wapenen
en munitie die in het bezit van de stad zouden kunnen zijn, ten einde
deze te vervoeren naar Brussel ;
» Waarop de Gemeenteraad onmiddelijk beraadslaagd heeft, na zich
toegevoegd te hebben de heeren P. J. Vranckcn, opperbevelhebber
der Burgerwacht, Serraris, Majoor, en andere notabiliteiten dezer stad,
wiens advies werd gevraagd :
» Overwegende dat er in onze stad geene stapelplaats is van wapens
of oorlogsmunitie;
» dat de geweeren van de Stedelijke Schutterij, ten getal Ie van
drie honderd drie en vijftig, waarvan verscheidene onbruikbaar zijn,
uilgedeeld werden aan de nu in dienst zijnde Burgerwacht;
» dat de bevelhebbers der Burgerwacht eenparig verklaren niet te
kunnen verantwoorden voor de openbare rust en de bewaring van
persoonlijke en openbare eigendommen, indien deze wapens worden
afgelcverd ;
» dat het getal wapens overigens van nu af reeds onvoldoende is
en dat de bevelhebbers genoodzaakt zijn er elders te gaan zoeken om
den dienst der Burgerwacht te verzekeren in eenc stad als Lokeren,
ganscli toegankelijk en openstaande voor eiken aanval, bewoond door
meer dan zestien duizend inwoners, waaronder ccne menigte hulpbe-
hoevenden en werkelooze arbeiders, en daarbij omringd door volkrijke
gemeenten die eveneens beroofd zijn van alle verweer tegenover
kwaadwilligen ;
» Overwegende dat bij gemis aan alle verweermiddel om desnoods
met geweld de onlusten te bedwingen die de openbare rust zouden
141
kunnen sloren , liet behouden dezer wapens eenc ware noodwendig-
heid is;
» Heelt met algemeene stemmen en om de hierbovenaangehaalde
redenen besloten, aan de lieeren gevolmachtigden te verklaren dat de
Gemeenteraadsleden zich in de onmogelijkheid bevinden hunne vraag
in te willigen.
» Gedaan in buitengewone vergadering ten dage en uur als hier-
boven vermeld. »
Hit stuk draagt de handteekening van de volgende Gemeenteraads-
leden : 1). Talboom, J. B. Van Kerekhove, Schepenen, C. B. Rubbens,
I*. J. Thuysbaert, J. F. Ongena, J. B. Blancquaerl, l’aîné, J. F.
Antheunis, J. Beeckman, C. F. Roels Dammekens, J. B. De Vylder;
en van de volgende notabelen der stad die de vergadering hadden
bijgewoond :
1*. J. F. \ raneken, opperbevelhebber der Burgerwacht, Serraris, Majoor,
J. Fcrd. Vermeulen, kapitein, J. F. Speelman, J. Vervaet, J. I). Verbeken,
1\ B. Verheyden, l’ainé, L. De Moor, He Wilde, adjudant-majoor der
Burgerwacht, P. J. Van Damme, M. Saey, A. Raemdonck en Aug. Baetens.
★
¥ ¥
De zendelingen van het Voorloopig Bewind ontvingen mededeeling
van deze beslissing; zij lieten echter niet los, en den 16 October
werd het Gemeentebestuur opnieuw uitgenoodigd de wapens in te leveren.
Dit geschiedde door den volgenden brief :
» Lokeren, den 16 Octobcr 1830.
» Mij nheeren ,
» Namens het middencomiteit van hel Provisoir Gouvernement noodig
ik u uit te doen vervoeren, langs over Wettcren naar Aalst, 175
geweeren , 175 patroontassehen, 175 schouderriemen, en 175 baion-
netten , deel gemaakt hebbende van de wapens van het vroeger Gou-
vernement en gediend hebbende voor de Schutterij uwer stad; deze
verzending zal moeten geschieden den 18 October, langs Wettcren,
en moet gebeuren in het grootste geheim ; de wapens zullen ten stad-
huize van Aalst tegen ontvangstbewijs afgeleverd worden.
» Ik heb de eer u met achting te groeten.
» Get. Cans-Hcwaert. »
Wederom werd de Gemeenteraad bij dringendheid samengeroepen,
en nu besloot men den dienstdoenden Burgemeester Talboom en M1'
Beeckman, Raadslid, naar tient te zenden bij den heer Gouverneur
om daar de redenen uiteen te zetten van het weigeren der wapens.
« Heden, 17 October 1830, om 10 ure ’s voormiddags, werd de
14-2
Gemeenteraad der stad Lokeren , provincie Oost-Ylaanderen , bij drin-
gendheid bijeengeroepen , en verschenen ter zitting de volgende leden:
Talboom, I)., Van Kcrckhove, J. B., Thuysbaert, P. J., Bubbens,
C. B., üngena , J. F., Antheunis, J. F., Taelman, P. F., De Yylder,
J. B. en Beeckman, J. B., alsmede de lieer P. J. F. Yrancken, lid
van het comiteit van Conservatie dezer Provincie, in hoedanigheid van
opperbevelhebber der Burgerwacht uitgenoodigd om de vergadering
bij te wonen.
>) Aan den Baad wordt mededeeling gegeven van een schrijven,
gisteren besteld van wege en door den heer Cans-Huwaert, afgevaar-
digde van het middencomiteit van liet Provisoir Gouvernement, en
gericht tot het Collegie van Burgemeester en Schepenen , door het-
welk hij den Baad der Stad uitnoodigt, af te leveren en te doen
verzenden over NYetteren naar Aalst, een getal van 175 geweren met
baïonnetten , met evenveel patroontasschen en schouderriemen, gediend
hebbende tot bewapening van de stedelijke schutterij.
Waarop de Baad :
Herzien zijne beraadslaging van 4 dezer maand , betreffende de
aflevering dierzelfde wapens die aan de stad toebehooren ;
Overwegende dat de aangehaalde beweegredenen ten volle recht-
vaardigen dat de stad in het bezit blij ve \an die wapens, daar zij
moeten dienen voor de Burgerwacht, in een oogenblik dat wij over
geen andere middelen meer beschikken om de openbare orde en rust
te handhaven , die in de tegenwoordige omstandigheden maar al te
zeer bedreigd worden, vermits niet langer geleden dan gisteren, om
rond acht ure ’s avonds, talrijke samenscholingen van volk onverwachts
plaats gehad hebben in verscheidene gedeelten van de stad, en namentlijk
op de Kaai, dichtbij een schip met graan geladen, hetwelk men van
zin was te plunderen , en ook zou geplunderd hebben , zonder de spoedige
en krachtdadige tusschenkomst onzer Burgerwachten, die door hun beslist
optreden eigendommen en personen hebben doen eerbiedigen welke zich
in onmiddellijk gevaar bevonden;
Besluit de Baad, alvorens over zulk gewichtig punt eene nieuwe
beslissing te nemen, het advies te vragen van Zijne Exellentie den
heer Gouverneur van Oost-Ylaanderen, en vaardigt daartoe af, den
heer Talboom, Schepen, het ambt waarnemend, als dienstdoende, van
den overleden Burgemeester, en Mr Beeckman, lid van den Baad dezer
stad, ten einde aan Zijne Exellentie de redenen voor te leggen die
ons tot weigeren nopen.
Aldus gedaan in zitting van heden.
Gct. D. Talboom, J. B. Yan kerekhove.
Dit bezoek bij den Gouverneur bad voor gevolg dat de Lokersche
magistraten voldoening bekwamen, want ’s anderendaags ontvingen zij
liet volgend schrijven :
Kwartier-generaal van Gent, 18 Oct. 1830.
Militair oppcrbevclhcbberschap der beide Vlaanderen.
Aan de lieercn Burgemeester en Schepenen der stad Lokeren.
« Krachtens het mij toevertrouwde gezag heb ik de eer u te laten
weten dat gij niet hoeft te gehoorzamen aan geen enkel bevel tot
afleveringe der wapens van de vroegere Schutterij, en die nu gebruikt
worden door de Burgerwacht uwer stad , ten ware nogthans dit bevel
van mij persoonlijk kwam.
» De divisie-generaal , bevelhebber van de krijgsmacht der beide
Vlaanderen ,
» Get. Baron Duvivier. »
Dit schrijven werd onmiddelijk gevolgd door den hieronderstaanden
brief :
« Aalst, den 10 October 1830.
» Ik heb de eer u te doen kennen dat ingevolge een later gekomen
bevel van het middenkomiteil van het Voorloopig Bewind , er geen
gevolg moet gegeven worden aan mijn schrijven van 16 dezer nopens
den voorraad wapens die in uwe stad bestaat, en dal mijnen brief
mag aanzien worden als zijnde niet geschreven geweest.
» Aanvaardt, in afwachting, mijne hartelijke groetenissen.
» Get. Cans-Huwaert. »
Na al dit pleiten langs weerzijden, bleven de wapens van onze
vroegere stedelijke Schutterij dus in handen der Lokersche Burger-
wachten.
Of zij er gebruik van gemaakt hebben? liet moet wel, want den
20 October 1830 stemde de Gemeenteraad eene som van 73 guldens
« voor dringende uitgaven lot inkoop van schietpoeder en lood voor
den dienst der Burgerwachten, en andere onvoorziene uitgaven. »
★
* *
Op dienzelfden dag, den 20 October 1830, richtte het Voorloopig
Bewind de Burgerwacht in over geheel België, in alle steden en
gemeenten van het land. Al de Belgen die op den I Januari 1830,
den ouderdom bereikt hadden \an 20 jaar, en die niet ouder waren
dan 30 jaar, moesten zich op het stadhuis laten inschrijven, uiterlijk
den 7 November.
Den 13 November vergaderde de Cemeenteraad ; krachtens het besluit
van het « Provisoir Gouvernement » en den « rondzendbrief » van
Mijnheer de Gouverneur van Oost-Vlaanderen , onder dagteekening van
den 4 der maand November, moesten er twee leden genoemd worden,
tusschen de Raadsheeren ; met den Burgemeester, die van ambtswege
voorzitter was, vormden zij « den Baed der binnen deze stad inge-
riclite burgerwacht, en welkers werkzaemhcden zullen bestaen om te
beslissen opzigtelijk ieder der ingeschrevene personen voor de Burger-
wacht, de eyndelinge vrijstelling, de voorloopige vrijstelling ol' de ver-
pligting van te dienen. »
l)e Raad benoemde daartoe de liceren Joannes Dominicus Verbeeken
en Joannes Baptista De Vylder; met den heer Verheyden (l’ainé),
nieuwgekozen Burgemeester der stad, vormden zij den raad die de
burgers moest aanwijzen voor den dienst der Burgerwacht , ofwel hun
bepaald of voorloopig van dezen dienst vrijstellen.
*
* *
Sedert hare inrichting had de Lokersche Burgerwacht haren intrek
genomen bij de weduwe Van Trichtveldt, in liet « Hôtel de vier
ecmers, » waar zij « de bovenzaal occupeerde » en hare manschappen
oefende in het « manieren der wapens. »
Voor levering van vuur en licht gedurende drie maanden, in die
bovenzaal, werd eene rekening ingediend beloopende ter somme van
121 guldens 2o cents. De Raad vond dit wat gepeperd , en inziende
« dat bedoelde rekening in het beloop overdreven en onmachtig
bewezen is , last liet Collegie van Burgemeester en Schepenen om bij
overeenkomst aen gezegde weduwe Van Trichtveldt den voorstel te
doen om dezelve rekening te bepaelen tot de somme van 62 guldens,
en bij geval van niet aenveerding daerjegens verder schikking te
nemen. »
Dit voorstel van overeenkomst werd echter niet aangenomen door
de weduwe Van Trichtveldt, waarop men goed gevonden heeft « om
dit voorwerp buyten verdere moeylykheden te bringen eenen byleg te
doen van 20 guldens. »
*
¥ ¥
Ondertussclien werd liet Gemeentebestuur opnieuw uitgenoodigd tot
aflevering van een honderdtal geweeren; ditmaal was het zelfs geen
gewoon verzoek meer, wel een dringend bevel.
Den 17 December ontving men op liet Stadhuis den volgenden brief :
« Mijnheer de Burgemeester,
» Drager van eene uitnoodiging of bevel waardoor de generaal opper-
bevelhebber mij gelast heeft, te Zele en te Rokeren honderd geweeren
met schouderriemen en loebehoorten in ontvangst te nemen , had ik
llo
reden te hopen dat ik deze zending zon kunnen volbrengen hebben
in eene korte tijdruimte en morgen avond mijn bataillon terug ver-
voegen.
» De weigering door u uitgebracht, in eene misschien ontijdige
beraadslaging van uwen Gemeenteraad, verplicht mij hierover te
schrijven aan den generaal , en diens laatste beslissing in deze af te
wachten.
» Daar mijn verslag morgen vroeg moet gezonden worden, bid ik
u mij desgevallend te verwittigen vóór den avond, of gij zult ophouden
de militaire overheden te miskennen en aan het Gouvernement de
wapens wilt afslaan welke tot nu toe werden geeischt.
» Ik heb de eer u te groeten ,
» de Verny, Luitenant.
» Lokeren, den 16 December 1830. »
Die korzelige luitenantsbrief werd aan den staf der Burgerwacht
gezonden, de dienstdoende bevelhebber, majoor Serraris, antwoordde
er op als volgt :
« Lokeren, den 16 December 1830.
» De Majoor, afgevaardigd bevelhebber der Lokersche Burgerwacht,
aan den heer Burgemeester der stad Lokeren,
» Mijnheer de Burgemeester,
» Antwoordend op de door u gestelde vraag nopens het afleveren
van eenige wapens, gevraagd door Zijne Exellentie generaal Nypels,
en die zich bevinden in handen der manschappen, deelmakende van
de Burgerwacht, heb ik de eer u te verklaren dat bijaldien wij een
enkel geweer hadden ’t welk wij niet dringend noodig hebben, bijaldien
nog maar de helft onzer burgerwachten gewapend waren, ik de eerste
zou zijn om seffens voldoening te geven aan den heer generaal Nypels;
maar gij weet even goed als ik, Mijnheer de Burgemeester in welke
moeilijke omstandigheden wij ons bevinden. Ongelukkiglijk hebben wij
alreeds van deze wapens moeten gebruik maken tegen onze mede-
burgers die door de ellende tot plundering gedreven worden; alle
dagen worden wij bedreigd, de betreurenswaardige gebeurtenissen die
voorgevallen zijn in de naburige gemeente Moerbekc, zijn misschien
de voorteekenen van hetgene hier zal gebeuren. Behalve deze wanorde
binnen de stad, bid ik u niet te vergeten dat op slechts vier mijlen
van hier, llollandsche troepen gelegerd zijn. Indien gij wilt dat de
openbare orde bewaard worde in de stad, en dat Lokeren beschermd
zij tegen de mogclijke invallen van llollandsche partijgangers, laat ons
dan ten minste gewapend blijven , zooniet zal allen dienst onmogelijk
worden.
19.
» Aanvaard, Mijnheer de Burgemeester, de verzekering van mijne
volkomene achting en van al mijne toewijding.
» Get. Serraris. »
Dit kommervol schrijven had voor gevolg dat de gevraagde wapens
niet afgeleverd werden. Eenige dagen later volgde er een bevel in
regel, van het hooger bestuur; daaraan schijnt voldoening gegeven te
zijn, te meer daar men er de belofte in deed honderd andere gewecren
naar Lokeren te zenden in de plaats van de wapens die men opeischte.
Hel stuk luidt aldus :
« De Commissaris-Generaal van Oorlog;
» Gezien het rekwest der Regeering van de stad Lokeren, in dato
18 dezer maand, nopens een bevel gegeven door generaal Nypels, om
aan Luitenant de Verny te doen overhandigen een getal van honderd
gewecren met evenveel patroontasschen , schouderriemen en volledig
lederen tuig daartoe behoorende, heeft de eer de Regeering dier stad
uit te noodigen deze wapens en patroontasschen af te leveren tegen
een ontvangstbewijs van Luitenant de Verny. Hij verzoekt tevens de
Regeering hem dit ontvangstbewijs te doen geworden en geeft haar
de verzekering, dat onmiddelijk na het ontvangen van dit stuk, de
noodige bevelen zullen gegeven worden om zoo spoedig mogelijk een
gelijk aantal gewecren naar Lokeren te doen zenden, ter vervanging
van de afgeleverde.
» Brussel, den 21 December 1830.
» Get. A. Goblet. »
Dit is het laatste oflicieel bescheid hetwelk wij over de eerste
Lokersche Burgerwacht aantreffen.
II.
Wij hebben dus de eerste Burgerwacht , door den Lokerschen
Gemeenteraad in 1850 ingericht tot handhaving van de openbare orde,
gevolgd in hare ontwikkeling binst de enkele maanden van haar be-
slaan. Thans komen wij aan de tweede Burgerwacht, deze die inge-
richt werd door het Staatsbestuur, en waarvan het bestaan bepaald
geregeld werd door de wet van den 31 December 1830.
Wij zullen, voor het gemak van den lezer, deze studie verdeden in
vier hoofdstukken, waaraan wij de volgende titels zouden kunnen geven :
I. De samenstelling en kleeding der Lokersche Burgerwacht.
II. Lokaal en oefeningsplein.
III. De bewapening.
IV. Op weg naar den vijand.
Wij zullen beginnen met
147
I. DE SAMENSTELLING EN KLEEDING.
De Gemeenteraad van Lokeren had weldra ondervonden dat de Bur-
gerwacht, zooals zij door hem was ingericht geworden, liet doel niet
bereikte waarvoor zij bestaan moest. De dienst en de orde lieten te
wenschen, en de Stadsbestuurders dachten er reeds ernstig aan, nieuwe
maatregelen te nemen , nieuwe reglementen op te maken om den
goeden dienst in het korps te verzekeren, toen de wet verscheen van
den 51 December 1830.
Door deze wet werden al de inwoners van België , tusschen de 21
en de 50 jaren oud, en hunne burgerlijke rechten genietende, opge-
roepen om deel te maken van de Burgerwacht. De jongelingen van
18 tot 21 jaren oud, en de mannen die van 50 tot 00 oud waren,
mochten zich vrijwillig op de lijsten der Burgerwacht laten inschrijven.
Evenals nu mocht men, bij de inschrijving, de redens doen kennen
die men meende te hebben om vrijgesteld te worden van dienst.
Over deze redens werd uitspraak gedaan door de « kantonsraden » ;
deze raden waren samengesteld uit den oflicier die het bevel voerde
over de Burgerwacht van het kanton, en die het voorzitterschap
uitoefende, en uit twee bijzitters die moesten aangeduid worden door
den Provincialen Raad. De zittingen van den « kantonsraad » werden
bijgewoond door den Secretaris van de gemeente, voor het geven
van inlichtingen, en door de geneesheeren der Burgerwacht, voor het
lichamelijk onderzoek der ingeschrevenen.
Daar er voor de eerste zittijden van deze kantonale raden, nog
geene wettelijk benoemde officieren der Burgerwacht waren, zouden
de voorzitters genoemd worden door de Provinciale Staten.
Den 20 Januari 1851 ontving het Gemeentebestuur eenen omzend-
brief van den lieer Gouverneur van Oost- Vlaanderen, waardoor het
uitgenoodigd werd kandidaten voor te stellen , voor het ambt van
voorzitter en van bijzitters in den raad der Burgerwacht voor het
kanton Lokeren.
De Raad vergaderde den 26 Januari, en met eenparigheid van
stemmen werden de volgende kandidaten voorgesteld :
Als voorzitter : Mr Verheyden, (l'ainé), Burgemeester.
Als eersten bijzitter : Mr P. J. Beeckman, Schepen.
Als tweeden bijzitter : Mr J. D. Verbeken, Raadslid.
Over de geneesheeren die den kantonalen raad moesten bijstaan ,
wordt er vermeld dat in de zitting van dien Raad op Dinsdag 30
148
Augusti 1831, tot keuring van de ingeschreven burgers gehouden,
uilgenoodigd waren : de Chirurgien-Major , de Feyter, en de hulp
Chirurgien-Major , Fierons.
★
* ¥
De bemiddelde huisgezinnen uit dewelke geen mannen tot den
werkelijken dienst der Burgerwacht opgeroepen werden, waren ge-
houden aan de Gemeentekas het bedrag te betalen « van eenc werk-
mansdaghuur » voor elke dienstbcurt. Om dit bedrag te bepalen en
de lijst der personen die daaraan moeten onderworpen worden, werd
er den 20 Februari 1831 door den gemeenteraad eene commissie
genoemd, samengesteld uit de volgende heeren :
.1. U. Blancquaert.
A. J. Louvau-Schellckcns.
V. Van Kersschaever.
J. B. De Vylder.
J. J. Sloor.
In de Raadzitting van den 12 Augusti 1831 , bad deze commissie
hare voorstellen gedaan, en werd er door de Raadsleden bepaald dat
de bemiddelde huisgezinnen die gcene mannen te leveren hadden voor
den werkelijken dienst der Burgerwacht, moesten betalen voor elke
dienstbcurt :
Voor eene nachtwacht veertig cents;
Voor cenen dag- en nachtdienst zeventig cents.
Het getal huisgezinnen, aan deze verplichting onderworpen, werd
door den Baad vastgeslcld op honderd zeven en zeventig.
ie
¥ ¥
Het Staatsbestuur was haastig met de inrichting der Burgerwacht
en hechtte er liet grootste belang aan. De wet van den 31 December
1830 was slechts eenige weken gestemd, toen de hoogere overheden
overal aandrongen om haar te doen uitvoeren. Er was geen tijd tot
wachten, men had soldaten noodig, hoe ongeoefend deze ook mochten
wezen.
Den 12 Februari 1831 zond de Gouverneur van Oost-Vlaanderen ,
aan het Gemeentebestuur den volgenden brief :
« Mij n heeren,
» De Borgerwagt, de eenigste nationale instelling zijnde, die ons,
in de tegenwoordige omstandigheden , opregte waerborgen en geschikte
middelen kan aenbieden , om de behouding te verzekeren der alge-
meene rust, om alle pogingen Ie beteugelen die voor oogwit zouden
hebben om dezelve in gevaer te stellen, en om verder de onafhan-
149
kelijkheid van liet land (c verdedigen tegen vremde aenvallen, behooren
de plaetselijke Bestueren alle hunne niagt te gebruyken om tot eene
spoedige zaemenstelling dier wagt te geraken, en ten dien eynde de
noodig geoordeelde maetregelen te nemen, om de opmaeking der
kaders, de kleeding en het équipement te verhaesten.
» Verzekerd zijnde dat de plaetselijke Bestueren te veel overtuigt
zijn van de gewigtigheyd dezer borgerlijke instelling, om in haere
zaemenstelling eenige onverschilligheyd bij te brengen, en dat zij de
pligten te wel verstaen, welke hen als bestierders en als borgers zijn
opgelegd, op dat het noodig zij bij hen aen te dringen op de
noodzaekelijkheyd om vlijt en neerstigheid daer aen toe te brengen,
laet ik het aen hunne verlichte vaderlandsliefde over, om te dien
aenzien op eene voldoende wijze, aen den, door het Gouvernement
geuylen wensch, te beantwoorden.
» Nogtans, gelijkerwijs in zaeken van bestuer voorschriften zijn,
waer van het meest bewezen vertrouwen zich nooyt kan afwijken,
zonder aen de eerste pligten van den bestierder te kort te doen, zoo
heb ik de eer de plaetselijke Bestueren uyt te noodigen om mij te
dien aenzien, op de gewoonelijke wijze, een rapport te doen toekomen
voor het eynde dezer maend.
» Ik geloof geerne dat voor dat tijdstip, in alle de steden en
gemeenten van de provincie, de Borgerwagt geheel zal zijn zaemen-
gesteld, gekleed en gecquipeerd, gelijk het de wet voorschrijft.
» Het is den cenigsten middel die aan ieder lid der plaetselijke
Bestueren is aengeboden om den keus van hunne medeborgers ten
volle te verregtveerdigen en om bij voortduring het vertrouwen van
het gouvernement te verdienen.
» Den Gouverneur van Oost-Vlaanderen ,
» Baron de Lamberts ».
Op dezen brief antwoordde liet Gemeentebestuur, den 28 Februari
met het volgend schrijven, hetwelk wij vertalen :
« Aan den heer Gouverneur der Provincie,
Om te voldoen aan uwen omzendbrief van 12“ dezer maand, en
doordrongen van al de belangrijkheid der Burgerwacht en van de
noodzakelijkheid harer onmiddelijke inrichting, hebben wij ons voor
taak gesteld zoo zeer mogelijk het opmaken te bespoedigen der
alphabelische lijsten voor de inschrijving der Burgerwacht in deze
volkrijke stad; dit heeft een aanhoudend werk gevraagd. Vervolgens
kwam het benoemen van den kantonalen Baad, krachtens artikel 13
der wet van den 51 December 1830; deze heeft nu zijne zittingen
150
bepaald op de 1, 4, 5 en 7 der toekomende maand Maart, ten einde
de belanghebbenden te liooren die vragen om van dienst vrijgesteld
te worden, en hunne reklamen te onderzoeken. In de zitting van den
7 Maart, zullen geroepen worden de ingeschrevenen der gemeenten
Exaarde en Dacknam, welker gemeentebesturen aan den kantonalen
Raad hunne alphabetische lijsten gezonden hebben.
» Eens deze werkzaamheden geëindigd, zullen wij onmiddelijk de
noodige maatregelen nemen om tot eene spoedige en volmaakte
inrichting der Burgerwacht te komen, dit om den wille zelf der
belangrijkheid van de zaak, en ook om te voldoen aan het levendig
aandringen van het Staatsbestuur.
» U de verzekering gevende van onze hoogste achting, hebben wij
de eer te zijn
De Burgemeester,
» Verheyden , (Rainé). »
★
♦ *
Goeden wil was echter niet voldoende voor de inrichting der Bur-
gerwacht : er was ook geld noodig; de gemeente moest immers
voorzien in de onkosten der kleeding van de onvermogende wachten
die tot den dienst geroepen werden. Hierom stemde den Raad , uit
de beschikbare gelden der stad, « eene som van duizend guldens tot
bestrijden der onkosten der uniformen van de onvermogende Borger-
wagten en andere noodige voorwerpen noodig tot de uitoefening van
den gemelden dienst , als trommels , enz. »
★
* ¥•
Den C April 1851 vroeg de Gouverneur aan den Gemeenteraad, of
er geen mogelijkheid zou geweest zijn om in de Burgerwacht van
Rokeren eene « kompagnie artillerij » te vormen. Het Gemeentebestuur
was echter van oordeel dat men te Lokcren kanonnen kon ontberen,
en daarom werd aan den heer Gouverneur geantwoord « dat er geen
beweegredenen voorkomen om tot de vorming eencr kompagnie artil-
lerij over te gaan; de zaemenstelling van deze kompagnie zoude
aenleyding geven tot veroorzaeken van buytengewone onkosten, welke
den onvergenoegenden toestand van stads financieele middels geentsins
loelaet. »
*
* ¥
Ondertusschen was het Stedelijk bestuur maar altijd bezig met het
opmaken der lijsten van de Burgerwacht; dit werk ging met aller-
hande moeilijkheden gepaard, het vorderde zeer langzaam, zoo lang-
zaam zelfs dat de Gouverneur opnieuw inlichtingen vroeg, om te
welen hoever liet stond met de inrichting; hierop werd den 14 April
1831 geantwoord :
« Mijnheer de Gouverneur,
» Als gevolg aan uw schrijven van 12 dezer maand, hebben wij
de eer u te doen opmerken dat de werkzaamheden van den kantonalen
Raad der Burgerwacht zeer ingewikkeld zijn ; dit is Ie wijten aan het
groot getal rek! amen, aan hunne verscheidenheid, en aan de moeilijk-
heid die men ontmoet om alle dossiers te vormen en alle inlichtingen
te verkrijgen, ten einde rechtvaardige beslissingen te kunnen nemen,
zulks vooral in een zoo bevolkt kanton als het onze. Dit is de oor-
zaak waarom de kiezingcn voor de officieren en onderofficieren der
wacht nog geen plaats gehad hebben; deze zijn nu vastgesteld op
Dinsdag toekomende, 19 dezer maand, en onmiddelijk daarna zullen
wij u op eene dubbele lijst van kandidaten, onze voorstellen doen
geworden voor de benoeming van den kolonel en den luitenant-kolonel,
ten zelfden tijd als de lijsten van controle, opgemaakt volgens het
model te dien einde gezonden aan den Voorzitter van den kantonalen
Raad. Aldus zullen wij voldaan hebben aan de brieven ons door u
gezonden den 23 en 28 Maart laatstleden.
» Voor het overige, Mijnheer de Gouverneur, zullen wij het als
eenen plicht beschouwen met allen iever en werkzaamheid de uit-
voering der wet te verzekeren, opdat de Lokersche Burgerwacht
kunne ingericht worden met den spoed door eene zoo belangrijke zaak
vereischt.
» Aanvaard, enz.
» Verheyden , (l’ainé). »
Eenige dagen later, nieuwe verwittiging van het liooger bestuur,
nieuwe aanmaning tot spoedig vooruitgaan , waarop men weder ant-
woordde, den 23 April 1831.
« Mijnheer de Gouverneur ,
» Het opmaken der lijsten van controle der Burgerwacht dezer stad,
is verachterd door omstandigheden die niet afhangen van onzen
goeden wil, en daar deze moeten dienen tot basis van de inrichting,
was het ons onmogelijk vroeger te voldoen aan uwe brieven van 7
en 23 dezer maand.
» Hierbij wordt thans het getal opgegeven der burgers geroepen
om dienst te nemen in de drie bans der Burgerwacht, te weten :
567 mannen in den eersten ban, en in de twee andere gezamentlijk
2040 man.
» Verondersteld dat men het inzicht hebbe de Burgerwacht volledig
te wapenen, dan is het belangrijk dat van het noodig getal wapens
afgerekend worde, de wapens welke de stad bezit, en die vroeger
gediend hebben voor de Schutterij ; dit getal beslaat uit 287 geweeren
en 39 sabels met het erbij behoorend lederen tuig, dit alles overeen-
komstig den staat die er van opgemaakt is en gezonden met onzen
brief van 3 December 1830.
» Hiermede meenen wij voldaan te hebben aan uw schrijven, en
verzoeken u de verzekering te aanvaarden van al onze achting.
» Verheyden, (fainé). »
Daar zeer waarschijnlijk verscheidene onzer lezers niet bekend zijn
met den dienst der Burgerwacht te dien tijde , zullen wij hem hier
meedeelen zooals hij geregeld was door de wet van 31 December 1830.
In oorlogstijd bestond de Burgerwacht uit drie bans.
De Ie ban, of voorban, bestond uit de ongehuwden of weduwnaars
zonder kinderen, die op 1 Januari van het jaar te voren, niet ten
volle 30 jaar oud waren. De 2e ban bestond uit de ongehuwden of
weduwnaars zonder kinderen, die op den i Januari van het jaar te
voren, meer dan 50 en min dan o0 jaar oud waren. De 3e ban werd
gevormd door al de andere leden der Burgerwacht.
De Ie ban was bestemd om de ongeschondenheid van ’s lands grond-
gebied te handhaven, en moest, in geval van aanval of gevaar, af-
zonderlijk ingericht worden en tegen den vijand opgaan. De 2e ban
begunstigde de binnenlandsche bewegingen van het leger en bewaakte
de versterkte steden. De 2e ban mocht voor den dienst niet opge-
roepen worden vóór dat den Ie ban gemobiliseerd was; de Ie ban
werd altijd eerst opgeroepen, zelfs voor het uitoefenen van den dienst
die eigentlijk aan den 2e ban behoorde. Den 3e of achterban, was
altijd sedentair.
*
* ♦
Den 29 April 1851 had de kiezing plaats der ollicieren van den
Ie ban der Burgerwacht, den 2 en 3 Mei daaropvolgende, voor de
oflicieren van den 2e en van den 5C ban.
Op den 16 van dezelfde maand Mei werd er gekozen voor de
balaillons-overslen en voor hunnen staf.
Aldus samengesteld, en met de bataillons der gemeenten Exaarde
en Dacknam, telde de Burgerwacht van liet kanton Lokeren, op den
18 Mei 1851, 3217 manschappen, de oflicieren niet medegerekend; de
tabel der ollicieren zullen wij meedeelen in het vervolg dezer studie.
In het begin van Mei 1831 , schreven de ollicieren der Lokersche
Burgerwacht, aan het Collegie van Burgemeester en Schepenen, « ten
lo3
oiiulo hun al 1c leveren, de cors of blaeshoorns van de Ex-Schuttcrij,
berustende op hel Stadhuis », met hunne dankbetuigingen « de ver-
bintenis biedende die terug te geven. »
Dit schrijven draagt de handteekening der volgende oversten : J. F.
\an Kerckhove, A. J. Louvau-Schellekens, Bussens, (l’ainé), Ch.
Blancquaert , Heulie, C. L. Van den Stccne, Vrancken-Van den Sleene,
i‘. A. De Jonghe en J. D. Baetens.
* *
In den aanvang der maand Juni daaropvolgende hadden onze Burger-
wachten nog geen wapens; dit vernemen wij door eenen brief van
de kapiteins Heulie en Broeckaert, van de Ie en 2C kompagnie, aan
het Gemeentebestuur gericht. In dit schrijven, hetwelk de dagteekening
draagt van den 3 Juni, verzoeken de twee bevelhebbers dat men
hun de wapens met toebehoorten adevere, die noodig zijn voor de
bewapening van hunne compagnie, zij verklaren dat zij die vraag
inzenden op het aandringen van hunne wachten die toch geen dienst-
oefeningen kunnen doen zonder wapens, en verzekeren dal er (en
allen tijde een goed gebruik zal van gemaakt worden.
Den zelfden dag kreeg het Gemeentebestuur nog eenen brief, ditmaal
van den heer Pieters-Cornelis , Majoor-bevelhebber van het 1e bataillon.
Deze officier vroeg « de noodige geweeren met patroontesschen , voor
veertig manschappen die zich vrijwillig aangeboden hadden om een
eerepeleton te vormen, ten einde de solemnecle processie van den
Zondag daaropvolgende te vergezellen. » Tevens verwittigde hij het
Stedelijk Bestuur « dat ook den Etat-Major der Burgerwacht aan de
processie zal deelnemen. »
Aldus, de eerste maal dat de Burgerwachten verschenen in het
openbaar, was het om getuigenis af te leggen van hun geloof, en
eenc eerewacht te vormen rond het Allerheiligste.
*
¥ ¥
Het Gemeentebestuur leverde echter « de cors of blaeshorens » en
de wapens maar voorloopig af. AI waren al de leden der Burgerwacht
goed en wel ingeschreven op de lijsten, de samenstelling was toch
nog niet voltrokken. Lokeren’s Raad was gereed om de laatste hand
te leggen aan dit werk en de inrichting volledig te maken, doch
men was verplicht te wachten naar de controlelijsten der gemeente
Exaarde.
Het Lokersch Stadsbestuur schreef den 9 Mei aan het bestuur van
Exaarde :
« Daer wij voor het opmaeken der cont réien van de onderscheidene
•20.
compagnon uytinakende de drij Bans der Burgerwacht dezer slad en
gemeente, in staet zijn om de Bataillons en Légions van liet kanton
Lokeren sacmen te stellen, aenzocken wij Ued. ten dien eynde in te
zenden de contrùlen van de in lcd. gemeente geformeerde compagnie;
om alzoo dezelve behoorlijk te vervoegen is het hoofdzaekelijk wij
diesaengaende de noodige stukken en inligtingen van led. ’t wege
bekomen, welk wij zonder verwijl inwagten.
P. S. — Wij zouden verlangen met den heer Burgemeester of
Assessor raekendc bedoelde zaemenstelling persoonlijk te handelen.
De Burgemeester,
Verheyden , (l’aîné). »
Lenige dagen later, den 13 Mei, volgde een tweede schrijven :
« Mij nheer den Burgemeester van het gemeente Exaerde;
Naer aenleyding van het artikel 17 der wet van 51 December 1830,
het aental der manschappen voor de Bataillons van ons canton bepaeld
zijnde tot circa 800, in de plaets van 1100, ten gevolge hebben wij
besloten bij de compagnie van l'ed. gemeente te voegen, te weten
de 14° compagnie, bevattende 152 man van Dacknam en den wijk
Bergendrieseh van alhier; de officieren behoorende aen gemelde com-
pagnie zijn de volgende :
Capitaine : Van Hollewinekel Seralin, Dacknam.
1e Lieutenant : De Cleenc Laurent, Dacknam.
2° Lieutenant : Leyn Seralin, Lokcren-Bergendriesch.
2U Lieutenant : Strobbe François, Lokeren Bergendrieseh.
Wij verzoeken Led. ons te onderrigten nopens de voorgeslelde kiezing
van den staf, met inzending van het verbael wanof op te maeken.
Wij hebben de eer, enz.
Verheyden , (l’ainé). »
De werkelijk dienstdoende manschappen van Dacknam en Bergendries
werden aldus gevoegd bij deze van Exaarde.
In Exaarde ging men niet vooruit. De hoogere overheid begon geduld
te verliezen; den 13 Mei werd het Gemeentebestuur van Lokeren, door
den Gouverneur der Provincie uilgenoodigd « binnen de drij dagen,
voor allen uytstel, in te zenden de générale controle van organisatie
der Burgerwagt van dees canton. »
Lokercn’s bestuur drong opnieuw aan te Exaarde, de toon waarop
de vraag gedaan wordt , is dringend :
« Lokeren, ld Mei 1831.
Mijnheeren Burgemeester en Assessors van het gemeente Exaerde;
Mijnheer den Gouverneur, bij zijne aenschrijving van 13 dezer,
noodigd ons uyt ten eynde binnen de drij dagen , voor allen uytstel,
in (e zenden de générale controle van organisatie der Burgerwagt van
dees canton, ten gevolge van welke wij d’eer hebben Led. t'aenzoeken
ons zonder uvtstel te laten toekoinen de controlen bevattende alle de
compagniën der Burgerwagt van Led. gemeente, mede de proces-
verbaelen der kiezingen van Titularissen, Majors en Ollicieren van den
Staf van het Bataillon aan Ued. gemeente behoorende. Wij hebben
goed gevonden, ten eynde de bewerking te verhaesten, voor led.
ook, van Uendermonde, tegelijk met dcgone die wij benoodigen, te
laeten bezorgen noodige gedrukte modellen of caders tot het opmacken
der gemelde controlen; het waere geraedzaem Ued. ol een der Assessors
heden of morgen u y terlijk naer hier te komen om diesaengaende te
confereren.
Verheyden , (l’ainé). »
★
* *
Was de toon van dit schrijven aandringend, daar was toch nog
zachtheid bij. Anders was het gelegen met een der ollicieren van de
Lokersche Burgerwacht, kapitein Louvau-Schellekens. De kostelijke
eigenschap die alle lasten licht om dragen maakt; — hel geduld —
moet niet de hoofddeugd geweest zijn van dezen « vooruitwillenden »
oflicier, die den 1 Juni 1831 aan den eersten magistraat der stad,
den volgenden brief richtte : (wij vertalen :)
« Mijnheer de Burgemeester dezer stad,
De eer hebbende u mijne beleefde groeten te bieden, ben ik zoo
vrij u te verzoeken mij de namen te doen kennen der personen, die
ten gevolge van hunne vervanging, moeten gebracht worden op de
controle der manschappen deelmakende van de 2e compagnie, 2e en
3<! ban, waarover ik kapitein ben.
Ik heb nog de eer u te verwittigen. Mijnheer de Burgemeester, dat
het noodig is, zoowel voor de regelmatigheid van onze defensieve
inrichting als voor de openbare rust in uwe stad, dat van uwentwege
uitga een spoedig samenroepen van al de wachten der drie bans
vereenigd; slechts alsdan zullen wij kunnen overgaan tot de samen-
stelling van onzen bestuurraad, en tot de inrichting van onzen tucht-
raad, zonder dewelke het ons onmogelijk is te voldoen aan den
wensch van het Staatsbestuur en aan de eischen der wet nopens de
Burgerwacht.
Vermits gij u zelven verantwoordelijk zoudt stellen voor de spijtige
gevolgen die zouden kunnen voortspruiten uit het feit dat gij, door
onwettelijk het samenroepen der wachten te lang uit te stellen, het
156
ons ónmogelijk /.omit maken de Burgerwacht bijtijds in te richten en
te beantwoorden aan den wensch onzer wetgevers, ineenen wij te
mogen hopen dat gij niet langer zult uitstellen aan onze nederige
maar dringende uilnoodiging voldoening te geven.
Hiermede heb ik de eer te zijn
Uwen nederigcn dienaar,
Uouvau-Schellekens, kapitein. »
Dit was nu eens ecnen echten bevelhebbersbrief ! 01' hij veel indruk
zal gemaakt hebben op den Burgemeester der stad Lokeren? Of hij
veel zal bijgedragen hebben tot de spoedige samenstelling van Lokeren's
Burgerwacht? Wij gclooven van neen. De eerste magistraat zal te
veel eergevoel gehad hebben om op dit verdoken bevel te antwoorden;
waarschijnlijk achtte hij zich te hoog om zich te storen aan een
schrijven hetwelk hem « verantwoordelijk stelde voor spijtige gevol-
gen » ; in alle geval, er is geen bewijs dat hij geantwoord heeft; de
zaken gingen hunnen gewonen loop, hunnen regelmatigen gang.
Bij brief van 7 Juni werden de gemeentebesturen van Exaarde en
Dacknam, door Burgemeester Verheyden verwittigd, dat er « op
Zaeterdag aenslacndc 11 dezer, 2 uren naemiddag, ten stadhuyze
alhier zal voortgegaen worden tot de kiezing van den Lieutenant-Colonel
der Burgerwacht van dcez canton, conforme de aenschrijving van
mijnheer den Gouverneur dezer Provincie. »
Bij besluit van « mijnheer den Kcgenl » was reeds, den 2 Juni 1831,
benoemd geworden tot opper-bevelhcbber, met titel van kolonel, van
liet legioen der Burgerwacht van hel kanton Lokeren, den heer Jean
Ferdinand Vermeulen. De eerste kolonel der Lokersche Burgerwacht
legde zijnen eed af, in handen des Burgemeesters, den lo Juni 1831. (i)
Op den dag, vastgesteld door den hierboven bedoelden brief, dus
op den 11 Juni werd er « voortgegaen tot de kiezing van den Lieutenant-
Colonel der burgerwacht van deez canton. »
De uitdrukking is niet juist. Eigent I ij k werd deze hoogere oQicier
niet gekozen; volgens artikel 29 der wet van 31 December 1830 was
de bepaalde benoeming overgelaten aan het hoofd van den Slaal.
Men stelde alleenlijk kandidaten voor, en het hoofd van den Staat
hoefde de benoeming te doen tusschen de voorgestelde Majoors en
Kapiteins.
(i) Ik heb lint genoegen het portret van den lieer Vermeulen hier te kunnen
bijvoegen. Dat ik dit kan, heb ik te danken aan de bereidwilligheid van ’s mans
achtbaren zoon, de lieer Armand Vermeulen, onzer stad, die mij veroorloofde deze
liehueekening te nemen en aan mijne studie te hechten.
Ik zeg er hem hier gaarne dank voor.
Twee dagen later, den 15 Juni, zond het Gemeentebestuur aan den
Gouverneur der Provincie, liet proces-verbaal dezer verkiezingen.
Spijtig genoeg is er, benevens den verzendingsbrief, geene kopij
bewaard van het proces-verbaal der kiezing, zoodat wij niet weten
welke kandidaten er aan de keuze van het hoofd van den Staat zijn
voorgesteld geworden.
★
♦ *
Het Gemeentebestuur was, niet ten onrechte, bekommerd over cene
zaak die voor de kas der stad allerbelangrijkst was. Zoo spoedig
mogelijk zou men gaarne geweten hebben hoe hoog het getal beliep
der onvermogende personen, tot den eersten ban behoorende, wiens
uniform op kosten der Stadskas moest aangesehaft worden.
Om dit getal te bepalen werd er in den Gemeenteraad « door den
President voorgesteld te benoemen eene commissie van 6 leden uyt
den schoot van den Raed , tot het doen der aenwijzing van gemelde
onvermogende Burgerwachten en deszolfs acnlal te bepaelen. »
De Raad benoemde hiervoor de volgende hoeren : J. 1). Verbeken;
J. J. De Cock-Gilles; A. J. Louvau-Schellekens; J. B. Tolliers; J. B.
De Vylder; J. J. Sloor.
Den 14 Juni daaropvolgende deed deze commissie verslag aan den
Raad « betrekkelijk het onderzoek van onvermogende Burgerwachten
van den voorban, bevoegd om hun kleeding in het geheel of gedeel-
telijk uyt stadsmiddelen te worden verschaft. »
Als gevolg aan dit verslag besloot de Raad : « op de voorwaarden
en conditiën welke ten dien ontwerp zullen vastgesteld worden, lot
de dcfinilievelijkc adjudicatie, ten gevolgen der soumission van onder-
neming der gemelde kleedingstukken, vast te stellen op Zaeterdag
eerstkomende, 18c dezer maend. »
*
* *
Wil men nu weten waaruit, volgens de wet, de wapening en uit-
rusting der Burgerwacht bestond? Zie het hier :
« Den uniform der Burgerwacht bestaet uyt eenen kiel van blauw
linnen met rood boordje aen den hals, aen de schouderbanden en
aen de omslagen der mouwen; eenen schako, overtrokken met gewast
linnen, met eenen pompon bovenop, waervan de kleur door de
oversten van het korps zal bepaeld worden ; en eenen zwarten leeren
gordelriem , van vooren met eene gesp gesloten.
» De onderolliciercn en korporalen hebben dezelfde onderscheydende
teekenen als degene van het leger.
138
U De officieren dragen (wee geele contr’ (‘pailletten , driekleurige
aiguilletten aan den linkerarm, den degen en den gouden degenkwast.
» De ondersclieyding der graden geschiedt, gelijk in het leger,
door de menging van het wit en het geel, doch met dit verschil,
dat de contr’ épauletten der lecgere oflicieren in wolle en degene der
hoogere olliciercn alleen in goud en zilver zijn.
» De geweeren, gibernen en leerwerk, noodig voor de bewapening
der Burgerwacht, en de sabels der onderofficieren, met zwarten
hangriem , worden door den Staet geleverd.
» Tot dat den Staet in de wapening der geheele Burgerwacht
voorzien hebbe, zal zij in de landelijke gemeenten het jagtroer of de
piek dragen. »
In afwachting dat er voor elkeen geweeren waren, mochten de
Burgerwachten dus ook optreden met een p ij ken .
Den 18 Juni 1831 stelde de Raad vast : <> de conditiën en voor-
waerden op welke sal gebeuren de onderneminge en leveringe door
de gegaedigde, aen het stedelijk bestuur der stad Lokeren, der
kleedingstukken voor den dienst der Burgerwacht, te weten :
« 73 kielen van blauw lijnwaet, conforme model alhier ten stad-
liuize gedcposeert en gecacheteert , wanof 40 ter lengde van een meter
en 33 ter lengde van 1)3 centimeters, niet inbegrepen de kracg, alle
1er breede of weyde van 93 centimeters.
» Sij sullen belmoren geconfectionnecrt te sijn met guides op de
schouders en belegsels aan de kraeg.
» MO schakos in feutre, volgens het model ten stadhuize gedcposeert.
» 140 zwarte leeren riemen met kopere gespen, ter breede van
5 centimeters en lengde van 1 meter 3 centimeters, volgens model
dier van bestaende. »
Dit was hetgeen de stad kocht voor de onvermogende wachten.
*
♦ ♦
Den 7 Juni 1831 werd, door een besluit van den Regent, den
voorban der Burgerwacht gemobiliseerd in al de provinciën voor
dewelke dien maatregel nog niet genomen was; hierdoor was, over
geheel het land , de eerste ban onder de wapens.
liet besluit van den Regent werd door eenen omzendbrief van den
Gouverneur der Provincie, den II Juni ter kennis van de Gemeente-
besturen gebracht. De gouwbestuurder zegt dat zijne « aanschrijving »
gezonden wordt « om te doen gevoelen hoe hoogst noodzackclijk het
is dat de organisatie der Burgcrwagt in hel algemeen , en die van
— lo9 —
den voorban in liet bijzonder, spoedig voltrokken zij, dacr waer deze
wagt nog niet volkomen mogt zijn ingerigt. »
Deze brief bevatte nog liet volgende :
« Volgens de berigten die ik van den Minister van Binnenlandsclie
zaeken ontvangen heb, zal den voorkeur voor de plactsen van lioofd-
oniriercn van den voorban en van bunnen stal', welker benoeming
volgens de wet aan bet Hoofd van den Staet tockomt, gegeven
worden aan de leden zelve van den voorban, voor zooveel zij dacrloc
de vereysehten bezitten. »
Dit was alles goed en wel, maar om al de hoofdollicieren en bunnen
staf te vinden in den voorban, ’t is te zeggen onder de ongebuwden
en weduwnaars zonder kinderen, van 18 lot 30 jaren oud, moest
men daar al de mannen vinden die daartoe geschikt waren; dit was
het geval niet te Lokcren, en het Gemeentebestuur antwoordde dan
ook den 20 Juni :
f Wij vertalen dezen brief en de volgende.)
« Aan den heer Baron de bamberts, Gouverneur van Oost- Vlaanderen.
» Ons schikkende naar uwen omzendbrief van 11 dezer maand, hebben
wij de eer u te zenden de algemeene kont rooi van al de kompagniün
van den eersten ban der Burgerwacht van liet kanton Lokcren, aan-
duidende de sterkte van het aantal manschappen voor onze gemeente,
als ook voor Exaardc en voor Dacknam; tevens zenden wij u eenc
verklaring dat er onder de manschappen van den eersten ban der
Burgerwacht onzer stad, geene gevonden worden die geschikt zijn
om de, in uwen brief bedoelde ambten, te bcklecden.
Aanvaard , enz.
» De Burgemeester,
Verheyden , Paine. »
Twee dagen later vertrok den hieronder volgenden brief :
« Aan den heer kolonel, bevelhebber van bet legioen der Burger-
wacht van het kanton Lokcren.
» Ingevolge artikel 14 der wet van den 31 December 1830, hebben
wij de eer l'Ed. te zenden de kontrool-lijsten der achttien compagniën,
uitmakende de drie eerste bataillons van bet legioen des kantons
Lokcren, alsook de kontrool der 5" compagnie van het 4° bataillon;
de andere compagniën van dit bataillon bestaan uit manschappen der
gemeente Exaarde; van dit bestuur hebben wij tot hiertoe nog niets
ontvangen. Zoodra die lijsten ons ingezonden worden zullen wij ze
aan L'Ed. overmaken. Gelief, intusschen, ons ontvangstbewijs van deze
te geven.
Aanvaard , enz.
1G0
» De Voorzitter van den kantonale» Raad.
Vcrlieyden, l'ainé. »
Dit gevraagde ontvangstbewijs werd door den kolonel Vermeulen
afgeleverd in dezer voege :
« Aan den beer Voorzitter van den kantonalcn Raad, Rokeren.
» Uwen geëerden brief van lieden was vergezeld van de kont rooi-
lijsten van 18 compagniën, uitmakende de drie eerste bataillons van
bet legioen der Burgerwacht van het kanton Rokeren , alsook van de
controol der Compagnie gevoegd bij bet 4e bataillon.
» Het zou mij zeer aangenaam zijn, zoo spoedig mogelijk de kontrool-
lijsten der vier compagniën van Exaarde te ontvangen, opdat het
bataillon volledig zou wezen.
» De kolonel, bevelhebber der Burgerwacht van het kanton.
» J. Ferdinand Vermeulen. »
Eindelijk, den G Juli, was Exaarde met zijn werk gereed; de lijsten
werden aan den kolonel gezonden, en deze antwoordde denzelfden dag :
« Aan den heer Verheyden , Voorzitter van den kantonalcn Raad.
» Deze dient alleenlijk om UEd. de goede ontvangst te melden van
de kontrool-lijsten der i compagniën van de gemeente Exaarde; deze
stuks waren mij dringend noodig voor de samenstelling van het
■ie bataillon.
» Aanvaard, enz.
» De kolonel, bevelhebber der Burgerwacht van het kanton.
» J. Ferdinand Vermeulen. »
Aldus, zes maanden na het stemmen der wet van den 31 December
1830, was liet legioen der Burgerwacht van Rokeren bepaald samen-
gesteld.
*
* ¥
Het is hier de plaats om terloops melding te maken van een
tusschengeval waarop wij later nog zullen terugkomen.
Uit eenen brief van den Gouverneur der Provincie, gedagteekend
2 Juli 1831, blijkt er dat de Burgemeester der stad, Mr Verheyden,
l'ainé, bij dien hoogen ambtenaar aangeklaagd was, als hebbende de
samenstelling van den tuchtraad der Burgerwacht te lang verschoven.
Het antwoord van Rokeren’s eersten magistraat aan den Gouverneur
der Provincie, was eerlijk, waardig :
« NTog moeten wij ons vrijpleiten van de beschuldiging, te lang
gewacht te hebben met de samenstelling van den tuchtraad der
Burgerwacht van dit kanton, wel te verstaan, indien het bewezen kan
worden dat er te lang gewacht is. Inderdaad , het heeft ons toege-
schenen dat sommige officieren van de wacht , op dit punt met de uit-
voering der wet meer haast icillen maken dan de wet zelf ons toelaat,
want, naar ons bescheiden oordeel, is liet feit dat men eene wet wil
uitvoeren alvorens zij wettelijk afgekondigd zij , iets dat aan dwalin-
gen, ja zelfs , aan dwaasheden blootstelt. Trouwens, wij hopen dat
bet immer het minst moeielijke deel onzer taak zal wezen, te bewijzen
dat wij getrouw zijn gebleven aan onze plichten als magistraat. »
*
¥ ¥
Om den tuchtraad der Burgerwacht samen te stellen, werden de
volgende heeren vereenigd op het stadhuis, den 7 Juli 1831 :
Sergoyne-Limpens , kapitein
Eyers Jean, luitenant
Rocls Casimir, onderollicier
Van Varenbergh Philippe, kaporaal
De Smet Louis i
r. !.r . • leden der Burgerwacht.
De Moor Louis ' ö
Die heeren vergaderden op den gestelden dag, en bij loting werden
de volgende personen aangeduid om van den tuchtraad deel te maken :
Kapitein. De Vcirman Jan-Baptiste , kapitein der Ie compagnie van
bet 3e bataillon.
Luitenant. De Cleene Laurent, luitenant der 3° compagnie van liet
4e bataillon.
Onder-Luitenant. Carpentier François, onder-luitenant der 3e com-
pagnie van het 2° bataillon.
Onder-Officier. Van Hoye Jacques-François, sergeant der 2C com-
pagnie van het 4e bataillon.
Kaporaal. De Baere Jacques-Jean, kaporaal der Ie compagnie van
het 3° bataillon.
Twee wachten. Ernalsteen George, Burgerwacht der controle nr 76;
en Smet Jacques-François, Burgerwacht der controle nr oo.
♦ ¥
Laten wij, alvorens deze studie te voltooien, nog aanstippen dat
kapitein Louvau , van wien wij hierboven gesproken hebben , bij
Koninklijk besluit van 16 October 1831, benoemd werd tot Luitenant-
kolonel der Lokersche Burgerwacht.
★
¥■ ¥
Ten slotte van dit eerste hoofdstuk, zij het ons toegelatcn de tabel
mede te deelen van de samenstelling der Lokersche Burgerwacht,
zooals wij die aantreffen in een dokument van latere dagteekening,
namentlijk in de rekening over het dienstjaar 1831 :
—
162 —
Aanduiding
Gemeenten
Getal
der legioenen ,
waartoe de
manschappen
bataillons
manschappen
inbegrepen
en compagnicn
belmoren
de officieren
LENIG LEGIOEN.
1° Bataillon.
1 Compagnie
Lokeren
103
2 »
»
127
3 »
»
130
4 »
»
123
5 »
»
130
6 »
»
132
Staf van liet bataillon
»
5
2e Bataillon.
1 Compagnie
Lokeren
134
2 »
»
133
3 »
»
137
4 »
»
134
5 »
»
141
6 »
»
132
Staf van liet bataillon
»
4
S" Bataillon.
1 Compagnie
Lokeren
131
2 »
»
150
3 »
')
161
4 »
))
155
5 »
a
180
6 »
»
115
Staf van liet bataillon
»
4
4e Bataillon.
1 Compagnie
Exaarde
163
2 »
»
162
3 »
»
177
4 »
n
181
5 »
»
181
6 »
»
»
Staf van liet Bataillon
»
4
Staf van liet Legioen
Lokeren
6
Totaal
5597
De Lokersclie Burgerwacht
telde Ie samen 3597
manschappen
onder 2321) van Lokeren en
8G8 van Exaarde en
Dacknam.
waar-
Hieronder volgt nu de naamlijst der officieren van den algeniecnen
staf van liet legioen, en van den staf van elk der vier bataillons.
Algemeene staf van het legioen :
Kolonel, Jean-Ferdinand Vermeulen,
Luilcnant-kolonel , A.-J. Louvau-Schellekens,
Kapitein-adjudant-inajoor, Frans-Bernard Cruyt ,
Kapitein-kwartiermeester, F. S. Tolliers,
Onderluitenant-vaandeldrager, (niet gemeld)
Cliirurgijn-majoor, Jan-Pliilippe De Feyter,
Tambour-majoor, (niet gemeld).
Ie Bataillon.
Majoor, Pietcrs-Cornolis , Lokeren.
Luitenant-adjudant-majoor, Slragiers Jacob, id.
Luitenant-kwartiermeester, Baetens J.-Ed. id.
Adjudant-onderofficier, Monniaers Karei, id.
Adjudant-vaandrig, Laureys Karei, id.
Tambour-maître , Willems Frans-Bernard, id.
2e Bataillon.
Majoor, Van Kerckhove Jan-Frans, id.
Luitenant-adjudant-majoor, Vermunt J.-B. id.
Luitenant-kwartiermeester, Garn A.-F. id.
Adjudant-onderofficier, Waegemans Karei , id.
Adjudant-vaandrig, Boelcns Louis, id.
Tambour-maitre , Coppens Antoon-Frans, id.
oe Bataillon.
Majoor, (niet gemeld)
Luitenant-adjudant-majoor, Van Kerckhove E. id.
Luitenant-kwartiermeester, Engels Livin, id.
Adjudant-onderofficier, Van Evere J.-F. id.
Adjudant-vaandrig, Laureys Jacob-Domien, id.
Tambour-maitre, Matthys Ignatius, id.
4e Bataillon.
Majoor, (niet gemeld)
Luitenant-adjudant-majoor, De Meurichy C. Exaarde.
Luitenant-kwartiermeester, Dierinckx V. id.
Adjudant-onderofficier, Sturtewaegens X. id.
Adjudant-vaandrig, Van Damme Joseph, id.
Tambour-maitre, Gallon Joseph, id.
De officieren van het 4e bataillon waren maar gekozen geworden
den 51 December 1831.
164
Zooals er uit de hierbovcnstaande tabel blijk! , stond er aan liet
hoofd van elk bataillon eenen Majoor; de staf van dezen oflicier was
samengesteld uit : een luitenant-adjudant-majoor, een luitcnant-kwar-
tierineester, twee adjudanten-onderolïicieren, waarvan een de vaandrig
was van liet bataillon, en eenen tambour-maître.
De opperbevelhebber van gansch het legioen der Burgerwacht , had
den graad van kolonel, wanneer hij ten minste 3 bataillons onder
zijne bevelen had; zijnen staf bevatte : een luilenant-koloncl , een
kapitein-adjudant-majoor , een kapitein-kwartiermeester, een onder-
luitenant-vaandrig, een chirurgijn-majoor en eenen tambour-majoor.
De staf van elk bataillon moest ook minstens éénen hulp-chirurgijn-
majoor bevatten, maar de namen van die ollicieren worden niet
vermeld.
*
¥ ¥
De vriendelijke lezer die ons tot hier heeft willen volgen zal thans
een gedacht hebben van de samenstelling der eerste Lokersche Bur-
gerwacht, en van hare kleeding in 1830. Thans zullen wij handelen
over het lokaal der Burgerwacht en haar oefeningsplein , overtuigd
dat deze weinig gekende bijzonderheden van plaatselijke geschiedenis,
dooi menigeen niet zonder belangstelling gelezen worden.
11. LOKAAL EN OEFENINGSPLEIN.
De kolonel, J. -Ferdinand Vermeulen , en M' Verhcyden , Faine, de
Burgemeester van Lokeren, waren mondelings overeengekomen dat de
Burgerwacht zou mogen beschikken over een lokaal der stad, voor
haren dienst. Dit blijkt uit den volgenden brief :
« Lokeren, den II Juli 1831.
« Aan den heer Burgemeester der stad Lokeren.
» Ik verzoek u mij den sleutel te doen overhandigen van de corps
de garde, (wachthuis der polieie), opdat ik onmiddellijk bezit zou
kunnen nemen van dit lokaal voor den dienst der Burgerwacht , dit
ingevolge onze mondelinge afspraak.
» In afwachting groet ik u hartelijk.
» Kolonel J. -Ferdinand Vermeulen. »
liet huis, waarop kolonel Vermeulen doelt, is dit gelegen op de
oude beestenmarkt, en palende aan het Stadhuis, hetwelk in 1830
bestemd werd om te dienen als corps de garde en bureel van hel
octrooi, zooals wij vroeger reeds geschreven hebben.
— 165 —
Doch, de Burgemeester der stad antwoordde dat liet stedelijk
bestuur voor zijnen dienst insgelijks gebruik moest maken van een
deel van de corps der garde; daarom had hij aan den Schepenenbode
bevel gegeven dit lokaal te openen telkenmale den dienst der Burger-
wacht het vereischte.
« Lokeren, den II Juli 1851.
» Aan den heer Vermeulen , kolonel der Burgerwacht van dit kanton.
« liet Stadsbestuur insgelijks een deel moetende gebruiken van het
lokaal der corps de garde, zoo hebben wij de eer u te doen kennen
dat de stadsbode bevel heeft ontvangen dit lokaal te openen, ieder
maal dat den dienst der Burgerwacht dit zal vereischen.
» De Burgemeester,
» Verheyden , l’ainé. »
Kolonel Vermeulen sprak over de zaak met zijnen Luitenant-kolonel,
Louvau-Schellekens ; deze steeg — dit zij gezegd zonder spot — op
zijn oorlogspaard, en den 1:2 Juli ontving het Magistraat der stad
den volgenden brief :
« Lokeren, den 12 Juli 1831.
» Mijnheer,
« Ik heb de eer u te laten weten dat ik , daartoe afgevaardigd door
den kolonel , u ontvangst meld van uwen brief van gisteren ; in ant-
woord daarop, en in naam van den kolonel, doe ik u te wete dat
het korps der oflicieren, opzettelijk daartoe bijeengeroepen, oordeelt
dat het noodig is dat de Burgerwacht heel en al en uitsluitelijk
beschikke over de corps de garde. Bijgevolg, indien gij er een deel
van voorbehoudt, voor om ’t even welken dienst, kan dit lokaal ons
niet dienen, en daar de verschillige diensten der Wacht geen verder
uitstellen meer gedoogen , zullen wij verplicht zijn, zonder verwijl
bezit te nemen van andere lokalen , waarvan de huur zal moeten
betaald worden door de stad, dit ingevolge artikel 63 der wet van
50 December 1830, in afwachting dat de beheerraad, regelmatig
samengesteld, eene begrooting kunne opmaken en de noodige gelden
ter beschikking stellen van den kwartiermeester.
» Gij zult de gegrondheid van ons bezwaar moeten erkennen,
Mij nheer de Burgemeester, wanneer ik u zeg dat het verdiep van dit
lokaal nauwelijks toereikend zal zijn voor de bureelen van het beheer
en van den tuchtraad, wiens zittingen openbaar moeten gehouden
worden, terwijl liet gelijkvloers gansch moet ingenomen worden door
de Wacht zelf, die onmiddelijk haren dienst gaat aanvangen.
Ziedaar het verslag dat ik gelast was u te doen. Vastbesloten nooit
166
een haarbreed van mijne plichten af te wijken, blijf ik daaraan
getrouw door u te verzoeken mij zoo spoedig mogelijk te laten welen
waaraan wij ons moeten houden.
» 'k Heb de eer u te groeten.
» De Luitenant-kolonel ,
» A. J. Louvau-Schellekens. »
Dit was bond gesproken : wij moeten de corps de garde geheel en
gansch hebben, of wij verzoeken een ander lokaal, en gij, stad, zult
er de huur van betalen.
Omdat hij den dag nadien nog geen antwoord bekomen had, schreef
de ongeduldige ollicier maar weer eens :
« Lokeren, den 13 Juli 1831.
» Mij nliecr de Burgemeester dezer stad.
» Ik heb de eer u mijnen brief te bevestigen van gisteren, en u
te verwittigen dat de kolonel, die er aan houdt dat wij zoo spoedig
mogelijk onzen dienst kunnen aanvangen, u verzoekt hem op deze een
dringend en afdoend antwoord te zenden.
» Gelief mij dit antwoord te doen kennen zonder verwijl, en aan-
vaard enz.
» Uw onderdanige dienaar,
» De Luitenant-koloncl ,
» A. J. Louvau-Schellekens. »
Had de Burgemeester van Lokeren niet geantwoord op den eersten
brief, ook aan dit tweede, dringend schrijven schijnt hij geen gevolg
te hebben gegeven. Liever stelde hij zich in persoonlijke betrekking
met den kolonel zelf, en uit deze onderhandclingen moet weldra een
goede overeenkomst gevolgd zijn, want den 3 Oogst schrijft de eerste
magistraat aan kolonel Vermeulen :
« Aan den heer kolonel , bevelhebber der Burgerwacht van dit kanton.
» Om redenen die u reeds bekend zijn, moet ik u bevestigen dat
het verdiep van liet huis, hetwelk thans tot corps de garde dient,
niet ter uwer beschikking kan gesteld worden; ik meen echter dal er
geen enkele reden bestaat waarom gij u niet zoudt te vreden houden
met de plaatsen die ik u heb aangeduid.
» Aanvaard enz.
» De Burgemeester,
» Verhcyden , l'ainé. »
Hiermede was liet pleit beslist. De Burgerwacht nam haren intrek
in de benedcnplantsen van het huis, dienende voor corps de garde,
en gelegen nevens het stadhuis, zooals wij hierboven zegden.
1(57
♦ *
Thans hebben wij Ie spreken over het schictplein of oefeningsplein.
Echter, daarvoor zal de welwillende lezer ons moeten toelaten onze
studie een jaar vooruit te loopen, en onze opzoekingen aan te vangen
met het jaar 183:2.
Dit Ycrloopcn jaar had verandering gebracht in de samenstelling van
den staf der Burgerwacht; Luilcnant-kolonel Louvau was kolonel ge-
worden der Burgerwacht van het kanton Lokeren. Tot dit ambt was
hij benoemd geworden, in vervanging van den heer Jean-Ferdinand
Vermeulen, den 22 Februari 1832; den G Maart zond de Burge-
meester hem den tekst van hel Koninklijk besluit waardoor hij benoemd
werd , en eenige dagen later legde hij zijnen eed af in handen van
den Gouverneur der Provincie.
Pas was deze benoeming tien dagen gebeurd , toen de nieuwe
kolonel aan den Burgemeester der stad het volgende schrijven richtte :
« Lokeren, den 1G Maart 1832.
» Aan den heer Burgemeester dezer stad.
» Ik herinner mij dat er vroeger in den Gemeenteraad dezer stad
moeilijkheden geweest zijn, om te weten of de stedelijke regeering ja
of neen den huurprijs moest betalen van het oefeningsplein, hetwelk
tot nu toe daarvoor gediend heeft , en hetwelk aangeduid was geworden
door het enkel gezag van den gewezen kolonel ; deze vraag werd dooi-
den Baad in ontkennenden zin beantwoord. Ik verwittig u dus, heer
Burgemeester, dat mijne manschappen er geen voet zullen zetten, en
dat het noodig is, vóór Zondag een plein aan te duiden, geschikt
voor de wekelijksche oefeningen. Het zal u wel bekend zijn dat volgens
de voorschriften in het bestuurlijk memoriaal opgenomen , de Gemeente-
raden verplicht zijn aan de Burgerwachten zulk plein te verschaffen. »
Mijnheer Verheyden antwoordde denzelfden dag :
« Lokeren, den IG Maart 1832.
» Aan den heer Kolonel, bevelhebber der Burgerwacht van dit kanton.
» In antwoord op uwen brief van heden, haast ik mij u te laten
weten dat de Gemeenteraad in de begrooting der stad eene som heeft
ingeschreven voor den huurprijs van eenen grond, geschikt voor de
oefeningen der Burgerwacht; hel eomiteit van conservatie, hetwelk de
Gedeputeerde Staten dezer Provincie vervangt, heeft echter deze uit-
gave niet goedgekeurd , en heeft ons doen opmerken dat het niet
noodig is daartoe eenen grond te huren, daar de markt van Lokeren,
en desgevallend den openbaren weg zelf, ruim genoeg zijn voor de
oefeningen der Wacht. » De Burgemeester,
» Verheyden, Paine. »
L)c eerste Magistraat sprak waarheid. Inderdaad, in de begrooting
voor liet dienstjaar 1852 opgemaakt, in ’s Raads zittingen van 12 en
15 December 1851 , staat er, onder kapittel 49 :
« Den Raed , in aendagt nemende dat deze stad niet bezit in eygen-
dom een geschikt terrein voor de Garde civique, om dezelve in den
wapenhandel te oelfenen, proposeert voor huurpagt van den grond tot
dies bekwacm, over liet dienstjaar 1852, de somme van...., 50 guldens. »
En, in de kolom van opmerkingen, aan de Provinciale Staten voor-
behouden, staat er dat « het liooger Bestuur de noodzakelijkheid niet
inziet van het huren van eenen grond voor de oefeningen, aangezien
de groote markt van Lokeren, en desgevallend, den openbaren weg,
daartoe voldoende geschikt zijn. » En krachtens deze zienswijze werd
de voorgestelde som van 50 guldens niet goedgekeurd.
De eerste burger der stad had dus gelijk in zijn antwoord aan
kolonel Louvau , maar dit alles maakte de rekening niet van den door-
drijvenden hoofdoflicier, en hij zond het volgend schrijven :
« Mijnheer de Burgemeester,
» Door uwen brief van 16 dezer maand laat gij mij weten dat het
comiteit van conservatie, ’t welk de Gedeputeerde Staten dezer
Provincie vervangt , de som niet heeft goedgekeurd , door de stad in
hare begrooting voorgesteld om eenen grond te huren voor de oefe-
ningen der Burgerwacht; het is u dus niet mogelijk er eenen aan te
duiden.
» lk heb er niets tegen dat de manschappen zich oefenen op de
markt der stad , in gewone omstandigheden en zoolang wij geen
garnizoen hebben; maar aangezien dit oefenen op de markt moeilijk-
heden zou opleveren indien er andere troepen in de stad waren, en,
langs eenen anderen kant , de markt en den openbaren weg volstrekt
niet geschikt zijn om de manschappen te Ieeren schijfschieten, iets
wat weldra zal moeten gedaan worden, zoo heb ik naar den Gouver-
neur der Provincie geschreven om hem de zaak te onderwerpen. »
Het schrijven van kolonel Louvau aan den Gouverneur had tot
gevolg dat de Gemeenteraad, den 10 April 1852, werd samengeroepen
om over de zaak te beraadslagen.
Ziehier desaangaande , een uittreksel uit het boek der beraad-
slagingen :
« Bij brieve van 29 Maert vraagt Mr den Gouverneur dat hel slede-
lijk Besluer zoude voorzien en besorgen een locael of placts dienstig
tot de exercitiën der Garde Civique dezer stad.
Den Raed , overwegende dat in het belangen der instelling van de
109
Burgerwacht, hel doelmatig toeschijnt een bijzonder plaats voor de
gcseydc Exercitiën aan te wysen, en des te meer noodzakelijk word
gemaakt door de aanhoudende inkwartieringen van militaire man-
schappen binnen deze stad, besluyt ten eynde als voormeld te stemmen
en beschikken de somme van 43 guldens, zijnde het beloop van jaer-
lijkschen pacht van een stuk land of weye, bestemd tot gezcyde
Exercitie-plaets, gelegen achter het huys en herberge bewoond door
Pieter Berlamont , wyck llcirbrugge , alhier, bij hem in pagt gcbruykt ,
die hetzelve stuk land of wey tot bedoelden dienst der Exercitie aan
de Stedelijke Regcering in naer pagt zal geven ten advenante van 43
guldens; den Raed lastende het Collegie van Borgemccster en Schepenen
om met genoemden Berlamont een schriftelijke overeenkomste en ver-
drag aan te gaen wegens den voorgestelden pagt, welke van heden
zijn aenvang zal nemen en eyndigen met Kersavond 24 December
aenslaende; zullende gemelde somme van 43 guldens voor regularisatie
gebragt worden in den butjet van 1833. »
Dit is klaar; de stad onderhuurde, van Pieter Berlamont, op de
Heirbrug, een stuk grond voor de oefeningen der Burgerwacht. Die
Pieter Berlamont was koopman in vee, en den door hem voortver-
huurdeu grond, was een stuk weide dat hij in pacht had voor het
grazen van zijn vee; die grond heeft dan ook langen tijd den naam
gedragen van « de Wey. » Thans is het eenen akker, gelegen achter
het huis, nu bewoond door den heer Frans Kint.
Die zaak was dus in regel. Terwijl het Gemeentebestuur aldus den
wensch van de Burgerwacht inwilligde, kreeg het wederom eenen
brief van den kolonel; hij schreef :
« Wanneer de heer Gouverneur U aanraadde een plein ter onzer
beschikking te stellen voor onze oefeningen, lag het noodzakelijk in
zijne bedoelingen dit plein uitsluitelijk voor ons gebruik te laten
dienen, aangezien hij mij, bij brief van 2 dezer maand, de zorg
toevertrouwt de oefeningen te regelen; daar de 2e en 3e ban insge-
lijks zich moeten oefenen, is het mogelijk dat er dagelijks oefeningen
zullen moeten geschieden, en ik zal de dagen daartoe op zulke wijze
moeten vaststellen, dat de bevelhebbers der vcrschillige compagniën
en bataillons zich altijd persoonlijk kunnen overtuigen dat de man-
schappen zich oefenen volgens de inzichten van het Staatsbestuur.
« Gij zult er dus gelieven voor te zorgen dat ons oefeningsplein
zoo dringend mogelijk ontruimd worde van alles wat niet met den
dienst der wacht betrekking heeft, want de inbezilname door U, heeft
reeds aanleiding gegeven tot eene daad van verzet tegen de tucht ,
22.
ITO
gepleegd door den luitenant-kwartiermeeslcr...., ondanks mijne stellige
bevelen heelt deze ollicier geweigerd zijne manschappen te gaan
oefenen op de Markt, liet plein door U aangeschaft kon hij niet
gebruiken omdat hij niet vrij was. Deze ollicier is strafbaar voor het
overtreden van mijne bevelen, maar de Regeering der stad draagt er
de verantwoordelijkheid van. »
« A. J. Louvau-Schellekens, kolonel. »
Den 21 April 1832 schreef liet Stadsbestuur aan den Gouverneur :
« Aan den heer Gouverneur van Oost-Vlaandercn.
« Als gevolg o]) uwen brief van 29 Maart lid., hebben wij de eer
U te doen kennen dat wij, den wensch inwilligend van het Staats-
bestuur, door ccne beraadslaging van den Gemeenteraad, in dato 10
dezer maand, eene som van 43 guldens beschikbaar stellen als jaar-
1 ijk sc hen huurprijs van eenen grond of plaats, die gelegen is in de
voorstad van Rokeren, en bestemd voor de oefeningen van de burger-
wacht die er onmiddellijk in gebruik kan van komen.
» De burgemeester,
» Verheyden, l'ainé. »
Hiermede was de moeilijkheid opgelost. De burgerwacht vond in
« de Wcy » een voor haar geschikt en uitsluitclijk ten haren dienste
onderhouden plein.
lil. DE WAPENING.
In dit derde deel gaan wij zien hoe het stond met de wapening
der eerste Lokcrsche Burgerwacht.
bij brief van den 16 Februari 1831 , werd er door den Gouverneur
der Provincie aan het Gemeentebestuur gevraagd, hoeveel wapens de
slad wel bezat, gediend hebbende voor de vroegere Schutterij,
liet Magistraal der stad antwoordde daarop als volgt :
« Lokercn, 19 Februari 1831.
» MU» heer de Gouverneur der Provincie,
» Om te voldoen aan uwe geeërde uitnoodiging van 10 dezer maand,
hebben wij de eer u te zenden, eenen slaat aanduidende de hoeveel-
heid wapens en stuks van uitrusting, die in het bezit zijn der stad
en vroeger gediend hebben voor de stedelijke Schutterij, welke ver-
vangen is geworden door de Burgerwacht, waarvan den dienst nu nog
voortduurt. Tevens moeten wij u doen opmerken, Mijnheer de Gouver-
neur, dal de wapens, op dien staat aangeduid, de eenige zijn waarvan
men gebruik heeft gemaakt voor den dienst der Burgerwacht.
ni
» Wat betreft de wapens die aan bijzondere» kunnen behooren, dit
getal zal wel niet zeer aanzienlijk zijn; denkelijk bestaat liet uit 25
of 30 jachtgeweren. Om de Burgerwacht dezer stad volledig te
wapenen, zouden er, behalve de wapens die wij bezitten, nog onge-
veer 1700 geweren noodig zijn, wanneer men oppervlakkig liet eigent-
lijk getal manschappen der Burgerwacht op 2000 schat , na er 7 of
800 te hebben weggelaten die, volgens een eerste onderzoek, kunnen
recht hebben tot ontslaging, om behoeftigheid of om andere redenen.
» Krachtens een besluit van ons Stadsbestuur, in dato 31 December
1830 , is er hier ook eene plaatselijke Burgerwacht ingericht tot behoud
van de openbare orde en veiligheid ; deze bestaat uit de burgers van
20 tot 50 jaren oud, de behoeftigen en werklieden niet inbegrepen,
en telt 450 manschappen; sedert hare instelling tot lieden is zij in
werkelijken dienst.
» Hiermede meenen wij, Mijnheer de Gouverneur, u al de inlich-
tingen gegeven te hebben, in uwen brief gevraagd.
» Aanvaard, enz.
» Uw toegenegen dienaar,
» Verheyden , Paine. »
Eenige maanden later, den 18 Juni 1831 antwoordend op een ander
schrijven van den Gouverneur, baron de Lamberts, duidt het Gemeente-
bestuur aan over hoeveel wapens het eigentl ijk beschikt, voor den
dienst der Burgerwacht ; het geeft op « 307 geweren met bajonetten,
307 yibernes en evenveel buffleteriën. »
Weinig dagen daarna, den 2 Juli, schreven de stadsvoogden opnieuw
aan den Gouwbcstuurdcr : (deze had gevraagd om de geweren der
vroegere Schutterij ten dienste van de Burgerwacht te stellen.)
« Als gevolg op uwen brief van 25 Juni, en overtuigd dat het
noodig is maatregelen te nemen opdat de mannen die den Ie ban der
Burgerwacht van dit kanton uitmaken, van nu af zich in den wapen-
handel zouden kunnen oefenen, hadden wij, nog vóór de ontvangst
van uwen brief, reeds een zeker getal wapens afgeleverd; nu, in
overeenkomst met den kantonale» bevelhebber, komen wij opnieuw
eene hoeveelheid wapens af te leveren , gediend hebbende voor de
Schutterij dezer stad; de overblijvende houden wij ter beschikking
van den bevelhebber, indien het tijdelijk noodig is voor de oefeningen
die oj) vastgestelde tijdstippen, regelmatig uitgevoerd worden door de
wachten van den Ie ban. »
Dit was inderdaad waar; immers wij vinden dat, op aanvraag van
kolonel Jean-Ferdinand Vermeulen , er door de « Kegeeringe der stad
Lokeren » werden afgeleverd « aan den heer Louis Pieters, Major van
het Ie Bataillon der Burgerwacht dezer stad en gemeente, uytmaekend
de vier coinpagniën van den Voorban, mede twee compagniën van
2e en 5e ban, om te dienen tot oeflening in den waepenhandel der
officieren en onderofficieren van genoemde Voorban :
« den 27 Mei, 72 geweeren met bajonnclten, stampers en riemen.
« den 5 Junij, 40 geweeren met bajonnetten, stampers en riemen.
« den I Julij, 88 geweeren met bajonnetten, stampers en riemen,
te samen dus, 200 geweeren. »
Bovendien leverde het Gemeentebestuur nog af voor den dienst der
Burgerwacht :
« den 3 Junij, 10 sabels met riemen, en 4 trommels, waervan
eenen zonder stekken, slagband of draegriem is;
« den 11 Junij, 14 sabels met riemen, en 3 trommels met bande-
liers en alle toebehoorden. »
De Burgerwacht had dus van de stad reeds gekregen, 200 geweren,
24 sabels, en 7 trommels.
¥ *
Oudertusschen was er eene spijtige daad gepleegd.
Het Gemeentebestuur hetwelk aldus zijn beste trachtte te doen in
de maat van het mogelijke, was belasterd geworden bij den Gouver-
neur der Provincie, en werd vooral beschuldigd de wapening der
Burgerwacht te dwarsboomen en onderduims tegen te werken; de
hooge ambtenaar vroeg over de gedane aanklacht, uitleggingen, bij
brief van 2 Juli 1851. De brief van den Gouverneur hebben wij,
— jammer genoeg — niet kunnen terugvinden, maar wel het antwoord
der stad, den 4 Juli gezonden. In het eerste hoofdstuk van dit werk
hebben wij daar reeds een woord over gerept, op deze plaats willen
wij dit antwoord in zijn geheel opnemen, de inhoud ervan wettigt
ruim de moeite :
« Lokeren, den 4 Juli 1851.
» Mijnheer de Gouverneur der Provincie,
» Indien wij eenen dag gewacht hebben om te antwoorden op uwen
brief van eergisteren, dan is het omdat hij ons ernstig genoeg scheen
om ons zelven den tijd te gunnen er over na te denken; alhoewel
wij mcenen dat den brief die wij u den 2 Juli zelf reeds stuurden,
wellicht zal voldoende geweest zijn om bij u, den voor ons nadee-
ligen indruk te vernietigen, teweeggebracht door de lasteringen die
men u gezonden heeft, nopens het gedeeltelijk afleveren en willekeurig
behouden van de wapens die moeten dienen voor de Burgerwacht.
173
» Laten wij ter zake komen ! In overeenkomst met den kolonel
bevelhebber der Burgerwacht, heelt ons bestuur voor den dienst
dezer wacht 200 geweren afgeleverd. Dit is onbetwistbaar, en zooals
wij liet u schreven in onzen brief van 2 Juli, hadden wij reeds een
gedeelte dezer wapens afgeloerd, vóór dat wij er door u toe uitge-
noodigd werden. Dit bewijst wel dat wij het alleveren der wapens
als billijk aanzagen. Even waar is het dat de heer kolonel zich met
ons Gemeentebestuur verstaan heeft, en evenals wij, oordeelde dat
een getal van 200 geweren, voor het oogenblik voldoende was om
den dienst te verzekeren, overtuigd dat de uitreiking van wapens met
voorzichtigheid moest geschieden, ten opzichte van wachten wiens
gedrag niet altijd eene voldoende waarborg is voor de bewaring en
het goed gebruik der wapens buiten de diensturen. Deze beweeg-
redenen hebben ons doen besluiten eene zekere hoeveelheid wapens
in de bergplaats van het stadhuis te bewaren, gereed om er aan
den heer bevelhebber af te leveren, elke maal en zoo dikwijls als
dat hij er ons zal naar vragen, om zijne wachten in den wapenhandel
te oefenen.
» Deze maatregel scheen des te noodiger in het belang der open-
bare veiligheid, gezien de groote uitgestrektheid van den buiten dezer
stad; op sommige punten bedraagt de afstand tusschen den buiten
en het eigentlijke centrum een uur en een uur en half gaans. Indien
er een gevaar ontstond hetwelk de openbare veiligheid zou bedreigen,
dan zouden wapens, in handen van wachten zoover van de stad
wonende, ons bijna tot niemendalle dienen, terwijl zij zouden ont-
breken aan de wachten van de stad zelf, die in het centrum den
dienst zouden moeten verrichten.
» Dit gezegd, geloovcn wij gaarne, ja, met overtuiging, dat het
den heer kantonalen bevelhebber niet is die u de bewuste inlichtingen
gezonden heeft. Wat er ook van zij , onze uitleggingen bewijzen hoe-
veel vertrouwen zij verdienen, en hoeveel geloof men er mag aan-
hechten, wanneer zij klaarblijkelijk geen ander doel hebben dan door
venijnige verdachtmakingen, de Magistraten eencr stad te beschuldigen
nopens hunne bestuurlijke daden.
« Deze verdachtmakingen zijn zelfs zoo erg dat zij ons dwingen tot
uitleggingen van nog ernstiger aard. Wij worden inderdaad beschul-
digd van « willekeurig en onwettelijk achterhouden van wapens, voor
dewelke wij eene geheime bergplaats zouden hebben. « Op deze
nieuwe beschuldiging zullen wij antwoorden met de rechtzinnigheid
die de eigenschap zijn moet van den magistraat, vooral wanneer hij
het mikpunt is van klaarblij kende kwaadwilligheid.
— 174 —
» Eerst en vooral, liet getal geweren waarover de stad beschikt ,
is 307 ; aldus stond het ook gemeld op den staat die wij u gezonden
hebben met onzen brief van 18 Juni ld. Indien dit getal minder is
dan het aantal geweren welke de vroegere schutterij bezat voor haren
dienst, (en zij had er vroeger toch maar 533), dan komt zulks
doordat in verscheidene gevaarvolle omstandigheden , toen de stad
met ernstige wanorde bedreigd was, er wapens werden uitgedeeld,
zoowel aan vrijwilligers als aan Burgerwachten; niettegenstaande vecl-
crlei opzoekingen en herhaalde openbare uitnoodigingen om de wapens
terug in te leveren, zijn er verscheidene geweren verloren geraakt of
achtergehoiiden door kwaadwillige lieden, die men niet heeft kunnen
ontdekken.
» Wat betreft de aantijging « als zouden er sedert 1814 en 1813,
op het stadhuis geweren bewaard worden van beter maaksel, » zulken
laster doet de maat overloopen en rukt het masker af waarmede de
boosheid zich bedekte. Om onze onnoembare lasteraars te beschamen,
zullen wij bewijzen, — men dwingt er ons toe! dat sedert wij het
ambt aanvaard hebben hetwelk wij bekleeden, wij nooit kennis hadden
van het bestaan van andere wapens dan deze van de vroegere
schutterij; wij zullen ons niet vergenoegen met de tegen ons gerichte
beschuldiging leugen te verklaren, al steunt onze verklaring ook op
onze eer en ons woord als magistraat, maar wij zullen de bewijzen
leveren van hetgeen wij zeggen , door een enkwest in te stellen , het-
welk zal aanvangen van in 1814 en 1813, toen onze stad eenc
gewapende Burgerwacht noodig had, en waarvan wij u den uitslag
bij dringendheid zullen meedeelen.
» Wat meer is, geen enkel stuk, geen enkele begrooting, geen
enkele rekening van de stad, maakt gewag van liet bestaan of den
aankoop van welkdanige wapens; nooit wordt er in gesproken van
andere wapens dan deze voor den dienst der veldwachters bestemd ;
overigens, wij zullen dit eerlang bevestigen door onomstootbare
bewijzen.
» Nog moeten wij ons vrijpleiten van de beschuldiging, de samen-
stelling van den tuchtraad der Burgerwacht vertraagd te hebben,
bijaldien er hier van vertraging sprake kan zijn; inderdaad, het heeft
ons toegeschenen dat sommige ofiicieren der Burgerwacht op dit punt
de wet haastiger wilden uitvoeren dan zij zelve het toclaat ; naar ons
bescheiden oordeel, is het feit dat men eenc wel wil uitvoeren,
alvorens zij wettelijk afgekondigd zij, iets dat aan dwalingen, ja, zelfs
aan dwaasheden blootstelt. Trouwens, wij hopen dat het immer het
i
minst moeilijke deel onzer taak zal zijn, te bewijzen dat wij getrouw
zijn gebleven aan onze plichten als magistraat.
» Aanvaard , enz.
» De Burgemeester,
» Verheyden, l’ainé. »
Dit belangrijk , krachtdadig stuk, werd twee dagen later nog
bevestigd door liet volgend schrijven :
« Lokeren, den 6 Juli 1851.
» Mij nlieer de Gouverneur dezer Provincie,
» Als gevolg op onzen brief van over twee dagen, hebben wij de
eer U te laten geworden :
» 1. Eene verklaring van den heer bevelhebber der Burgerwacht
van ons kanton, vaslstellende dat de wapens werden afgeleverd zooals
wij de eer hadden het u te schrijven, den 2 Juli,
» 2. Eene verklaring der leden van ons Gemeentebestuur nopens het
getal geweren hetwelk de stad bezit.
» Burgemeester en Schepenen,
» Verheyden , l'ainé. »
*
* ♦
Den 14 Juli 1831 sehreef het Gemeentebestuur aan den kolonel
Vermeulen :
« Voldoende aan eenen brief des heeren Gouverneurs, in dato 11
dezer maand , zenden wij u eene lithographische teekening der bataillon-
vaandels en kleinere vlagjes voor de Burgerwacht, met verzoek die te
overhandigen aan den Bestuurraad, ten einde ze te doen vervaar-
digen.
« Tevens laten wij u weten, dat ingevolge het bericht door den
heer Gouverneur in denzelfden brief gegeven, er ter onzer beschikking
gesteld zijn, 50 geweren met bajonnetten, scheeden voor de bajon-
netten, laadstokken en kogeluittrekkers, bestemd voor den dienst van
den lp ban der Burgerwacht dezer stad; deze wapens zullen wij bij
dringendheid doen overbrengen naar de stedelijke bergplaats, waar zij
ter uwer beschikking zullen zijn. »
Kolonel Vermeulen was, natuurlijk, innig voldaan over de 50 geweren
door den Gouverneur aan de stad gezonden , en antwoordde ’s ande-
rendaags :
« Ik zal zeer tevreden zijn de 50 geweren met toebehoorten te
ontvangen, en zal die afleveren aan de 1 compagnie van het 1 bataillon,
hetwelk aldus, met de geweren die nu reeds in handen van de
wachten zijn, volledig zal uitgerust zijn en gewapend. »
176
Don 25 Juli, drong de kolonel opnieuw aan om ook de overige
wapens te bekomen die nog op liet stadhuis berusten :
« Aan de lieeren Burgemeester en Schepenen dezer stad ,
» Ik kom ii verzoeken aan den lieer Pieters-Cornelis , Major van het
I bataillon, te willen afleveren, de honderd en zeven geweren met
toebehoorten , alsook de 50 andere door den heer Gouverneur gezonden,
die zich op het stadhuis bevinden, ten einde ze onmiddelijk uit te
reiken aan de manschappen van den 1 ban van dit kanton.
» Kolonel J. -Ferdinand Vermeulen. »
Twee dagen later bevestigde de kolonel nog cens zijn schrijven :
« Ik herinner u mijnen brief van eergisteren, en ben verwonderd
daar nog geen antwoord op gekregen te hebben. Daar ik besloten
heb de geweren die zich op het stadhuis bevinden, uit te reiken
aan de manschappen van den I ban, verzoek ik u mij door drager
dezer, de adjudant-majoor Cruyt, te laten weten om welk uur het u
zou passen mij die wapens af te leveren.
» Vriendelijk gegroet.
» Kolonel J. -Ferdinand Vermeulen. »
liet Gemeentebestuur voldeed aan deze vraag, en gaf er als volg
kennis van aan den Gouverneur :
« Aan den heer Gouverneur van Oost- Vlaanderen ,
» Wij hebben de eer u te doen kennen dat wij , op uitnoodiging
van den heer kolonel, bevelhebber der Burgerwacht dezer stad, onder
dagteekening van 25 dezer maand, hem afgelcverd hebben, voor den
dienst van den 1 ban , de overblijvende wapens van de garde-sédentaire,
die gediend hebben aan de vroegere schutterij.
» Dit getal bestaat uit 1 07 geweren; voeg daarbij de 200 geweren
die reeds vroeger werden afgeleverd, en die insgelijks van de gewezen
Schutterij voortkomslig waren, en eindelijk de 50 ons door u gezon-
den, zoo komen wij tot een totaal \an 557 geweren die allen ter
beschikking zijn gesteld van den 1 ban, zoodat er nu geen wapens
meer beschikbaar zijn voor den 2 en den 5 ban.
» Deze uildeeling van alle wapens aan den I ban, schijnt ons niet
zonder gevaar, daar de garde-sédentaire nu zonder wapens is, terwijl
de geweren, indien zij ten stadhuize berustend waren gebleven, even-
goed zouden kunnen dienen hebben voor de oefeningen der man-
schappen van den 1 ban, en ingeval van nood, voor de garde-séden-
taire; daartoe was enkel noodig dat de wachten van den 1 ban, de
geweren, na hunne dienstoefeningen terugbrachten.
» Aanvaard, enz. » Burgemeester en Schepenen,
» Verheyden, Paine. »
177
De Burgerwacht had dus 537 geweren, daarbij waren door liet
stadsbestuur, van af hare stichting, ten haren dienste gesteld, de (>
blaashorens of klaroenen, voortkomende van de Schutterij, en kocht
de stad nog 5 trommels, « dewijl de verzorging derzelve van wege
het gouvernement niet lijdelijk geschiede, en dat deze voorwerpen tot
den dienst van een eerste noodwendigheid waren. »
Aldus samengesteld en gewapend, begon de Burgerwacht haren
regelmatigen dienst, toen eene onverwachte tijding hare verdere vor-
ming kwam storen, en, — om krijgsmanstaal te spreken, — als eene
bom losbarstte.
De Lokersche Burgerwacht werd geroepen naar hel oorlogsveld !
IV. 01» WEG NAAR DEN VIJAND.
In het begin der Augustimaand van het jaar 1831 , brachten min
of meer onverwachte tijdingen, onrust en opschudding onder de
Gemeentelijke overheden onzer stad. De Hollanders kwamen afgezakt
en dreigden liet land van Waas binnen te rukken.
Den 3 Augusti schreef het Gemeentebestuur aan den bevelhebber
der Burgerwacht :
« Aan den heer kolonel, bevelhebber der Burgerwacht van het
kanton Lokeren ;
» Ingevolge de bevelen die wij van hooger hand ontvangen hebben,
hebben wij de eer u uil te noodigen seffens de noodige maatregelen
te nemen, opdat al de gewapende manschappen der Burgerwacht dezer
stad , gereed zouden staan om op te rukken. Ieder oogenblik kunnen
zij opgeroepen worden om de grenslijn te verdedigen van het distrikt
St. Nikolaas, want de vijand heeft reeds den aanval begonnen!
» Burgemeester en Schepenen,
» Verheyden, l'ainé. »
Hierop antwoordde kolonel Vermeulen nog denzelfden dag :
» Aan de hecren Burgemeester en Schepenen der stad Lokeren;
» Volgens uw verlangen heb ik onmiddelijk den heer Pielers-
Cornelis, majoor van het Ie bataillon, verwittigd dat de manschappen
van den eersten ban zich moeten gereed houden om , op het eerste
bevel, op te rukken naar de grenspunten die door de Hollanders
bedreigd worden.
» Gelieft de goedheid te hebben onmiddelijk logementbriefjes te
doen gereedmaken voor de acht tambours, (opdat zij hier in de kom
23.
178
der stad zouden kunnen vernachten en ik hun altijd ter mijner be-
schikking zou hebben om alarm te roffelen); er zal ook moeten
gezorgd worden om eenen kiel te verschaffen aan den tambour-maître
en aan drie tambours. »
♦
♦ *
De noodige maatregelen gingen dus genomen worden om de gewa-
pende wachten samen te trommelen. Deze dag van 3 Augusti zou
echter niet voorbijgaan zonder nieuwe Jobstijdingen.
Om 1 ure 3/4 ’s namiddags zond het Gemeentebestuur aan den
kolonel eenen tweeden brief :
« Aan den heer Kolonel, bevelhebber der Burgerwacht van dit
kanton ;
» Ik verzoek u naar het stadhuis te komen, onmiddelijk nadat het
tegenwoordig schrijven u zal overhandigd zijn. Ik heb u mededeelingen
te doen van het hoogste belang.
» De Burgemeester,
» Yerheyden, l'ainé. »
Deze brieven , op éénen dag gewisseld tusschen de Gemeentelijke
overheid en den bevelhebber der Burgerwacht, bewijzen dat men op
het stadhuis kommervolle berichten ontvangen had omtrent de opruk-
kende bewegingen van de Hollandsche troepen.
Om onze lezers een klaar gedacht te geven van de gebeurtenissen
die aldus algemcene onrust brachten in onze stad, zij het ons toe-
gelaten eenige bladzijden te leenen uit het waarlijk schoon werk van
den heer G. Willemsen , voorzitter van den Oudheidskundigen Kring
van St. Nikolaas, en hetwelk voor titel draagt Les Événements de
1850—1831. Gaarne bedanken wij op deze plaats den geleerden en
verdienstvollen navorscher, voor de toelating tot ontleenen aan zijn
werk, die ons gegeven is geworden met eene edelmoedigheid welke
bewijst dat ook op verstandelijk gebied de spreuk waarheid is :
« wie veel heeft kan gemakkelijk geven. »
Dus, wij halen aan :
« Te beginnen van den 16 April 1831 , hadden er gedurige troepen-
bewegingen plaats, vooral langs de kanten van Antwerpen en Calloo.
» Den 2 Augusti was de noodkreet algemeen. Men vernam dat de
troepen van Calloo seffens versterking vroegen. Overal werden de
trommels geroffeld om de manschappen op te roepen. De Burgerwacht
van St. Nikolaas rukte op in allerhaast, de wachten van Zwijndrecht,
van Melsele en van Beveren snelden insgelijks toe. Ook de landbou-
wers van Beveren kwamen de burgersoldaten ter hulp; zij werden
179
aangevoerd door den onderpastoor hunner parochie, die gewapend
was met een jachtgeweer, en verscheidene vijanden in het zand deed
rollen, ’s Anderendaags, den 5 Augusti, verbraken de Hollanders
opnieuw den wapenstilstand, en rukten vooruit tot aan Calloo. Een
detachement Luiker jagers, onder het bevel van majoor Lochtmans,
onderstond moedig den aanval van den vijand, toen deze aan liet
fort Sinte-Marie ontlandde; gesteund door eenige burgerwachten van
Beveren en van St. Nikolaas, weerstond dit detachement jagers, on-
verschrokken, den veel sterkeren vijand. Doch onze troepen, volstrekt
zonder zwaar geschut zijnde, werden na eenen strijd van eenige uren,
gedwongen het fort Sinte-Marie te verlaten en zich terug te trekken
op Beveren. l)e Hollanders maakten zich meester van het fort en
haalden de Belgische driekleur neder die er op wapperde. Van Aelst
schrijft deze nederlaag toe aan de lafhartigheid van sommige valsehe
Luikenaars, (die zich onder de vaderlandsche troepen gemengd hadden),
en die op de vlucht gingen terwijl zij hunnen krijgsvoorraad weg-
wierpen ; in het veld waar er gestreden was geworden , vond men
eene aanzienlijke hoeveelheid ongebruikte kardoezen. Doch de gere-
gelde troepen en hunne ollicieren hielden het zoo dapper vol, dat de
vijand het niet waagde verder de streek in te komen, en zich
terugtrok op zijne kanoneerbooten , die op de Schelde lagen, en van
waar hij, zonder gevaar, het omliggende land kon verwoesten.
» De Hollanders teisterden Calloo en den Polder, te vuur en te
zwaard. De kronijkschrijver Van Aelst telde 53 vernielde, geplun-
derde of verbrande huizen en hoeven. Alleen in Calloo waren er,
volgens het ollicieel verslag der plaatselijke overheden, 47 huizen
door het vuur vernield.
» Volgens het verslag van Constant Bodenbach, die te dien tijde,
commissaris was van het district St. Nikolaas, werden er 10 personen
— waarvan hij de namen aanhaalt — door de Hollanders om het
leven gebracht.
» Dit was niet alles : de vijandelijke soldaten staken de dijken dooi-
en openden de Poldersluizen.
» Volgens Rodcnbach moet deze ramp geweten worden aan het
(jebrek aan vooruitzicht , de onverschilligheid en het laag verraad van
sommige onzer Regeerders.
» Doch de Hollanders doorstaken in het land van Waas, niet alleen-
lijk den Polderdijk van Calloo; zij maakten nog twee andere openingen,
eene in den dijk van den Borgerweert, lusschen Burglit en het
Vlaamsch hoofd, en eene andere in den Polderdijk van Mclsele, tegen
180
de Pijp-Tabak. Langs deze gaten stroomde liet water in de Polders
van den Ouden-Docl, St. Anna-Keetenisse, Calloo, Koning's-Krankeloon,
Melsele en den Borgerwcert. Behalve deze drie groote openingen in
de hoofddijken , hadden de Hollanders nog verscheidene binnendijken
doorgebroken, twee sluizen vernield tegen Lief kenshoek , en op ver-
scheidene plaatsen den steenweg opgebroken van Antwerpen naar Gent.
Vier duizend hectaren land stonden onder; de schade aan de eige-
naars toegebracht werd geschat op 688,000 guldens, en de kosten
van herstelling werden berekend op 270,000 guldens, zoodat er cene
totale schade was van 938,000 guldens of 2 millioen dertig duizend
franks.
» De districtcommissaris, Constantin Rodenbach, kwam te Beveren
toe, juist toen de Luikerjagers en de Burgerwachten er terugkeerden,
na de nederlaag welke zij te Calloo geleden hadden. Hij kondigde
hun aan dat er weldra troepen tot versterking zouden komen, en hij
riep onmiddelijk cenen krijgsraad bijeen; deze besloot niets meer te
ondernemen indien er geen zwaar geschut kwam en nieuwe troepen.
» De district-commissaris beproefde de inwoners gerust te stellen,
en verliet nog dienzelfden avond de gemeente Beveren om alles en
allen op te roepen ter verdediging van het land van Waas.
» Onmiddelijk zond hij in alle richtingen renboden om in allerijl
de burgerwachten op te roepen van de districten Sl. Nikolaas, Dender-
inonde en Aalst, en om geweren, krijgsvoorraad en zwaar geschut op
te eischen. »
¥ ¥
L it het bovenstaande verhaal der gebeurnissen , die in het begin
der maand Augusti 1831 plaats vonden, zullen onze lezers genoegzaam
begrepen hebben waarom er, dien dag van 3 Augusti, beweging en
onrust was in de stad Lokcren.
Het Gemeentebestuur had dus dien dag van den district-commissaris
bevel ontvangen de Burgerwacht op te roepen ; het schreef aan den
kolonel-bcvclhebber :
« Volgens een bevel dat wij ontvangen hebben van den heer district-
commissaris van Sint-Nieolaas, die gemachtigd is de Burgerwacht op
te eischen, hebben wij de eer u te verwittigen dat de verdediging
der grenslijn van het district St. Nicolaas, de onmiddelijke mede-
werking der Burgerwacht noodzakelijk maakt. Dusvolgens, noodigen
wij u uit, zoo dringend als wij het immers maar kunnen, aan al de
beschikbare wachten dezer stad trol bevel te geven, zonder verwijl
op te trekken naar de gemeente Beveren, in welker nabijheid de
vijand verschenen is met cene aanzienlijke macht van troepen.
181
» Het zal zeker niet noodig zijn, Mijnheer de Kolonel, er op te
drukken, hoe allerbelangrijkst liet is in zulke gewichtige omstandig-
heden, dat uwe wachten zoo spoedig mogelijk vertrekken; wij ver-
wachten van uwe vaderlandsliefde dat gij onze uitnoodiging zonder
dralen zult beantwoorden.
» Burgemeester en Schepenen ,
» P. J. Beeckman, P. J. Thuysbaert.
Deze brief werd in den vooravond gezonden, doch ’s nachts, om
half twaalf, kwam er eenen nieuwen bode van den dislrict-commis-
saris, uit Sint-Nicolaas gereden : er mocht volstrekt niet meer getalmd
worden , de Lokcrsche Burgerwachten moesten seffens worden samen-
geroepen en naar Bcveren oprukken !
De gemeentelijke en militaire overheden deden om middernacht, de
alarmklok luiden op den toren, terwijl de tambours der Burgerwacht
alle straten afliepen, roffelend op hunnen trommel.
Men begrijpt gemakkelijk welke opschudding dit veroorzaakte ! De
vreedzame burgerij, uit haren eersten, deugdelijksten slaap gewekt
door het gelui van de noodklok , die hare kort opeenvolgende klanken
als schrille angstkreten over den omtrek zond, en door het aanhou-
dend tromgeroffel, vroeg zich af of de heele stad misschien in vlam
en vuur stond. Overal werden de vensters geopend en kwam er licht
op de deurdrempels, terwijl boven het gerucht der trommels de
stemmen klonken die de Burgerwacht te wapen riepen.
Om 4 ure ’s morgens stonden er reeds een driehonderdtal gewa-
pende Burgerwachten op de Markt vereenigd ; zij vertrokken onmid-
dellijk naar Bcveren, onder het bevel van kolonel Vermeulen. In alle
straten waren de menschen wakker om hun te zien heengaan, en tot
ver buiten de stad hoorde men hun nog altijd roepen : <i Leve Lcopold !
Leve de Koning der Belgen ! »
Het verhaal van dezen oproep ontleenen wij aan een schrijven,
hetwelk denzelfden dag, 4 Augusti, door ons Gemeentebestuur aan
den Gouverneur der Provincie gezonden werd :
« Bij de ontvangst van uw kabinetsorder, gedagteekend van gisteren,
en ons bij renbode gezonden , hebben wij sollens de noodige maat-
regelen genomen om de spoedige uitvoering er van te verzekeren , en
aldus de taak te vervullen, ons opgelegd door de gewichtigheid der
tegenwoordige omstandigheden. In overeenkomst met den heer kolonel-
bevelhebber der Burgerwacht, is er eenen oproep gedaan tot al de
wachten van den eersten ban , en tot alle burgers die zich wilden
aanbieden als vrijwilligers, om zich gereed te houden, ten einde op
1 82
liet eerste teeken te kunnen oprukken naar de plaatsen waar de grens
bedreigd wordt.
» Op liet oogenblik zelf waarop ons bestuur deze maatregelen nam,
ontvingen wij, gisteren, 5 Augusti, om 11 1/2 ure ’s avonds, van
den beer district-commissaris van Sint-Nicolaas , liet bevel dat al de
beschikbare wachten zich zonder verderen uitstel naar de gemeente
Be veren moesten begeven. Na raadpleging van den kolonel bevel-
hebber, hebben wij daarop onmiddelijk al de manschappen doen te
samen roepen door het roffelen van de trommels en het luiden der
alarmklok. Deze laatste maatregel, — het luiden der alarmklok, —
was, wel is waar, buitengewoon, maar wij hebben hem noodig
geoordeeld omdat er zooveel wachten zijn die op de wijken wonen,
op eenen aanzienlijken afstand van de kom der stad. Nogthans, om
de gemoederen te stillen en de onrust te temperen door het kleppen
der alarmklok teweeggebracht, hebben wij reeds eene proclamatie
doen aanplukken, waarin wij de zaak uitleggen en de omstandigheden
doen kennen die een onmiddelijk samenroepen der Burgerwachten en
vrijwilligers noodig maakten.
» Om 4 ure ’s morgens stonden er op de Markt geschaard , 300
gewapende burgerwachten en 50 deels gewapende vrijwilligers; zij
hebben onze stad verlaten, bezield met den grootsten geestdrift, en
onder het aanhoudend geroep van « Leve Leopold 1, koning der
Belgen! » Zij stonden onder het bevel van kolonel Vermeulen, twee
majoors en nog verscheidene andere oflicieren der Burgerwacht, en
hebben zich recht naar Beveren begeven, plaats door den district-
commissaris aangeduid. Later zijn zij nog gevolgd geworden door een
aanzienlijk aantal andere wachten, die niet bijtijds hadden kunnen
komen omdat zij te ver af wonen. Wij rekenen dat er te zamen 430
Burgerwachten en 40 vrijwilligers uit Lokeren naar Beveren vertrokken
zijn.
» Voor het overige hecrschl de volledigste rust in onze stad.
» Burgemeester en Schepenen,
» Verheyden, l’ainé. »
De overheden die de haastige samenroeping der Burgerwacht bevolen
hadden, hadden niet met overijling gehandeld; integendeel, de geno-
men maatregel kwam maar juist op zijnen tijd, want in den nacht
van 3 tot 4 Augusti, rond 12 ure, trokken de Luiker-jagers af, niet
in stilte, maar met roffelende trommels; deze aftocht kon schrikkelijke
gevolgen hebben, daar de Hollanders in de nabijheid van Beveren,
nu den weg vrij zagen en tot aan St. Nikolaas hadden kunnen
183
komen. De district-commissaris liad aan de Luiker-jagers, als militairen,
niet te bevelen, hij kon dus hunnen Iuidruchtigen aftocht niet beletten,
des te minder, daar zij, naar het schijnt, inderdaad bevel hadden
ontvangen zich terug te trekken op Dendcrmonde. Er bleef den wak-
keren burgerlijken ambtenaar dus niet anders over dan zich te oefenen
in gedidd, en al zijn betrouwen te stellen in de burgerwacht, welke,
naar zijne eigene getuigenis, « daaraan beantwoord heeft boven alle
verwachting. »
De heer Willemsen zegt in zijn uitmuntend werk :
« De Burgerwacht van Rokeren, die de eerste van al den oproep
der overheden beantwoord had, kwam te Beveren toe, den 4 Augusti,
om 8 ure ’s morgens, met rodelende trommels, en geestdriftig Yader-
Iandschc liederen zingende; zij waren vijf honderd man sterk. Roden-
bach zelf leidde dit detachement naar de voorposten; de vrijwilligers
van St. Nikolaas, onder het bevel van kolonel Piron, kwamen het
daar weldra vervoegen. In den loop van den dag kwamen nog te
Beveren toe, de burgerwachten van Dendermonde, van Aalst en van
St. Nikolaas, die den ganschen weg in geforceerden marsch hadden
afgelegd. Deze wachten werden verspreid in de omliggende dorpen
en onder het bevel geplaatst van kolonel Annez de Zillebeke. Eugeen
de Smet, lid van het Nationaal Congres, vergezelde persoonlijk de
troepen van zijn arrondissement, (Aalst), die ten getalle waren van
elf tot twaalf duizend manschappen.
» De Burgerwacht van Aalst en deze van Wetteren, vertrokken naar
Beveren den 6 Augusti; zij hadden met hun twee kleine kanonnen,
gezonden door Hippolyte Vilain XIIII. Dienzelfden dag, om 5 ure van
den achternoen, kwamen er nog 200 manschappen toe van Xinove,
allen volledig gewapend en uitgerust, en met hunnen kolonel aan het
hoofd. Doch, indien het getal dapperen die den oproep van den
Gouverneur en van Rodenbach beantwoord hadden, groot was, de
diensten die zij konden bewijzen, waren zeer gering, want de meesten
hadden geen ander wapens dan eene piek. Met zulke slecht gewa-
pende manschappen kon men niets aanvangen , en men moest dus aan
duizenden burgerwachten het bevel geven terug naar huis te trekken.
» De district-commissaris was er in gelukt zich een aantal wapens
te verschatren, door al de jachtgeweren van zijn arrondissement op
te eischen, maar langs eenen anderen kant zat hij zonder buskruit
of kogels. De ievervolle man deed zich buskruit atleveren te Dender-
monde, terwijl eenige goede patriotten, op zijn bevel, kogels goten
te St. Nikolaas.
» Generaal Waulliicr die de stellingen der Belgen was komen ver-
kennen, en zien welke verdedigingsmiddelen zij ter hunner beschik-
king hadden, gaf het bevel in handen van generaal de Maliieu, die
den 6 Aiigusti te St. Nikolaas toekwam. »
Terzelfdcrtijd deed Rodenbach in alle gemeenten van het arrondisse-
ment, de volgende proclamatie afkondigen en aanplakken :
Burgerwachten !
« Het oogenblik is gekomen om door uwe dapperheid , de nutte-
» looze redevoeringen en al te lange aarzelingen te vervangen.
» In naam van het Vaderland roep ik u te wapen ! In naam van
» het Vaderland roep ik u op om te bewijzen dat de Belgen de
» vrijheid zullen weten te bewaren, welke zij gewonnen hebben door
» langen en hardnekkigen strijd. Het heil van België dwingt ons elk
» gevoel van naijver en allen partijgeest te vergelen, üp waardige
» wijze wedijverend met het edele Polen, zullen wij eendrachtig
» blijven op den weg der eer, en gcene andere posten verlangen
» dan deze waar er gevaar is, maar ook glorie!
» Burgersoldaten ! Stellen wij aan ons hoofd , om ons naar het
» gevecht te leiden, mannen die weten te sterven, ofwel zich waardig
» te toonen van ons vertrouwen , door den zegepraal !
» St. Nikolaas, den 4 Aiigusti 1831.
» Constantin Bodenbach ,
» district-commissaris van St. Nikolaas en lid van liet Nationaal Congres. »
Deze proclamatie had voor gevolg dat nog een honderdtal der
Lokerschc Burgerwachten zich naar Beveren begaven en aldaar hunne
wapenbroeders vervoegden om de duurbare onafhankelijkheid van het
Vaderland te verdedigen.
*
¥ ¥
De Lokersche Burgerwacht was dus te Beveren, strijdvaardig om
de pas gewonnen vrijheid van het land te doen eerbiedigen.
Zooals wij het gezegd hebben , waren er ook verscheidene vrij-
willigers, die, zonder daartoe gedwongen te zijn door de bestaande
wetten , zich uit eigen beweging bij de manschappen der burgerwacht
gevoegd hadden. Doch, onder de leden zelf der Burgerwacht, die in
allerijl naar Beveren waren getrokken, waren er ook een aantal on-
vermogende wachten wiens uitrusting der stad ten laste viel. Het
Gemeentebestuur haastte zich daarvoor te zorgen , en de noodige
kleedingstukken op te zenden, bestaande in 18 kielen, gordel-
riemen en evenveel « sachos », zooals blijkt uit volgenden brief :
185
« Lokeren, den 6 Augusti 1831.
» Aan den lieer Majoor van het Ie bataillon van het legioen der
burgerwacht van Lokeren, kwartier-generaal van Beveren;
» Ingevolge het verslag ons door u gezonden, nopens verscheidene
onvermogende wachten die nog niet volledig uitgemst zijn, hebben
wij het noodig geoordeeld u , bij deze, te zenden, 18 kielen, 2o
gordelriemen en evenveel sachos, waarvan gij ons ontvangstbewijs zult
gelieven te geven.
» De Burgemeester,
» Verheyden, l’ainé. »
Dienzelfden dag ontving hel Stadsbestuur den hieronderstaanden
brief :
« Lokeren, den G Augusti 1831.
» Aen de Regering der stad Lokeren ;
» Zoo aenstonds kome te ontvangen order van den heer kolonel
onzer Legioen Garde Civique, door den kapiteyn Adjudant Major Cruyt,
van aen Ued. de aenvraeg te doen, aen mij nog heden de' aflevering
te doen der noodige Guidons (kleine oefeningsvaanfjes) voor onze vier
compagnieën, gelogeert te Beveren; daer deze zeer dringende benoo-
digen, zoude op morgen deze aen Z. E. overleveren op mijne reys
na aldaer.
» Den kapiteyn Adjudant zegt op zijn vertrek aen den kolonel
schriftelijk order gevraegt te hebben, maer gepresseert zijnde, geant-
woord heeft dit maer mondeling aen mij zoude gecommuniqucerd
hebben, en ik mij hier direct mede moest belasten; op mijn aenzoek
aen den Adjudant Cruyt gedaen om zich ten dien eynde in persoon
naer ’t Stadhuis te begeven, aengezien Ued. mij geene titels herkend,
heeft Z. E. mij geantwoord dat hij tot mij gezonden was en met
niemand anders te communiqueeren had.
» Den Luitenant-kolonel der Garde Civique van ’t kanton Lokeren,
» A. J. Louvau-Schellekens. »
Er is geen spoor van antwoord op dezen brief te vinden.
Twee dagen later, den 8 Augusti 1831, schrijft het Gemeentebestuur
aan den Gouverneur der Provintie :
» Aan den heer Gouverneur van Oost-Vlaanderen ;
» Wij verhaasten ons te antwoorden op uwen brief van 7 dezer
maand, waarin gij inlichtingen vraagt nopens het vertrek der burger-
wachten dezer stad. Bij ons schrijven van 4 dezer maand, hebben wij
u de maatregelen doen kennen, door ons genomen, om de bevelen,
nopens dit vertrek gegeven, uit te voeren; tevens lieten wij u weten
24.
186
dat liet getal der vertrokken Wachten, mocht geschat worden op 450,
daaronder begrepen 40 vrijwilligers. Al deze manschappen zijn opge-
trokken naar de grenzen, onder liet opperbevclhebberschap van den
lieer Vermeulen, kolonel van het Legioen van dit kanton, en van
twee majoors, te weten, den heer Pietcrs-Cornelis , majoor van het
Ie bataillon , bevattende de vier eerste compagnieën van den Ie ban ,
en den heer J. F. Van Kerckhove, majoor van het 2° bataillon van
den 2e en den 5e ban; wij zijn overtuigd dat al de ollicieren , tot den
Ie ban behoorende, ten zelfden tijde vertrokken zijn. Doch aangezien
wij, sedert het vertrek der Wachten uit onze stad, nog geen enkel
verslag van den bataillonsoverste ontvangen hebben , nopens het getal
manschappen die zich op dit oogenblik onder zijn bevel bevinden , te
Beveren, zijn wij niet in staat u meer bepaalde inlichtingen te geven.
» Nogthans is het ter onzer kennis gekomen dat de heer Poppe,
luitenant bij de Wachten van den 2e en 3e ban dezer stad, die naar
Beveren vertrokken was als vrijwilliger, gevolgd door een dertigtal
niet gewapende vrijwilligers en wachten van den Ie ban, allen in de
meening dat men hun ginder wapens zou afgeleverd hebben , met die
manschappen teruggekomen is. Krachtens een bevel, uitgevaardigd
door het gemeentebestuur van Beveren, zijn zij teruggezonden gewor-
den, aangezien het gebrek aan wapens hunne tegenwoordigheid op de
grens nutteloos maakte, terwijl daarenboven hun verblijf zeer kostelijk
was voor de gemeenten waar zij ingekwartierd waren. Deze dapperen
wachten alleenlijk naar wapens om hunne medeburgers te gaan ver-
voegen.
» In deze gewichtige omstandigheden is het onzen vurigsten wensch
dat wij zoo spoedig mogelijk eene zending wapens mogen ontvangen,
zooals uwen brief van 5 dezer het ons laat verhopen. Deze zullen ons
moeten dienen om de wapening te volledigen der manschappen van
den Ie ban, waar er ongeveer 150 geweren te kort zijn, en ook
voor de wapening der vrijwilligers. Het gebrek aan wapens is groot;
ondanks den oproep dien wij, ingevolge uwe uitnoodiging, tot al de
inwoners van de stad gedaan hebben, om de wapens die zij zouden
kunnen bezitten, in te leveren, is er tot hiertoe nog geenen enkelen
burger die zich te dien einde aangeboden heeft.
Aanvaard, enz.
» De Burgemeester,
» Verheyden , l’ainé. »
Dit alles is zeer begrijpelijk. Al.wie in die beroerde tijden wapens
in huis had , behield ze liever dan ze af te geven. Men kon immers
187
niet voorzien of men ze niet spoedig zelf zou noodig hebben om huis
en lijf tegen den inrukkenden vijand te verdedigen. Daarbij , een groot
aantal jachtgeweren waren reeds door bijzonderen, ter beschikking
van de openbare macht gesteld.
’s Anderendaags kwam er echter beter tijding. Het Stadsbestuur
ontving, van wege den Gouverneur der Provintie, 162 geweren met
bajonnetten en stampers, om te dienen tot wapening van den voorban
der Lokersche Burgerwacht; bij dit alles was ook gevoegd eenen
trommel , met toebehoorten.
Wapens en trommel werden, tegen ontvangstbewijs, afgeleverd aan
den heer Pieters-Cornelis, majoor van het Ie bataillon, hetwelk de
manschappen van den voorban bevatte.
*
¥ ¥
In ’s Raadszitting van den 12 Augusti 1831, moesten de Stadsbe-
stuurders opnieuw zorgen voor de kleeding van onvermogende Wachten,
die « te Beveren lagen. » Ditmaal verschaften zij 30 kielen, 30 gor-
delriemen, 30 sachos, en lo paren leeren schoenen.
Ziehier het verslag waaruit wij dit vernemen.
« Zitting van 12 Augusti 1831.
» Den Raed besluyt te verzorgen aen de onvermogende Borger-
wachten, thans te Beveren gestationneerd, de noodige kleedingstukken.
» De Voorzitter doet een voorstel aan den Raed ten gevolge van
gedaen verslag van wege de overheden , commanderende den Voorban
der Borgerwacht dezer stad, ingequartierd te Beveren, rakende de
noodwendigheden van kleedingstukken voor een zeker aental der
gemobiliseerde Borgerwachtcn. Den heer Pieters-Cornelis bied zich aen
in de zitting, in de hoedanigheyd van major der compagniën van
den Voorban, welken verklaerd te benoodigen tot de noodzakelijke
kleeding der onvermogende Borgerwachten , de volgende stukken, te
weten : dertig sachos en vijfthien paren leere schoenen.
» Den Raed, in aendacht nemende de bewezen noodwendigheden
der gemelde stukken tot kleeding van onvermogende Borgerwachten,
hebben besloten gelijk zij besluyten bij deze, dezelve voorwerpen ten
verheysten eynde te doen in gereedheid brengen, en ten voordeeligsten
te doen confcetionneren, welke op eene approximative waerde geschat
worden van twee honderd guldens. Zullende het bedrag van dies toe-
passelijk zijn op de gealloueerde somme van duyzend guldens, toege-
staen bij autorisatie van het comité van conservatie, vervangende de
gedeputeerde stalen, in dato 30 April 1831, mits vereyschte regula-
risatie. Wordende verders het Collegie van Borgemeester en Schepenen
188
gelast met de verzorging en inzending van de kledingstukken zoo
spoedig inogclijk werkstellig te maken. »
*
* *
Den 13 Augusti, kon liet Gemeentebestuur aan den Gouverneur
laten weten hoeveel Lokersclie Burgerwachten er eigentlijk waren te
Beveren.
De brief luidt als volgt :
« Als gevolg op uw schrijven van 8 dezer maand, nopens de Bur-
gerwachten onzer stad, die naar Beveren vertrokken zijn, hebben wij
de eer U een verslag over te maken van den majoor der compagniën
van den voorban. Daaruit blijkt dat er op heden 464 manschappen
uit onze stad vertrokken zijn naar de grens, en zich onder de wapens
bevinden; de ollicieren zijn in dit getal begrepen. Volgens hetzelfde
verslag zijn er 30 tot 33 manschappen die op het appel ontbreken,
ondanks onze dringende uitnoodiging. Wij zullen ons bevel nog cens
herbalen opdat die achterblijvers spoedig zouden vertrekken.
» Burgemeester en Schepenen,
» Verheyden, l’ainé. »
*
¥ ¥
Eilaas, in dit ondermaansche hebben alle dingen, ook de schoonste,
hunnen min schoonen kant, daar is geen medalie zonder keerzijde.
De leden der Lokersche Burgerwacht waren opgerukt met veel moed,
met veel geestdrift, doch er waren er onder het getal waarvan de
moed weldra verllauwde. Erger nog : daar waren deserteurs die van
Beveren wegliepen en naar de lieve Durmestad terugkeerden. Er
moesten maatregelen genomen worden om dit te beletten; eenen
brief van het Gemeentebestuur, dragende de dagteekening van 14
Augusti 1831, handelt daarover :
« Aan den heer kolonel, bevelhebber van het legioen der Burger-
wacht van ’t kanton Lokeren.
» Bij brief van 13 dezer maand worden wij door den heer Gouver-
neur der Frovintie uitgenoodigd , zoo spoedig mogelijk doeltreffende
maatregelen te nemen om de desertie te beletten der wachten van
den Ie ban, verspreid in de gemeenten langs den overkant der
Dunne, die hun korps ontloopen en hunne krijgsmakkers verlaten.
' » Wij verzoeken u dus zoo haastig inogclijk eenen post van Burger-
wachten in te richten, gekozen tusschen de manschappen van den
Sedenlairen ban, aan de brug over de rivier ’t einde de stad; eenen
dergelijken post zal dienen ingerieht te worden op de Heirbrug aan
het veer, en wanneer er zich deserteurs aanbieden die de stad zouden
189
willen binnenkomen, zal men bun bevelen terug te kecren en hun
korps te vervoegen ; indien zij weigeren , moeten zij aangehouden
worden en voor ons gebracht, opdat wij ze naar hunnen post zouden
kunnen doen terugleiden.
» Wij zijn overtuigd, Mijnheer de kolonel, dat gij niets verwaar-
loozen zult om deze maatregelen toe te passen.
» Burgemeester en Schepenen ,
» Verheyden, l’ainé. »
De maatregel was niet slecht bedacht. Daar de deserteurs die uit
Beveren wegliepen, over de Dunne moesten om in Lokeren terug te
komen, plaatste men manschappen aan de Oude Brug en aan Heir-
brugveêr, en men joeg ze naar Beveren terug of’ nam ze gevangen.
*
* 4
Er waren onder de Burgerwacht manschappen die zonder te willen
deserteeren , toch liever uit Beveren weg waren ; hetzij dat zij te
huis moeielijk lang konden gemist worden, hetzij dat hunne zaken
hunne tegenwoordigheid ook elders nog eischlen. Deze wachten richten
zich tot het Gemeentebestuur om de toelating te vragen zich te doen
vervangen of om hunne redenen tot vrijstelling te doen gelden.
Den 16 Augusti 1831 schrijft het Stadsbestuur daarover aan den
Gouverneur der Provintie.
« Mijnheer de Gouverneur,
» De Ie ban der Burgerwacht van deze stad en gemeente is thans
gemobiliseerd en bevindt zich op de grens; sedert hun vertrek hebben
verscheidene der opgeroepen manschappen zich tot het Gemeente-
bestuur gewend ten einde zich te doen vervangen, krachtens artikels
12 en 13 der wet van 18 Januari 1831; anderen deden redens gelden
om vrijgesteld te worden.
» De kantonale Raad onzer Burgerwacht , die krachtens artikel 2
der wet van 22 Juni laatstleden, in oorlogstijd elke maand vergadert,
weet in dezen toestand niet goed hoe de wet uit te leggen , en kan
uit den tekst zelf niet onderscheiden of de mobiliseering en het ver-
trek van de Burgerwacht, den Raad nog toelaten zijne maandelijksehe
vergadering te houden als in gewonen tijd, en de manschappen voort
te vervangen of vrij te stellen en plaatsvervangers aan te duiden.
» Wij zijn dus zoo vrij, Mijnheer de Gouverneur, ons tot u te
richten ten einde u daarover raad te vragen; de inlichtingen die gij
ons daarover geven wilt, zullen wij onmiddellijk aan den kantonalen
Raad overmaken.
» Burgemeester en Schepenen,
» Verheyden, l’ainé. »
190
Den 17 Augusti, ’s anderendaags dus, volgde eenen anderen brief
om den Gouverneur te laten weten welke maatregelen er genomen
waren om liet wegloopen van de déserteurs te beletten en ze naar
bun korps terug te zenden :
« Aan den lieer Gouverneur van Oost-Ylaanderen.
» Ter uitvoering van de bevelen uitgedrukt in uw schrijven van
13 dezer maand, en in overeenkomst met den kolonel, bevelhebber
der Burgerwacht dezer stad , hebben wij ten spoedigste wachtposten
ingericht bij de brug over de Durmerivier en aan het veer op de
Ileirbrug; de dienst dezer wachtposten wordt, bij beurten, verricht
door de manschappen van den Sedenlairen ban. Op die wijze zullen
wij trachten mede te werken om het voorgestelde doel te bereiken ,
en te beletten dat wachten hunnen post tegenover den vijand ver-
laten. Aan de déserteurs die zich aanbieden om de stad terug binnen
te komen , wordt er door de wachtposten bevel gegeven terug te
keeren, indien zij weigeren te gehoorzamen aan dit bevel worden
zij aangehouden.
» Burgemeester en Schepenen,
» Yerheyden , l’ainé. »
♦ ¥
Vier dagen later, den 21 Augusti 1831 , kwamen onze Burgerwachten
onverwachts in de stad terug, liet Gemeentebestuur gaf er kennis van
aan den Gouverneur door den volgenden brief :
« Lokeren, 22 Augusti 1831.
» Aan den heer Gouverneur van Oost-Ylaanderen.
» Wij hebben de eer u bij deze te berichten dat de manschappen
van den Ie ban der Burgerwacht onzer stad, die op bevel van den
heer Districtcommissaris van Sint-Nicolaas, den 3 dezer maand opge-
roepen waren en ingekwartierd te Beveren, teruggekeerd zijn en in
onze stad aangekomen, gisteren, in den namiddag, vergezeld van
hunne officieren.
» Burgemeester en Schepenen ,
» Yerheyden , l'ainé. »
Nu vraagt de belangstellende lezer zich misschien wel af : « maar,
wat hebben de Lokersche Burgerwachten toch eigentlijk gedaan te
Beveren ? »
Om die gewettigde vraag te beantwoorden, zullen wij eenc laatste
maal den heer Willeinsen in zijn verdienstelijk werk laten spreken :
« Verscheidene malen beproefden het de Hollanders tot in het hartje
van het land te dringen. Toen zij bemerkten dat de Bolder van
101
Melselc droog lag, poogden zij liein te dóórtrekken om vandaar op
Zwijndrecht te vallen, zij waren 800 man sterk. Twee compagniën
van liet 5 linieregiment , onder de hevelen van kapitein Lenain ,
stormden er op los met gevelde bajonet en dreven ze terug tot aan
de Pijp Tabak. Ondertusschen beschoot de Hollandsclie vloot deze
wakkere patriotten met schroot. Drie Belgische officieren, Nypels,
Thyssens en Monard, hebben zich in dit gevecht bijzonder onder-
scheiden.
» Toen de Hollanders eenigen tijd later cenc nieuwe ontbinding
beproefden te Burght, werden zij andermaal door den kapitein Lenain
verslagen.
» Het Hollandsch garnizoen van Hulst deed eenen uitval ten einde
zich meester te maken van de Clinge, het werd met een aanzienlijk
verlies tot onder de muren van Hulst teruggedreven. In dit gevecht
waren het vooral de vrijwilligers van Zele die zich door hunne
dapperheid onderscheidden. Een van hunne sergeanten, Parmentier
genaamd, liep dwars door de moerassen, bestreken door de vijande-
lijkc kanonnen die aanhoudend bulderden, en plaatste de Belgische
vlag in den grond, onder het vuur van den vijand. Hodenbach voegt
er bij dat al de Burgerwachten zóóveel moed en dapperheid toonden
in de verschillige gevechten, zulke dichte, ondunbare menigte soldaten
uitmaakten , en zooveel verdedigingswerken hadden opgeworpen , dat
de ontmoedigde vijand den aanval niet meer wagen dorst en zich
bepaalde tot het verdedigen van zijn eigen grondgebied.
» Den 7 Augusti beproefden de Hollanders nogthans eene kanonnen-
batterij op te stellen, op de baan naar Hulst. Luitenant Behault, die
de Luiker scherpschutters aanvoerde , riep zijne mannen te wapen en
trok er mede den vijand tegemoet , gevolgd door een pelelon Burger-
wachten van Ninove en door een ander korps Luikenaars, onder liet
bevel van luitenant Chaumont. Deze moedige Belgen dwongen de
Hollanders opnieuw op hunne vesting af te trekken.
» Op den 9 Augusti vertrok Hodenbach naar Zwijndrecht, om de
voorposten in oogcnschouw te nemen. De Burgerwachten van Aalst,
onder het bevel van kolonel, graaf Van der Noot en van majoor
Cans-Huwaert, stonden geposteerd aan de Pijp Tabak, tegenover de
Hollandsche kanonneerboten, en legerden daar in het modder, terwijl
alles hun ontbrak, zelfs kleedingstukken. Deze post was zóó gevaar-
lijk en zóódanig blootgesteld aan het vuur van de vijandelijke viool,
dat men hem onmiddellijk deed ontruimen. Hier ook heeft kapitein
Lenain zich dapper onderscheiden.
192
» I)c achttien duizend manschappen die men naar het land van
Waas gezonden had , om liet te verdedigen tegen den invallenden
vijand, hadden nog niet te zeer te lijden onder het volledig gebrek
aan bestuurlijken dienst hetwelk in het pasgevormde Belgisch leger
bestond. Het land van Waas is toch eene der vruchtbaarste streken
van België, en kon onmiddelijk aan de troepen het eerste voedsel
verschallën; de gemeenten die vrijwilligers naar het leger gezonden
hadden , trachten ook in hunne voeding te voorzien door het zenden
van wagens brood, aardappelen en gezouten vleesch. De kosten van
deze bevoorrading werden gedekt met de opbrengst van openbare
inschrijvingslijsten. Dat aldus iedereen bijdroeg om het Belgisch leger-
korps te onderhouden in het land van Waas, moet niemand verwon-
deren : de brand en de plundering van Calloo hadden eenieders ver-
ontwaardiging opgewekt en den moed van allen aangevuurd.
» Bodenbach had een plan : hij wilde Hulst innemen, en daardoor
den vijand verschrikken , hem doen afzien van elke poging tot inval
op het Belgisch grondgebied. In het versterkte stadje zelf had hij
vrienden, en door hen wist hij dat Hulst slechts door eenige honderd-
tallen Hollandsche soldaten verdedigd werd; de helft van die soldaten
hadden daarbij de pokken; ook wist hij dat de kanonnen op de
vesten voor het meerendeel onschadclijk en buiten dienst waren.
Dit was den ondernemonden man genoeg. « Den 14 Augusti ging
hij naar Beveren en raadpleegde er, over de mogelijke inname van
Hulst, luitenanl-kolonel Chazal, bevelhebber van het bataillon Luiker
scherpschutters, en kapitein Lenain van het 5° linie. Men kwam
overeen dat de stoute poging den volgenden nacht zou gewaagd
worden. De korpsoversten werden verwittigd; 1800 man moesten van
Beveren oprukken naar Sint-Gillis, daar zou men samenkomen tegen
middernacht. De kolon beschikte over twee kanonnen en een bommen-
werptuig. Als voorwendsel voor den nachtclijken tocht werd opge-
geven dat eenige Hollanders zich vertoond hadden in de nabijheid
van de Clingc. Maar toen kolonel Annez de Zillebeke, bevelhebber
der brigade, vernam dat de troepen zich gingen op weg begeven,
bedacht hij, nog tijdig genoeg dat generaal Wauthier hem bevolen
had alle herneming van de vijandelijkheden te staken, en hij deed
de troepen stilhouden. Uit eerbied voor zijnen overste, zegt Bodenbach,
was bij gedwongen eene onderneming tegen te houden, aan de welke hij
anders gaarne een dapper deel zou genomen hebben ! Tengevolge van
dit tegenbevel kwamen er te Sint-Gillis slechts acht honderd mannen
samen. Bodenbach vergaderde ccncn krijgsraad, doch het algemeen
I/ÉPITAPHIER WASIEN
N° 1574.
d’Overloopb.
N® 1577.
Westerlinck.
N° 1640.
DE WaRGNYR OU
DE WaRNIÈRB.
IM V.-. • '• •• - ^y '
J]
•V.\ V.-;-’
./ /
M
mb
• ■'■■■■/
/ A
Ill/vv
\ \
/ M::
N® 1682.
DE CoUTBREAU.
N« 1697.
DE Rop.
N° 1716.
DE SaLMYR.
N® 1718.
Gansacker.
N° 1720.
Baclioni.
N° 1724.
DE CROY.
N° 1738.
Goüeau.
N® 1744.
van Mals.
N° 1747.
VAN BbRCKEL.
En;. Dilis del.
PL. T
N° 1662-
VAN BUEGHOM OU
VAN BsUGHEU.
No 1718.
VAN HORNE.
No 1735.
DE BaILLENCOURT.
N® 1754.
DE LaNFRANCHI.
Lilh. Strybol-Vercruyssei.
N® 1754,
VAN DER MbERE.
N» 1774.
Ghys.
N° ig56.
DE WaVERANS.
No 1968.
VAN DE Walle.
. Dilis, del.
L’ÉPIÏAPHIER WA8IEN.
No 1761.
du Quesnoy (ancien).
N° 1770.
van Nieulande.
N° 1775.
VAN NIEUWENHOVE.
N® 1779.
Borluut.
No 1956.
Cocquyt ou Cockuyt.
N° 1958
Paschal dit Spontin.
N° 1969.
VAN VlIERDBN.
N° 1972.
VAN DE WOESTYNE.
PL. U.
N° 1774.
Staline.
N° 1932.
DE BaNCHY.
N° ig65.
Robls.
No 1974
Roelants.
üth. Strjb«l-Vercroyss»ii.
m
L’ÉPITAPHIER WASIEN.
N° 1978.
Hbetveldb.
No 1981.
Ymmelot.
N» 1984.
van Castre.
N° ig85.
Croocaert.
N° 1985.
SüRMONT.
N» ig85.
DE RAVESCHOT.
N° 2006.
Wyts.
N° 3o5i.
VAN HOOFF.
N° 2o5i.
Kekeemans.
N° 2090.
de Santa Cruz.
N° 2091.
SlVORI.
N° 2100.
DE CRABYWINCQUSL.
Em. Klis,, dol.
PL. V.
N° 1985.
Heuriblock.
N° 1985.
Merwede.
N» 2083.
DE SaMILLAN.
N° 2086.
LE COCQ.
Lith. Strybol-VererujsMn.
193
gevoelen was dat men met zulk een gering getal manschappen , er
niet aan denken kon Hulst aan te vallen. Toen de troepen dit nieuws
vernamen , weigerden zij terug te trekken , en zij besloten maar tol
den aftocht toen men er hun dringend om smeekte. Het zoo moedig
vertrokken korps ging uiteen onder den indruk dat het verraden was. »
*
¥ ¥
Tengevolge daarvan was de moed onder de Burgerwachten diep
gezonken. Ook de Lokersche Burgerwacht kwam ontmoedigd terug,
na gedurende 17 dagen in Beveren verbleven te hebben.
Den 4 Augusli 's morgens in alle vroegte, waren zij uit onze stad
vertrokken, den 21 Augusti, in den namiddag, kwamen zij hier terug.
Stadshandvesten bevatten , jammergenoeg ! geen enkel woord over
hetgeen de Lokersche Burgerwachten te Beveren verricht hebben , en
het is ons dus eene waarachtige kans geweest daarover de hierboven-
staande inlichtingen in ’s heeren Willeinsen geleerd werk te vinden.
Om deze studie te eindigen , en een laatste bewijs te geven dat
het optreden der Burgerwacht niet zonder verdienste geweest is, geven
wij hieronder de Proclamatie van den Distrietcommissaris na de ont-
binding der Wacht :
« Burgerwachten !
« In naam der inwoners van hel District Sint-Nicolaas , bedank ik
u voor uwen iever, voor uwe vaderlandsliefde. Bij de eerste verschij-
ning der Hollanders zijl gij opgestaan, gij hebt de Iade brandstichters
achteruit gedreven te Hulst, te Burght en te Zwijndrecht, van waar
zij gaarne op Sint-Nicolaas en verscheidene andere steden zouden
getrokken zijn.
« De Burgerwachten van Lokeren , van Aalst en van Dendermonde
kwamen tocgesneld bij den eersten oproep om met ons in het gevaar
te deelen ; dat deze dapperen hier de hulde ontvangen der nationale
dankbaarheid !
« Milliocnen zijn verzwolgen door het doorsteken onzer polderdijken.
Zonder uwen moed, zouden nog meer millioenen de prooi geworden
zijn van de overstroomingen, de brandstichtingen door den vijand
veroorzaakt.
« Zonder grof geschut en bijna zonder wapens, zonder krijgsoversten,
hebt gij stand gehouden op mocielijke posten. Toen er eindelijk
oversten kwamen, verre van uwen moed toe te juichen, hebben zij
uwe vaderlandsliefde bedwongen. Zonder hen zou de Belgische driekleur
gewapperd hebben boven Hulst, en waren onze nationale blauwe
kielen verschenen in Axel.
2-i.
194
« In de oogen van liet vaderland is de droefheid schoon welke gij
gevoelt omdat men u werkeloos deed blijven ! Terugkeercnd in uwe
haardsteden, moogt gij fier het hoofd verheffen. Blozen moeten alleen
diegenen, die door hunne onbekwaamheid of door hunne slechtheid,
het heil van het Vaderland in gevaar brachten.
« Weldra zal de natie uw gedrag beoordeelen — maar ook het
hunne ! »
*
♦ *
Dit waren de laatste oorlogsfeiten.
Zonder vrees voor tegenspraak mag gezegd worden dat het dank is
aan den moed en aan de krachtdadigheid van den Districtcommis-
saris Rodenbaeh , en aan het snel oprukken der Burgerwachten , dat
het land van Waas niet overrompeld werd door de Hollanders, en
bevrijd bleef van het lot van Calloo.
De Lokersche Burgerwachten , evenals alle andere Wazenaars, hebben
daarin hun deel gedragen, hun plicht gedaan.
MAURICE VAN DAMME.
INHOUDSTABEL
I. De Burgerwacht in 1830, door de Regeringsraad ingericht
II. De Burgerwacht in 1831, door het Staatsbestuur ingericht
A. De samenstelling en kleeding der Lokerschc Burgerwacht.
B. Lokaal en ocfeningsplcin
C. De bewapening
D. Op weg naar den vijand
bl.
137
( 3)
/)
146
(12)
»
147
(13)
»
164
(30)
»
170
(36)
»
177
(43)
Portret van den Kolonel Vermeulen.
ÉPITAPHIER WASIEN.
COMPLÉMENT
RÉDIGÉ
A L’AIDE DU MANUSCRIT
DK
JACQUES-ANTOINE SANCHEZ DE CASTRO Y TOLEDO,
PRÊTRE A WAESMUNSTER.
AVANT-PROPOS.
Le travail que nous livrons aujourd'hui il la publicité a, comme nous
l'indiquons dans le titre, été rédigé à l'aide d’un important recueil
d’épitaphes, formé vers le milieu du XVIIIe siècle, par Jacques-Antoine
Sanchez de Castro y Toledo, seigneur de Sombeke et prêtre à
Waesmunster.
Nous avons eu l’honneur, dans une réunion antérieure (i), de pré-
senter à nos honorables confrères une rapide description de ce
précieux manuscrit et un briève analyse de son contenu. Dans la
suite, à l'occasion de la découverte d’une nouvelle chronique du
Pays de Wacs (2), il nous a été donné d’exhumer le nom de l’auteur
de cet intéressant recueil.
Dans ces conditions, il sera complètement superflu d’insister à
nouveau sur la valeur de ce travail. Nous pouvons donc borner cet
avant-propos à quelques mots relatifs à la méthode adoptée pour la
(1) Emile Dilis. Un Épitaphier Wasien inédit. Dans te présent volume, p. 99.
(i) Ibidem. Une nouvelle chronique du Pays de H '«es. Mémo volume, p. 1 1Ö,
198
rédaction du présent complément. Nous devons faire également à cette
place quelques réserves absolument nécessaires quant au texte et à
l’ordonnance générale des inscriptions, ainsi qu’aux mentions et aux
reproductions héraldiques.
Trente communes et hameaux sont représentés dans « l’Épitaphier
Wasien » qui a, à différentes époques, paru dans nos Annales. Le
présent complément en embrasse vingt-huit. Nous les avons tous
rangés dans l'ordre suivi par nos regrettés prédécesseurs, le chevalier
de Scljoutheete de Tervarent et Félix Van Nacmen, mettant à la fin
les communes non encore traitées, telles que Elversele et Waes-
munster, cette dernière avec sa célèbre abbaye dite de llooscnberg
et ses importantes sections de Sombeke et Sainte-Anne. Waesmunster
.appartenait jadis au Pays de Waes; ce village ne ressort plus actuelle-
ment de l’arrondissement de Saint-Nicolas; ce motif ne nous a pas
paru suffisant pour le laisser à l’écart.
Feu nos confrères avaient , grâce à de longues et patientes recher-
ches, recueilli 1544 épitaphes. Nous en avons réuni 596, y compris
■236 blasons de funérailles et 101 mentions d’armoiries ornant au temps
jadis les verrières des églises cl des manoirs de la région.
Nous avons continué le numérotage adopté et nous avons également
présenté les épitaphes dans la forme suivie jusqu’ici. Nous nous
sommes uniquement permis, par mesure méthodique, de relever
d'abord les inscriptions, ensuite les blasons d’obiit et les cabinets
d’armes, et, finalement, les verrières.
Un recueil d’épitaphes étant, en somme, un ouvrage de consulta-
tion, nous avons voulu faciliter le travail des futurs chercheurs.
lfabord, en reproduisant les inscriptions données par de Potier et
Bi ’oeckaert dans leurs monographies des communes du Pays de Waes,
mais non relevées dans le périodique du Cercle. Elles sont au nombre
de 26.
Ensuite, en reprenant une dizaine d’épitaphes qui avaient été fauti-
vement ou incomplètement reproduites dans les Annales.
Finalement, en indiquant sous le nom de la commune dont nous
donnons de nouvelles épitaphes, le numéro du tome et la page des
Annales où il en a été traité. On trouvera également à la fin de
notre travail un tableau indiquant l’ordre dans lequel elles ont
paru dans l’Épitaphier et dans son complément, ainsi qu’une table
des armoiries reproduites au cours de ce double travail.
Quant aux réserves que nous désirons formuler, celles-ci visent sur-
tout le texte et l'ordonnance des inscriptions.
199
Concernant le texte, nous devons avertir le lecteur, ou plutôt le
chercheur, (pie nous avons soigneusement conservé l’orthographe du
manuscrit. Nous nous sommes seulement permis, et pour autant que
d’absolu besoin, de régler quelque peu la ponctuation ainsi que
l’emploi des lettres capitales.
Par rapport à l’ordonnance des inscriptions, c’est-à-dire à la sub-
division des lignes et à l’endroit occupé par les armoiries et les
quartiers, nous ne croyons en aucune façon, que l’auteur du recueil
en ait eu grand souci; il nous a tout l'air de s’être arrangé suivant
la place dont il disposait dans ces cahiers. Autant dire «pie nous ne
pouvons répondre de l’ordonnance générale des épitaphes reproduites.
Pour les mentions d’armoiries et de quartiers, nous avons également
respecté l’orthographe adoptée par le compilateur. Enfin, pour les
reproductions d’armoiries, nous n’avons choisi que celles dont le
dessin ou les indications manuscrites ne laissaient aucun doute. Nous
en aurions pu augmenter le nombre, mais nous avons préféré nous
borner à celles qui se rattachaient le plus directement à l’ancienne
aristocratie wasienne.
Nous ne pouvons terminer cette introduction, sans exprimer à
nouveau à notre distingué confrère, M. Robert Schoorman, conser-
vateur-adjoint des Archives de l’État à Gand, toute notre gratitude,
pour la communication qu’il nous a faite du précieux recueil dont ii
est le propriétaire. Nous le remercions également, ainsi qu’un autre
membre du Cercle, M. Raymond De Groodt, de Cruybeke, de ce
qu’ils ont bien voulu nous passer, afin de faciliter notre tâche, divers
ouvrages d’héraldique de leur bibliothèque.
EMILE DI LIS.
Anvers, 13 décembre 1906.
1.
SAINT-GILLES.
Voir Tome V, p. 141..
N° 1545.
Dalle do pierre bleue près de la chapelle dédiée à St-Roeli. Eu chef les armoiries
du défunt (i).
Hier leel begraven d'hr Gillis
BARBIER, in sijn leven geweest
Alphcris van mijn Edel licere
van Wissekereke, Iioogli ballin
van dcn Lande van Waes, sterft
den 21e" Maerte 1152(5.
Bidt voor de siele.
N° 154G.
Inscription surmontée des armoiries du défunt. Emplacement non indiqué.
D. Ü. M.
Nobili strenuo ac egregio viro Domino
Servatio SANDERS, Gaspauis, reip. Wasiæ
senatoris, (ilio, frater sororque memoriæ
et pietatis ergo dolens pp. vixit annos
prope xx\i , obiit 4a novemb. anno a
Cliristo Domino M.D.LXXI.
R. I. P.
(i) A trois étoiles à huit raies.
201
N» 1547.
Inscription sommée des armoiries du défunt. Sans indication d'emplacement.
I). O. M.
Hier is begraven Guilmam SANDERS, P
Jaxs, erfachtich Meijer van Vrachene
en S1 Gillis, hij sterft xii November
xiiii,: onde xxx, ende Magdalene
TALBOOMS, Jans geschiede, sijn moeder,
sterft anno 1500 17eö dacli in Sporkille.
Bidt voor de zielen.
N° 4548.
Epitaphe surmontée des armoiries des défunts. Les écussons, dont le premier est
précédé de la devise PROBE ET TACITE, et dont le second est losange, sont
placés l’un sous l'autre. Aux angles les quartiers SANDERS, TALBOOM MASSE (■)
et KERREBEKE. Emplacement non désigné.
D. O. M.
1). Gaspari SANDERS, Joan, f.,
reip. Wasianiæ senatori, et
I). Aldeglndæ de WIJSE, Æwerp,
conjugib. liuic iiii cal. Mart.
anno M.D.LXI, illi vero
xiiii Jan. LXXII vita
defunctis, mœstiss. filii
p.p. probe et tacite.
R. I. P.
N° 1549.
En chef les armoiries du défunt. Sans désignation d’emplacement.
Hier leet begraven Jonclieer,
Pieteh SANDERS, Capiteijn
van een vendel voetvolck
tôt dinst van sijnen Ma1,
sterft den xxx Oetober
anno M.D.XCII.
Bidt voor de siele.
0) Lire : de Masmincs.
20.
— “21)2 —
N° i,m
Grande pierre sépulcrale. Sans indication (remplacement. Au centre le blason armorié
du défunt; dans les angles les attributs des quatre Evangélistes. Inscription s’étendant
sur les bords de la dalle.
Hier licht begrave lieer
Jan SÂNDEKS , filins J ans, die sterft
anno xvxxxv den xi
dagli van Febrtiarij. Bidt voor die siele.
N° lool .
Inscription sommée des armoiries du défunt. Situation non indiquée.
Hier liglit begrave Joncvrouwe
Anna SANDERS, f. Gaspars,
in liuwelijck gehad! hebbende
Joncheer Lovs TH1EREXS , lioofl-
schepenen van den lande van
Waes,
Bidt voor de siele.
N° 1oo“2.
pierre sépulcrale. Au centre les armoiries des défunts. Aux angles les quartiers
SANDERS, TALHOOM, GEERINCK et VEREECKEN. Inscription s'étendant sur les
côtés. Sans désignation (remplacement.
Sépulture van weerde en
voorsienighen ROELANT SANDERS, f* Jans,
iu sijnen lijt erfachtigh incijer van Vra-
clicne en S* Gillis. Ridt voor de ziele
van jonevrauwe Thomasijnk GEERINCX ,
sijnc wettighe. geselnede en
— -203 —
N° 1333.
Épitaphe sans indication d’emplacement. Au c.'nlrc :
Sépulture van den edele en
eersaeme Lieve van BELLE, f8 Jans,
die overleet de viii decêb 1373.
Hier licht
de gerw
Gillis .
M. Ve
A l’cntour :
Hier liglit begraven Joiianna CA....
i 331) de 5 van decêb en I’erine, 1»
Gillis, sterft in selve jaer.
N° 1334.
Épitaphe reproduite par de Potier et Broeckacrt (S.-Gillis; p. 37) et extraite du
manuscrit Gérard.
Sépulture van Anna de RYCKE, liuysvronwe
van Servaes van EXAERDE, ende daer
naer vau Jan ISEBRANT. Sy sterft den
3 Meert 1637.
N° 1333.
Inscription en caractères gothiques. Extraite par de Potter et Broeckacrt (S.-Gillis,
p. 38) du manuscrit précité.
Hier licht begraven Servaes van
EXAERDE ende Magdalena, syne
dochter, die sterft den 3 Julius 1323.
N° 1336.
Épitaphe reproduite par les mêmes auteurs (S.-GUlis, p. 38) et extraite du
même manuscrit. Une des deux dates de décès est manifestement fautive.
Sépulture van Jan VOLCKERIC, f8 Jans,
ende Josine NOENS, f1 I’ieters, syne
huysvrouwe , die sterft den 13 Mey 1683.
Ende hv sterft den 2 Novembre 1362.
204
N° 1557.
Blason de funérailles avec écusson de forme ronde écartelé aux armes des familles
SANDERS et de MASMINES. Comme inscription :
Obiit
20 7 ber
1610.
N° 1558.
Blason analogue se rapportant probablement à un membre de la famille SANDERS (i).
L'inscription porte.
Obiit
8 8bris
1608.
N° 1559.
Blason mortuaire d’un membre de la famille VAN’ DER DONCK (*). L'isscriptiou ne
comporte que l'année du décès :
Obiit
1658.
N° 1560.
Blason funéraire de daine MARTINE MARC1IANTZ, 2,lc femme de GILLES VAN DER
DONCK, liaut-éclicvin du pays de Waes. Comme inscription :
Obiit
5 8brc
1615.
N° 1561.
Blason mortuaire sans indications suffisantes pour en déterminer la famille.
Inscription :
A.
16 16
Obiit tien 7e“ Aug.
(i) Cn parti; le lr quartier non blasonné dans le manuscrit; le 2'1 ecartelé aux
armes de Sanders et de Masmincs.
(0 Ecusson parti aux armes des familles van der Üonck et
205
N° 1562.
Blason funéraire d’un membre de la famille THIER1N L'inscription ne relate que
l'année du décès.
Obiil
an no
1758.
N° 15GÖ.
blason mortuaire de messire LOUIS TH 1 ER IN (cunstili civilatis Aloslanœ). Comme
inscription.
Obiit
2“ 7 bris
1615.
N° 1564.
Blason funéraire appartenant à un membre de la famille RAMO.NT. L’inscription porte :
Obiit
2« aug.
1762.
N° 1565.
Dans la chapelle de la Sainte-Vierge. Verrière ornée de deux écussons. Le premier,
de forme ronde, est écartelé aux armes des familles SANDERS et UE MASMIXES;
le second à celles de la famille TH1ER1N.
N° 1566.
Dans la chapelle dédiée à S'-Roch. Verrière ornée de deux écussons. Le premier
aux armes de la famille ONDERBERGHE. Le second de sable à une fleur de lis d'or
somme d'un cor de chasse de au chef d'or.
N° 1567.
Près des fonts-baptismaux, probablement dans un vitrail. Un écusson écartelé aux
armes des familles SCHENGEN et SANDERS et un autre non blasonné par l’auteur du
recueil, mais appartenant, d'après une note manuscrite, à la famille CROIX.
II.
KEMSEKE.
Voir tome V, p. 175.
N° 1568.
Inscription précédée des armoiries du défunt. Emplacement non indiqué.
Hier licht begraven
Joos VAN DK VOORDE,
fs Jans. vader van
Mr Jacob van de VOORDE,
die overleet de eerste van
Novembre xvc xxxiiii.
Bidt voor de siele.
N° 1569.
En dief les armoiries du défunt. Sans désignation d'emplacement.
Hier licht begraven heer
Miciiiel NEVE, f’ Diktere,
dice Neiijs, priestere ende
prochie pape van Kcmseke,
die starft int jaer ons Ileerc
als men schreef xvc ende vii
den xviii,,e dach in lloijmant
Bidt om die siele.
N° 1570.
É|)itaplic surmontée des armoiries de la défunte. Situation non indiquée.
Hier licht begrave Johane
van der EEKEN’, Imijsvr. van
Joos van de VOORDE, die overleet
den xxii in April anno xvxxviii
Bidt voor de siele.
— 507 —
N° 1571 .
En chef les armoiries du défunt. Emplacement non indiqué.
Hier licht begrave Mr Jacob
vax i)E VOORDE, pbre, f* Joos,
t'sijnen leven eerfachtich
pasteur van Kemseke, die
overleet den x van November
anno xvHvii.
Bidt voor de siele.
N° io75.
Dalle de marbre blanc, portant l'effigie sculptée d'un chevalier armé, vêtu d'une
côte de mailles et portant au bras un écu aux armes des VOORHOl'TE sans
le canton de Flandre. Un lévrier est couché à ses pieds. La plaque de cuivre qui
ornait celle dalle avait déjà disparu à l'epoque où le manuscrit fut rédigé.
N° lo75.
Inscription précédée des armoiries du donateur. De Potter et Broeckaert ,
(Kemzeke, p. 33), disent quelle se trouvait daus une chapelle à droite de l'église.
Ter eeren \an Godt almaclitigh
ende de heijligbe Maget Moeder
Godts ,
mitsgaders S. Sébastiaen , patroon
van 't Guide ende behoeder,
heeft jonckeer Pieter de NEVE
Vax de VOORDE, hooftman bij dien,
dit doen maeken in ’t jaer ons
Heeren, alsmen schreef duijst
vie in de veerthien.
SAINT-PAUL.
Voir tonie V, p. 185.
N° 1574.
Dalle en pierre bleue se trouvant au chœur. Inscription précédée des armoiries («)
des défunts et entourée des quartiers YSEBRANT, PRIEM, de NEVE, d’OYERLOOPE,
HOUCX, HOWELYNGHER , WESTCAPPELLE et PICQÜË.
Hier light begraven Jor
Jan YSEBRANT, 1J Jor
Marcus, seliiltknape ,
schepenen ende grellier
der prochien van kemseke
ende S‘ Pauwels, hooft-
raan van den souverai-
nen guide van S1 Se-
bastiaen der voorn:
prochie , overleden
den 5e” Meije 1048,
ende
Joc ISABELLA IIOUCX,
P d'heer Pr, sijne tweede
huysv*, overleden den
27en Octobcr 1098.
Bidt voor de zielen.
(i) Les deux écussons, dont le second à la forme d'un losange, sont placés l'un
sous l'autre.
“209
N° 1575.
Dovaiil l’aulcl de la Vierge. Épitaphe précédée des armoiries de la défunte et
entourée des quartiers SCHEYNGHEN , TACKOEN, (i) SANDERS et de \YYSE.
Hier licht begraven
Joncvrauw Clara SAN-
ÜERS, fa Jacspaeus,
eerste huijsvrauwe van
Jonckheer Joos van SCHEYN-
GHEN, ambachts liecre in
Hcijnkensant in Zuijt Beverlant,
die overleet den viij Novembre
1590.
Bidt voor de ziele,
biberi superstites posnernnt
anno 1623.
N° 1576.
Inscription surmontée des armoiries de la défunte et entourée des quartiers de
I.ANNE, de NE\E, LANDAS [t) el I.ATIIEM. Sans indication d'emplacement.
Sépulture
van Joe Adriane
de CANNE, !» Jo1' Jans,
huijsvrauwe van d’hecr
Cairens de BECHTEB ,
ghereformeert Cornet
van een Compaignie
peerden ten dinsten
van sijne Majesteijt
van Spanien , overleden
den 10en Feb: 1669.
Bidt voor de zielen.
(i) Non blasonné dans le manuscrit.
(î) Ibidem.
57.
— eio —
K 1577.
Inscription surmontée dos armoiries (i) des défauts et entourée des quartiers
t'SEBKAXT, VESraOUCm, HUK! . KUJVEEL, PE NEVE. LVTHEM . d'OVERLOOP
et n\ BERG HE- Em|4aoeme*t non désigné.
Hier licht begraven Jo'
M vuers YSEBRANT. ft J«y
PA SCHIK . in sijnen leven
sohepene ende greffier
deser prochie, overleet
don 6“ Maerte 1590.
Elude
Jo- Ysiiur rr NEVE, f*
J as. \nm van VOORDE,
svne huijs\J . overleet den
15Æ August i liv>2.
Bidt voor de zielen.
V 1578.
fpüTfV surmontée des armoiries dn défont. Situation non indiquée.
Hier light begraven den Loris
GE1SAI*0 SANTOS, in >:_n leven
Cap“ ende gouverneur van t
Vlaems Hooft, die sterf den
5™ Feb: 1B26.
Bidt voor de ziele.
N* 1579.
D'après Dr Ntkr et Kneetaot, 5 PmmmHt, (f. 37 à 38, il mreit encore existé
dmt rêffist de 9-Panl. quatre daBes portant des mreriptionT en earnetères gitüqnM,
Sur la aremi-re. qui -e Iran» t da»> !a kat-:il de la fieije, et qui était ornee
d'une plaque de euioe portant du ers Uasces. on lisait :
D. O. M. S. Riunto NEPOTIANO Jos. F.
dum ac iaboribos assuetum
xiatis j*artem tradmeerel Wasiae prriorêe
O Les denx «--nawas, d-«t le - rend est losange, -n» ptares l'un sons l'autre.
vixit annos 62, mens. o, dies 12, obijt die
mensis februarij o, anno 1536. Et Razinæ vb
HEETVELT, f. Egidii, mulieri incomparabilis
ergu mariluin prolesque uniei alleclus pieta-
tistpie vixit annos xxxxiiii, menses x, d. iiii,
obijt die mensis Julij V anno M.D.XXVI.
Joannes NEPOTIANUS, Wasiæ logogriphis,
optimorum parentum mémorise devotus reli-
giosæ mentis atque cum pietate posnit.
Cor, nisi cura, nihil, caro nil , nisi triste
cadaver.
Nasei ægrotare est : vivere sæpe mori.
N° 158U.
La deuxième, ornée des armoiries des familles de NEVE, van LATHEM , QUAKEBBE
et de MIRABELLO , portait pour inscription :
Mors quid sid , rogitas si scirem mortuus
essem, ad me, cum fuero mortuus, ergo veni.
D. 0. M. S. Margritæ a LATHEM, Joax-
xes filiæ nobilitate puerperiis, probilate vere-
cundia et incomparabili innocentia insigni
mulieri, cum qua vixit admiranda animorum
unitate et concordia annos xx , J o an. nés
Nepotia.nus a VOORDE, Baldii niP, conjugi
desideratiss : et dulcis : lacriinabundus posuit,
vixit annos xxxiii mens un : die xviii obiif
inopinate et bistcrico accidente anno D' 1540,
xxvi Januarij.
N° 1581.
Sur la troisième, qui portait également diverses armoiries, on lisait :
Un bel morir tutta la vita honora.
D. 0. M. Et mémorisé nobilis domini I).
Joa.nnis Nepotiani, alias de NEVE, a Voorde,
ex equestri prœtorio et senatorio sanguine
pronati viri pietate et multarum reruin expe-
ricnlia præditi juncti primo malrimonii vinculo
N. I). Margaritæ a LATHEM , P Joanms et
secundo N. I). Catiiarin.e van dkr ZYPE,
P'0 Glill. Sic Deus voluit, anno salutis 1544,
die Septcmbris sexto.
Festina lente.
N° 1582.
Sur la quatrième, qui sc trouvait également dans la chapelle de la Vierge, se lisait,
comme inscription , les lignes suivantes :
D. O. M. Et mémorise N. D. Jidoci de NEVE,
Joa.n. fil. ex antiqua familia et optimis paren-
t i bus nati, dum stto eonsilio principem Parmæ,
24 Octobris 1583, ex Eeckeloo [ter Rimant
duxerat in Wasiam restaurata lide catholica
in tumulo stto in parochia Sti Pauli, gradtt
prœtoris Wasiæ decessit 15 Septcmbris 1584,
ætatis 52. Et N. I). Maiuæ SANDERS, < i \ s-
paris filite, ipsitts conjugis carissimæ quæ
obiit 14 Octobris 1002 nupti sunt 1502 et
reliquerunt Joannem et Petrlm N. D. Cor-
nélius Jlstixus de NEVE, Pétri ftlius, hoc
posait ætatis suæ 58, obiit 17 Martis 1058,
et Domina Catiiarina COURTENS, sua aman-
tissima uxor, quæ obiit ultimo Marlis 1005,
ætatis et reliquerunt Pétri m Corxelu m
PlIlLII’ITM et Annan.
N° 1585.
Au choeur. Sur les stalles. Un écusson écartelé aux armes des familles YSEBItANT
et de NEVE, et un autre aux armes des de NEVE. Une note manuscrite indique
que ce dernier appartenait à JEAN de NEVE.
N° 4584.
Blason funéraire, (i) L'inscription porte :
Obiit
13° jun.
1070.
(i) Ecu parti, au lr à un lion, au 2'1 d'azur à un chevron d'or.
N° 1585.
Autre blason mortuaire. Probablement de messirc JEAN YSDIîHANT, échcvin et
greffier de Kemscke, mort le o mai 1018. (i) L’inscription ne relate que l'année
du décès.
Obiit
1648.
N° 1586.
blason funéraire d’un membre de la famille de NEVE. L’inscription porte :
Obiit
10 feb:
1669.
N° 1587.
Blason mortuaire se rapportaut à un membre de la famille ItAMONT. Comme inscription :
Obiit
3a aug.
1755.
N° 1588.
Autre blason de la famille ItAMONT. L’éeusson est entourée d’une cordelière.
Pour inscription :
Obiit
12“ 7 bris
1758.
N° 1589.
blason funéraire. Écusson parti. Le premier quartier porte un lion, le second les
armoiries des de NEVE. Comme inscription :
Obiit
15 aug.
1625.
(i) Voir l’épitaphe n° 1S71.
“214
N° 1590.
Autre blason funéraire. L’auteur du manuscrit le rattache à un membre de la
famille de RECHTER. Il porte pour inscription :
Obiit
4“ 8bris
1757.
IV.
TAMISE.
Voir tonic V, p. 203.
N° 1391.
Au chœur, sur une entrée de caveau :
Monument uni
Familiæ
VAN DKIl
GRACHT.
N° 1392.
Au chœur. Dalle en pierre bleue avec caractères incrustés de cuivre. Inscription
sommée d'un cartouche portant le calice et l'hostie.
D. 0. M.
Memètote peccatoris Tiieodori ANTONIJ ,
hujus Ecclîæ Pastoris, obiit a0 1007
die jj julii.
R. I. P.
N° 1393.
Au chœur. Dalle de marbre blanc. Inscription en lettres noires et surmontée des
armoiries des défunts.
Ü. O. M.
Prudentia ac integritate ornatiss: viro I).
Joanni Baptistæ ROOMAN, qui poslquam
liujc Toparchiæ Tamisiensi loco natali 35
annis a Consiliis et Secretis indefessus
prosuerat , obiit 22a 8bris 1740, ætatis
79, optimo patri mœstiss: liberi
monumentum posuere.
— 21G —
Nobilis ac nmplissimus D*1'' Ægidii.s
Joannes ROOMAN, Regiæ Majestatis in
Concilie Flandriæ Consiliarius.
I)'* Maria Francisca HOOMAN.
I>" Josepiia Catiiarina ROOMAN.
Superstilcs ex cliarissima conjuge 1)'“
Joanna de SMET, sorore germana
lllustrissimi ac Rcverendissimi D”
Joanris Baptist, e, Episcopi <]iiondain
Iprensis deinde Gandavensis,
dcfuncta Gandavi 18a 7bris 1703,
ælatis 32, quibus pie apprecare viator
ut æterna. Requiescant in pace.
N° 1 594.
Au chœur. Dalle de marbre blanc avec caractères noirs. Inscription surmontée des
armoiries des vas de VELDE et des SEGIIERS.
I). 0. M.
Sépulture van d’Hr Jcnocis van de VELDE,
F IL S. 1*. JOOS, J. U. L., sterft den 50e" 8ber 1743,
oudt 65 jaeren ,
ende
Jouffratiw Joanna Francisca SEGHERS,
F d’Hr Gillis, sijne luiijsvrauwe , sterft
den 7e'1 Meij 1728, oudt 46 jaeren,
mitsgaeders hunne kinderen :
Jouflrauw Tiieresia van de VELDE, stcrlt den
20°" Jttnii 1759, oudt 48 jaeren.
Jouflrauw Francisca van de VELDE, sterft den
28l" Augusti 1753, oudt 38 jaeren,
d llcer Judocus van de VELDE, sterft den I2,’,,
xber 1753, oudt 48 jaeren,
Jouflrauw Isabella van de VELDE, sterft den
17cn Februarius 1763, oudt 53 jaeren,
den Eerweirdiglien Hecre Ægidiis van de VELDE,
Priester, sterft den le' 7ber 1763, oudt 56 jaeren.
Bidt voor de zielen.
N° 159 5.
Au chœur. Dalle de marbre blanc. Inscription en lettres noires.
L). O. M.
Pii apprecare animæ Balduini Gcilliemi COOLMAN,
Cappellani Sanctæ Crucis cl Choristæ litijus
Ecclesiae Tamisiis, obiit anno 17:21 die 12;' mensis
septembris.
It. I. P.
N° 1596.
Dalle se trouvant |)robablemenl au chœur. Inscription sommée des armoiries des
défunts.
I). O. M.
Sépulture van den eersaemen Tiiomaes SEGHEBS,
eersten hooftman van de Confrérie van onse lieve
Vrauvve, sterft den 10e" Juli 1705,
ende
de eersaeme Anna van WEMMELE, sijne liuijsvrau-
we, sterft den 23en Aug: 1688,
ende haere kinderen : Susanna Françoise,
geestelijeke dochter, oudt 24 jaeren, sterft
den 17eu Febr: 1701,
Estiier Catharina, huijsvrauwe van Adrianus
BAEMDONCK, sterft den 13en Jan: 1709.
Bidt voor de zielen.
N° 1597.
Au chœur. Dalle en pierre bleue sans indication de l’endroit où elle se trouvait.
L’écu qui surmontait celle épitaphe était fruste à l’époque de la rédaction du
manuscrit.
D. O. M.
Hier light begraeven d’Heer Joannes
Baptista van de PEBRE, f8 Ignatii,
jonckinan,
is.
218
niet een beset van twee wekelijeke
missen , ende eenen miserere achter
ieder misse, ende een eeuwigh jaerge
teijde.
Bidt voor de zielen.
N° 1598.
Emplacement non indiquée. Inscription surmontée des armoiries de la défunte.
Hier leet begraven
Joncvr Catharina
MALAERT, wed® Jonc
11 ei J.- si» kick SCHOYTE,
sterft den 20e"
September 1621.
Bidt voor de siele.
N° 1599.
Sur une dalle de grès (grauwensteen) encastrée dans le mur près de l'autel de
S,e-Amclberge. Trois écus frustes.
llie jacet Adrianis V1LLANUS, Eques,
Dominus arcis S. Joasnis, advocatus
Thamisiæ , hereditarius sculteta ,
et collator Assenedæ, Dominus
Liedekercæ, S. Amandi, Basserodæ,
Consiliarius et Cubicularius Domini
Ducis Burgundiæ, Comil is Flandriæ :
qui obiit anno CIDCCCCXblX. XXIX
maii , anno autem CIDCCCCLX1V
j assit hoc Epitaphium poni Domina
Je doc a de MOERKERCKE, Domina
de Merckem, veste, et vox vrije,
ejtts uxor.
R. I. P.
219
N° 1600.
Inscription surmontée tics armoiries des défunts et entourée des quartiers COUDENHOYE,
NIEUWENBRUGGHE , W1NTKE , CNIBBE , ADONNE, vander BANC, UYTENHOVE
ci BAENST. Emplacement non indiqué.
1). ü. H.
Septi Ultra nobilis, et
egregii Viri Joannis
COUDENHOVII, armigeri,
Domini Ghentbrugæ : qui
obiit xxviii octobris,
anno GIDIDLIII, et
Dominai Marge van
AMERONGHEN, ejus
conjugis : quæ er bac
vita inigravit xii de-
cembris, anno salutis
CIO 10 XLVI.
N° 1601.
En chef les armoiries du défunt. Aux angles les quartiers COL'DENIIOYE, WINTERE,
ADORNE et CNIBBE. Situation non indiquée.
D. O. M.
Hic jacet Dominus Philippüs
de COUDENHOVE, suo quondam
tempore eques, nobilis
domesticus Imperatoris :
(jtti obiit anno CIO 10 LVIII,
ix septembris. Manibits
ejus bene precare
R. I. P.
N° 1602.
Dalle de marbre noir. Encadrement et lettres de marbre blanc. Situation non indiquée.
D: D:
D'a Amelberga van GEERSOM ,
fa Thomæ,
1769.
220
N° 1003.
Dalle de marbre blanc. Inscription en lettres noires précédée des armoiries de la
défunte. Sans désignation d'emplacement.
I). O. M.
Sépulture van J ou (Trouw Catharina van WEMMELE,
(ilia Pétri, oudt 76 jaeren, sterft den 4eu
Junij 1744.
Bidt voor de ziele.
N" 1604.
Pierre bleue sans indication d’emplacement. Dans le haut un médaillon portant le
calice et l'hostie.
D. O. M.
Monuinentum presbyteroruin Oratorii.
B. P. Bartiiolom.els GOBENS, obiit 6' 9bris 1632.
B. P. Romants van WAESBERGH, obiit 8a 9bris 1639
R. P. Adrianus d’JONGHE, obiit 10n junii 1676.
R. P. Joannes SEGHERS, obiit 161 9bris 1683.
R. P. Fraciscus VYT, obiit 14“ 9bris 1687.
R. P. Et novices COR1NSSENS, obiit 1 la aug: 1688.
R. P. Adrianus SAQUEREU, obiit 231 8bris 1691.
R. P. Joannes ABBEEL, obiit 29’ 8bris 1700.
B. P. Fransiscus i»e GRAVE, obiit 5° julij 1719.
R. I. P.
N° 1603.
Dalle bleue sans désignation d'emplacement. Inscription surmontée d'un cartouche
portant le calice et l'hostie.
I). ü. M.
Hic inhumation est corpus Eugenii Ai.exandiu
TEN1ERS, Oralorii presbyteri, Collegii Wasiae
regentis, anno 1721, 5a 7bris.
R. I. P.
N° 1606.
Même ordonnance que la dalle précédente. Situation non indiquée.
I). O. M.
Kust-plaetse van den Eerw. Heer Joannes REYNS,
Priester encle Cappellaen van S*®-Anna binnen
Themsche, oudt 69 jaeren, overleden den 19cn
9ber 1715.
Bidt voor de ziele.
N° 1607.
Dalle bleue dont la situation n’est pas indiquée. En tète les armoires du défunt.
1). O. SI.
Sépulture van den eersaeinen Jan SEGHERS, P Jans,
in sijn leven Borgemcester deser burglit ende
heerelijckhede , ende hooftman van de aude
Gilde van Slc-Sebastiaen , sterft den 4en
xber 1683,
ende
van de eerbaere Joanka KERTELOOTS, P Michiels,
sijne huijsvrauwe , sterft den 10e" Jan: 1670.
Bidt voor de zielen.
N° 1608.
Dalle de pierre bleue. Sans désignation d'emplacement. En chef deux éeus armoriés,
dont un de van de PERRE (i).
D. Ü. M.
Sépulture van d'Ileer Ignatius
van de PERRE, Greffier van Prochie van Themsche,
etc., oudt 80 jaeren, sterft den 12e" Julij 1685,
met een beset van 2 wekelijckc missen en
een eeuwigh jaergeteijde.
Bidt voor de zielen.
(i) L'autre à un lion.
N° 1609.
Dalle bleue. Emplacement nou désigné. Inscription surmontée d'un écu losangé,
parti aux armes de van de PERRE et de (i).
D. 0. M.
H van de PERRE,
met een beset
van vier wekelijcke missen en een ecuwigh jaergeteijde.
Bidt voor de zielen.
X- 1610.
Pierre bleue. Situation non indiquée. En chef les armoiries du défunt. Celte
inscription a été très incomplètement reprise daus les Annales. (Tome V, p. 251).
D. O. M.
Sépulture van den eersaemen Jan d'HONDT, P Jans,
in sijn leven Borgemeester deser burght ende
heerelyckhede van Themsehe 23 jaeren, oudt
73 jaeren, sterft den 17en 8ber 1697,
ende
de eersaetne Tiiomasijxe WEYTACK, P Mattheus,
sijne liuijsvrauwe, sterft den 19en 8ber 1673.
Bidt voor de zielen.
N° 1611.
Dalle en pierre bleue. Sans indication d’emplacement. Cette épitaphe, qui est sur-
montée des armoiries des SECHERS, a été incomplètement reproduite dans les
les Annales (Tome V, p. 223'.
D. ü. M.
Sépulture van Joa.nnes Baptista SEGHERS, f’
Tiiome, jonghtnan , oudt 46 jaeren, sterft
den 19en Meert 1724.
Joe Joanna SEGHERS, huijsvrauwe van d’Heer
Baldcincs de HONDT, oudt 53 jaeren, sterft tot
Gendt, den 22en Julij 1724.
Phiuppus SEGHERS, oudt 19 jaeren, sterft tot
Loven, den 10cn xbris 1691.
(t) Ibidem.
223
Joe Jacoba SEGHERS, geestelijcke dochter, oudt
74 jaeren, sterft den 29en Aug: 1750.
Jacobl's Petris SEGHERS, oudt 60 jaeren,
sterft den 5en Meij 1747.
Jo* Joanna Francisca van WE.MMELE, fa Ægidij,
sijne huijsvrauwe, oudt 40 jaeren, sterft den
2icn Aug: 1742.
Ægidius Jacobus Franciscus SEGHERS, P Jacobi,
oudt 16 jaeren, overleden den 8en Febf: 1753.
Bidt voor de zielen.
N° 1612.
Dalle bleue. Situation non indiquée. En chef les armoiries des délunts.
D. 0. M.
Sépulture van d’lieer Gillis SEGHERS, Bailliu
deser borglit ende heerelijckheijdt , liooflman
van de oude Gilde van S'e-Sebastiaen, oudt 67
jaeren, sterft den 9en Jan: 1711,
ende
Joe Isabella VALCK , sijne huijsvrauwe,
oudt 41 jaeren, sterft den 26cn 7bris 1628.
Bidt voor de zielen.
N° 1613.
Pierre sépulcrale de marbre blanc avec lettres noires. Dans le haut les armes des
défunts. Situation non indiquée.
D. O. M.
Monumentum Joannis Francisci Nicolai van
WEVELINCHOVEN, medicinæ licentiati, filii
Joannis, ætatis 3o, obiit 24* Julii 1738,
et Scsannæ Theresle van WEMMELE, filiæ
Ægidij, conjugum, ætatis o4, obiit 7a Januarij
1759.
R. I. P.
X» 1614.
Dalle de pierre bleue dont la situation u'esl pas indiquée.
L). 0. M.
Sépulture van d'Heer Gillis LAUREXS, in sijn leven
Opper-Bailliu der burglit heerelijekbeijt van
Themsche, Roijere, Steenbeugh ende Cauwerburgh ,
sterft den 17en 8ber 1681,
ende van
Jo* Lccia va.\ der STOCK, sijne Ituijsvrauwe , die in
den Heere beeft gerust van den vierden Septem-
ber 1671, ende d'Heer Francisccs Joaxxes
GHEYLIXCK, Heere van het Fijns, in sijn leven
Borgemeester deser prochie ende hooftman
van de Confrérie van onse lieve Y rauwe ,
oudt 60 jaeren, sterft den 9e" December
anno 1753.
Den Heere sij de zilen genadig!».
N° 1613.
Dalle de pierre bleue sans indication demplaeement. La moitié seulement de celle
épitaphe à été reprise dans les Annales (Tome V , p. üi).
D. 0. M.
Piisque manibus Consultissimi Yiri D. Joaxms
Baptist.e Thom.e COETHALS, juris utriusque
Licentiati, parochiæ liujus nec non in Cau-
werbttrgh etc. graphiarii , qui agens annum 21
suis ereptus est 17* augusti 1674. Cujus
animæ viator pie apprecare. .
Hier rust d'Heer Gituelmcs ZEGERS, doctoor
in de medecijnen in de l'niversiteijdt van
Bolonien , sterft den 9e" Maerte 1708,
ende
Joe Maria Jisitxa COETHALS, sijne huijsvrauwe,
sterft den 23*“ xbris 1694.
Bidt voor de zielen.
N° 1616.
Dalle bleue. Emplacement non indiqué»
Sépulture van den eersaemen Thomas
VERBEEST, f* Ja as,.
Bidt voor de zielen.
N° 1617.
Pierre bleue. Sans indication d'emplacement.
D. 0. M.
Sépulture van den eersaemen Jan BANAERDT,
f9 Albert, . . . . . .
Bidt voor de zielen.
N° 1618.
Blason de funérailles d'un membre de la famille van der GRACHT. L'inscription porte
Obiit
9 7ber
1659.
N° 1619.
Autre blason sc rapportant à la même famille. Il ne porte que l'année du décès.
Obiit
an no
1661.
*
2!*.
226
N» 1620.
lt l:i son mortuaire |>:irti aux armes de la même famille et à relies de (i).
Comme inscription :
Obiit
an no
1626.
N° 1621.
Ithson funéraire aux armes des van df. PERRE. L'inscription ne donne pas l'année
du décès.
Obiit
20 Meert.
N° 1622.
Autre blason se rapportant à la même famille. Sans indication de l'année du décès.
Obiit
28 Meert.
N° 1623.
blason mortuaire appartenant à un membre de la famille SANDERS. L'inscription porte :
Obiit
20, inart ii
1644.
N 1624.
Blason funéraire de messire IGN'ACE van de PERRE, greffier de Tamise. (*) Comme
inscription :
Obiit
12 julii
1683.
(i) Insuffisamment reproduit dans le manuscrit,
(î) Voir épitaphe n° 1008.
%
N° 1625.
Blason mortuaire dont les armoiries n'ont pas été dessinnées ni désignées par
l'auteur du manuscrit. Comme inscription :
Obiit
18" xbris
1761.
N° 1626.
Autre blason se trouvant dans les mêmes conditions que le précédent. Il porte :
Obiit
29" J a h.
1762.
N° 1627.
Blason funéraire appartenant à un membre de la famille COl’DENHOYE. Il est orné
des quartiers COl’DENHOYE , NIEUAYENBRIGGIIE, l'YTENHOYE et BANC. L'inscrip-
tion porte :
Obiit 13" Aug: 1595.
N° 1628.
Autre blason se rapportant à la même famille. Avec les quartiers COUDEXHOVE,
CXIBBE , L’YTENHOYE et BAENST. Comme inscription :
Obiit 19" aprilis 1622.
N° 1629.
Troisième blason concernant la même famille. Avec les quartiers COl'DENHOYE,
BANC et CNTBBE. Pour inscription :
Obiit 22" niarlii 1656.
N® 1630.
Quatrième blason concernant la même famille. Avec les quartiers COL'DENHOYE,
N1EUWENBRUGGHE, l'YTENHOYE et BANC. Comme inscription :
Obiit 18" 8bris 1666.
— 228 —
N° 1631.
Cinquième blason se rapportant à la même famille. Les quartiers sont : C0UDEN-
110 VE, CNÏBBE, UYTENHOVE et BAENST. Pour inscription.
Obiit 20a aug: 1690.
N° 1632.
Sixième blason concernant probablement la même famille. Avec les quartiers..
UYTENHOVE et NIEUWEN BHUGUHE. Comme inscription :
Obiit 11“ 8bris 1663.
N° 1635.
Au chœur. Première verrière du côté de l'Évangile. Deux écussons. Le premier parti
aux armes des familles UYTENHOVEN et probablement van der DONCK (i); le
second aux armes des l’YTENHOVEN.
N° 1634.
Dans la deuxième verrière du même côté. Un écusson parti aux armes des familles
van der DONCK (?) et UYTENHOVEN et un autre à celles des van DEn DONCK (?).
N° 1633.
Dans la troisième du même côté. Un écu aux armes de la famille UYTENHOVEN,
et un autre insuffisamment blasonné pour pouvoir en indiquer le propriétaire.
N° 1636.
Dans la première fenêtre du côté de l’Épîlre. Deux écussons armoriés. Le lr de
de BOUHNONMLLE, le d'EGMONT.
N° 1637.
Dans la deuxième également deux écussons. Le lr aux armes de de COUDENHOVEN,
le parti à celles des van der DONCK (?) et UYTENHOVEN.
(i) A trois roses ou quinlcfcuilles ?
N° IG, "8.
Dans la troisième, un écusson aux armes de BOURNONVILLE , cl un autre parti
à celles des familles (i) et vas uku UONCK ('!).
N° 1639.
Au couvent des Dominicaines. Inscription surmontée des armoiries de la défunte et
des quartiers COUDENIIOYE, ADORNE, UYTENHONE et BAENST.
A HlS ET MUE.
Ci gît très illustre
Demoiselle Madem1®
de H i.m.s etc. Ciikestie.se
de BOURNONVILLE , tille de
Monsgr Ai.ex'1'®, duc de
Bournouville , et de
Madame Aisne de MELUN,
sa compagne etc.
m. d. clxxx.
P. D. P. S. A.
(i) Écartelé, aux 1 et i à une bande de gueules; aux 2 et 3 à un lion.
RUPELMONDE
Voir tome V, p. 361.
N° 1640.
Dalle bleue se trouvant au chœur devant le maître-autel. Inscription sommee des
armoiries du défunt et des quartiers WARGNYR, BELLESAGE, WARQCIGN'El'L (i)
et ROISSELARE.
Iey gist Esetiier Fredericq f»e WARGXYR,
seigneur de Jourelles, chastcllain
de Rypermonde, ayant tousiours
esté au service de lempereur et
du Roi, nre Sire, depuis sa jeunesse
jusques à son trespas, ayant fait
plusieurs voyages tant par mere
que par terre, lequel
R. I. F.
N* 1641.
Devant l'autel dédié à S'-Georges. Inscription s'étendant sur les bords de la dalle.
Incomplètement reproduite dans les Annales (Tome V, n° 263. l'ne note de
l'auteur du recueil dit que le nom de la défunte pourrait être HATAS, KATAS
ou KATALSÎ
Hier leet begraven Jonckvr
Katelu.se , als weduwe
van Jan RAÜWEL, sterf anno
xv* en ses . . . den v daglt
September.
Ridt voor de zielen.
(0 Non blasouné dans le recueil.
N° 164 “2.
Sur les bords d’une dalle dont remplacement n’est pas indiqué. Inscription incom-
plète dans les Annales (Tome V, n° 213) et chez de Potter et Broeckaert
(Rupelnioiide , p. 1(56), où il est question d'un I1ENDRICK HAL'WEL. Au centre de
la pierre deux écus armoriés.
Hier leet begraven Dierick
HAL’WEL, P Jans, die sterf
int jaer ons Hoeren mv ende
xlvij, den xv dagh van September.
N° 1643.
Sur (es bords d'une autre dalle portant également au centre deux écus armoriés (i).
Sans indication d'emplacement.
Hier leet begraven Jan HAL'WEL,
sterf anno xvc xxxix, den
xij Meij, ende Giane DULLAEHTS,
sijn eerste wijf, sterf anno
xvc xviii, den vii van Julius,
ende Cornelue COPS, sijn tweede
wijf, sterf anno xvc xxxii ,
den ix daglt September.
N° 1644.
balle à côté de la précédente. Inscription surmontée des armoiries des défunts.
Hier leet begraven Gillis S .... MAKER, fs
Gillis, sterf anno xvc iii, den viii in Meerte,
en Auelbergh HAL WEL, fa Dierick, sijn
liuijsvre, sterf anno xvc ix, in Meij den jen.
H. 1. P.
(i) Celui de Ratiwcl seul blasonné par l'auteur du recueil.
.V' 1645.
Sans désignation d'emplacement. En tête les armoiries du défunt.
D. 0. M.
Sépulture
van mijn Heer Thomas Frans GERARD^’,
in sijn leven Capiteijn van infanterie
len dienste van sijne Go: Ma1 van
llispanien, den tijdl van 12 jaeren,
balliu ende ontfanger van de lieer-
lijckheijt van Themsche, oudt 75
jaeren, sterft den 19‘>n Meert anno
1666.
Bidt voor de ziele.
N° 1646.
De Potter et Rroeckaert. (Rupehnonde , p. 1G8) donnent encore, d'après le manuscrit
Gérard, l'épitaphe suivante comme s’étant trouvée dans l'église de Kupclinonde.
Hier licht begraxen Thomas FRAES, f’ Gheeraert,
capiteyn vande infanterie ten dienste van syne
con. Majesteyt van Spagnien , ende ten tyde van
12 jaeren, bailliu ende ontfanglier vande Iteer-
lyckheyt van Themsche, oudt 75 jaeren, sterft
den 9 Meert anno 1666.
N° 1647.
Dans la vofile, un écu portant une bande d'argent sur un champ d'azur, avec la
devise :
En bon espoir.
N» 1648.
Sur un vitrail les armoiries de MAIRE DAMANS, femme de roessirc JEAN vas
STEELANT (i).
(i) Armoiries non reproduites dans le recueil, mais simplement indiquées par
une note manuscrite.
“233
N° 1(549.
Sur un autre, celles de .... MELUN, chlr de l'ordre (i).
N° 1650.
Sur un troisième , celles de JEAN HANNAERT, échevin de Gand , avec le millésime
1462 (*).
N° 1631.
Sur un quatrième, celles de JACQUES HANNAERT, fils de Simon , avec le millésime:
1468 (3).
N° 1652.
A l’église de Rupelmonde se trouvaient cinq blasons de funérailles appartenant à
des membres de la famille de BOULOGNE (*).
Le premier ne portait pour inscription que l’année du décès :
übiit
au no
1682.
N° 1653.
Le deuxième :
übiit
28 aug.
1683.
N° 1654.
Le troisième :
übiit
4 maii
1685.
(0 Ibidem.
(i) Ibidem.
(s) Ibidem.
0) Blasons très vaguement reproduits dans le recueil.
30.
-234
N° 1 633.
Lc quatrième :
Obiit
4 I xber
4 740.
N° 4636.
Le cinquième et dernier :
Obiit
3 9ber
4707.
N" 4637.
Un sixième blason, en la même église, se rapportait à un membre de la famille de
WARM ÈRE, probablement à FRÉDÉRIC, seigneur de Jourclles cl châtelain de
Uupclinondc (i). Comme inscription :
Obiit
-23 feb:
46-28.
(i) Voir épitaphe n° 1010.
VI.
MOERBEKE-WAES.
Voir tome V, p. 591.
N® 1638.
Dalle bleue devant l'autel de la Vierge. Épitaphe surmontée des armoiries des
défunts (i) et entourée des quartiers df. LANNE , LACREYNS et LATHEM.
Hier liclit begraven Joncklieere
Joannes de LANNE, P Bodorigo,
die overleet den 30 Marte 1631,
en Jor Simoen, zijnen soene, die
overleet den xviii®" September
1628, inetgaders Jonckvrauwe
Anne LAUREYNS, sijne vvettelijcke
luiusvrauwe, die overleet den 17e"
Meert anno 1648.
Bidt voor de ziele.
N° 1639.
A côté de l'autel de la Vierge. Dalle en pierre bleue. En chef les armoiries des
défunts entourées des quartiers de la LOIR, de LONGEVAL, vas SC H A NE Y et
vas MARHULSSE (*).
Hier licht begraven den edelen Jonckheer
Petrus de la LOIR, in zijn leven capiteijn van
Burcht en S* l Marek, capiteijn comandant
binnen Hulst, ten dienste van sijne Conick®
Ma1 van Spanien, die overleet den 9e"
Februarij 1633, ende Gheertruu van SCHANL'V,
f“ Jans, sijn edele huijsvr., die overleet
den 3en Junij 1635.
Bidt voor de ziele.
(») Ces écussons, dont le second a la forme du losange, sont placés l’un sous
l'autre.
(i) Ce dernier quartier se trouve seul blasonné dans le recueil.
236
N° 1660.
Petite dalle bleue se trouvant au centre de la chapelle de la Vierge. En chef le
blason de la défunte.
In cinerem verteris COOL
Hier licht begraven Joncv. Anne Petronella
de GLIMES COOL, die overlede is op den 9en
Ttemb. 1638, en Jofe Marie Margrite de
GLIMES COOL, die overl* is op den 28CD
Augustij 1658.
Post cineres quoq COOL.
N° 1661.
Petite dalle bleue se trouvant entre la première et la deuxième colonne , probable-
ment de la grand'nef. Au centre un écu armorié.
Hier leet begravë Olivier va IDEGHE,
die overleet a. x.ccc... vi. va
Februario.
N° 1662.
Dans la grand'nef devant les stalles des écbevius. Pierre bleue. A droite et à gauche
de l'inscription les armoiries du défunt.
Hier liglit begravë
Joncheer François
van BL’EGHOM, in zijnen
tijt gheweest lutenant
van een Compaignie peerdë
van der keijserlicke Maegestijt in
Hongarijen, welcke versleghen is gheweest
den xii van Maerte 1617.
Bidt voor de ziele.
N° 1663.
Petite pierre tombale. Emplacement non indiqué. En chef un éeu armorié.
i Jan de WINDT, P J ANS
overleef dé eerste va Meij a en xxx,
en Vinken MUTS, f3 Jas...., de eerste September
a. x
N° 1664.
Situation non indiquée. Épitaphe sommée des armoiries des défunts.
Sépulture de Marijn WAEPENAERT, esettier,
fils de Marijn, ausi escuier, en son vivant
bailly de ce lieu et autres, et administrateur
des biens de Monseigneur le Prince d’
Isenghien, qui trespassa le 24 Février
1692, aiant eu en mariage Dam: Josiene
de WITTE, fille du Sr Jean, décédée â
Moerbeek en 1672.
Priez pour leurs âmes.
WAEPENAERT (annagramma) PAEWENAERT.
N° 1663.
Blason de funérailles de messire JEAN de LANNE. Fond d’or et bords noirs.
L’inscription ne mentionne que l’année de son décès (i) :
1631.
N° 1666.
Blason mortuaire de dame ANNE LAUREYNS, femme de messire JEAN de LANNE (i).
Bords noirs et cordelière. L'inscription en caractères blancs comporte :
Anno 1648.
17 Mardi.
(i) Voir épitaphe n° 1058.
(4) Ibidem.
— -238 —
N° 1667.
Blason parti aux armes des familles vax der HAGHEX {dargent, à trois hure s de
sanglier de sable) et de LANN'E. Inscription en lettres blanches :
Obiit
an no
16 5-2
xi Augusti
N° 1668.
Dans la première verrière à côté de l'autel dédié aux SS. Antoine et Sébastien, un
écusson armorié, (b'azur, à un mouton, au chef d'argent chargé de trois cœurs
de gueules).
N° 1669.
Dans la deuxième, deux écus armoriés. Le lr de sable, à un cor de chasse , le S*
billettc à une bande brochant sur le tout.
N® 1670.
Dans la chapelle de la Sainte-Vierge. Deux écussons armoriés. Le premier semblable
à celui blasouné au n° 16C8; le second à une rose ou quinte/euille (?) entourée de
neuf billettes posées en orle.
VII.
VRACENE.
Voir tome VII, p. 127.
N° 1671.
Epitaphe sommée de deux écussons armoriés, dont le second a la forme d’un
losange. Emplacement nou indiqué.
D. 0. M.
ac
immortali mémorisé
I). Marsii.ii Bruno CARACIOLI,
familiæ li Je virtulis
nobilissimi ,
qui , xl annis servitiis
et militis et Capitanei
Régi Catliolico
in Francio Sabaudio
Belgio Pedemontio
strenuissime impensis ,
diem clausit ad S‘ Paultim
xvii kal. octob: m.d.cxxx.
Conjux et liberi mœsli p.p.
R. I. P.
N° 1672.
Inscription surmontée des armoiries du défunt. Situation non désignée.
Hier leet begraven Gillis
ZAMAN, P Joris, in sijn
leven schepenen deser
prochie.
Bidt voor de ziele.
“240
N° 1073.
Dans la monographie de Yracene, par de Potter et Brocckacrt (p. 32), nous trouvons
encore l’inscription suivante :
Sépulture de feu le capitaine Domenge ROBERT,
Lorrainois, décédé ici le 1 Novembre 1040. Priez
Dieu pour son âme.
N° 1674.
D'après les mêmes auteurs (p. 32), il se trouvait encore dans la même église une
épitaphe, que surmontaient les armoiries des défunts, et qui était rédigée
comme suit :
Sépulture van d'IIeer Pieter de RYCKE, in syn
leven lieer van Sterrebeke, oudt stadthouder der
prochie van Vrachene en St. Gillis, en bailliu van
lieer viscomte de Vellebeque, lieer van Raeschem
.... overleden den 21 April 1683. En de eerbare
Amelberg v SNOECK , zyne huysvrouwe, overleden
den 27 Octobcr 1663.
VIII.
VERREBROECK.
Voir tome VII, p. 155.
N° 1675.
Inscription reproduite par de Potter et Broeckaert , dans leur monographie de
Verrcbroeck , page 20.
D. 0. M.
Phiuppus VERHEVEN’ quondam prima philosophiæ
palmà clams, medicinæ doctor anatomiæ, ac
Chirurgiæ Professor Regius, editis Anatomiæ
voluminibus etiam posthumis, totà Europà claris-
siinus, obscurum iu cœmeterio Iocmn delegit. Obiit;
victurus semper, animo apttd superos, famà apud
mortales. Anno ætatis 61, Doraini MDCCX die
XXVIII Januarii. R. I. P.
31.
NIEUKERKEN
IX.
Voir lome VII, p. 555.
N" 1676.
Dans la chapelle de la S. -Vierge, sc trouvaient quatre pierres sépulcrales se rap-
portant à la famille de JONCHE, qui avait également un caveau funéraire en eet
endroit. Sur l'une d'elles se lisait, sous les armoiries de la famille, l'épitaphe
suivante :
U. O. M.
et
piis manibus
Anto.ni i»f. JOXGHE, liujtts saoelli
cl D. An.næ in hac parœchia
Balduini, Domini de Walbourch,
Beveren , etc., terræ Wasianæ
Arcliiscabini , tempore Ducis de Bortion-
ville Archipraetoris,
nee non
Marie de HAZE, ejns corijugis,
ex (|tte tulit hic Baldunis decent proies
quarum masculini scxtis lucre
Antonhs, JlSTl’S, Anthonivs,
Melchier, Giillielmis, BaLDVINTS
et Theodoris;
tæminini vero
Maria, Isabeli.a , Catharina,
Francisca et Joanna,
porro, obiil constructor anno
1651 9a Jan., lilius anno 1675.
14a Kal: Jan: anno....
nepotes et neptes hic sepulti
ordine,
Francisca anno 1665 1 1J Kal:
constructoris ,
ac ejtisdem lilii
Feb.
II. I. 1».
“243
N° 1677.
A côté de l'autel de la S"-Vicrgc se trouvait encastrée dans le mur une pierre
tombale de marbre blanc portant en chef l’écu armorié des de LANFLYNCIII et
à dextre et à séucstrc 16 quartiers.
1). 0. M.
Siste gradum viator
et cujus cineres lioc saxuin
tegat paucis agnosce:
excuviæ sunt proenobilis
Domini Dni Jovxxis de
LANFRANCHI ex Toparchis
a Crubecke, etc., diim
viveret: Syndici R. R.
P. P. Recollectorum
quorum
needum ædifîcata in
SH Nicolai ecclesia
hic humari voluit;
obiit anno M. I). CLXXXIX
3 Februarii ne vero totus
interiret, trinâ ex conjug:
1). Catharina de JONCHE,
reliquit sobola quæ
paternæ virtutis æmula
hoc ei marmor poni
curavit; abi viator
ac Deum precare ut terra
tegat terrain molliter
et in pace quiescil lideliter.
R. I. P.
Sur une petite dalle de marbre blanc , se trouvant probablement au pied de la
précédente.
Ostium inonu-
menti præno-
bilis D. D. Joan-
Nis de LANFRAN-
CIII ; terra
tegit terram.
“244
N° 1678.
Emplacement non indiqué. En chef les armoiries de la famille de JONCHE.
Hier licht begraven de
eersaeme Anna van
LAMBROUCK , huijsvrauwe
van Anthoni de JONGHE,
sterft den 4en Januarij 1649.
Bidt voor de ziele.
X.
THIELRODE.
Voir tome VII, p. 387.
N° 1679.
Pierre bleue devant l’entrée du chœur. Elle est ornée d'un médaillon portant au
centre le calice avec l'hostie.
D. O. M.
Monumentum Re'u Dni Pauli de la
FONTAINE S. T. B. F., Pastoris Iitijus
loci, obiit 29a Octobris a0 1664.
B. I. P.
N° 1680.
Dalle bleue. Même situation et ordonnance que la précédente.
D. O. M.
Hier liglit begraven Heer ende Meester
Geeraert van den BOSCH, Bacularius
Formatus in der Godtlieydt , Pastor
in Thilrode, sterft den oen Meert 16...
Bidt voor de ziele.
N° 1681.
Au chœur. Dalle de marbre blanc avec lettres noires. En chef un cartouche portail
le calice symbolique.
D. 0. M.
Hic jacet Rcverendus Dominas Jacobus
Franciscus MARTINS, Pastor in Thilrode
per triginta annos, ac districtus Wasiæ
Deeantts.
R. I. P.
246
N° 4682.
Dalle bleue. Au chœur, sous le banc de communion. En chef les armoiries des
de GH1STELLES et aux côtés les quartiers GHYSTELLE, STAYELE, SCHORE,
WERCHIEN (i), van ROYEN, BOTTEREAU (i), KETELBOUTER et LIRE.
I). O. M.
Axtonii dk GHISTELLE,
Et juïtæ aurato, Archiprætoris
Iprensium , Archi-prætore ,
et Catharine vax ROYEN,
If. S. E.
. . . . ar militia
equilum vice tribunus etc.,
obiit vero domi etiam
tum celebs vix quadragenario
major terre NVasiæ vii vir,
et Toparcha de Appclsvoor-
de, ix. cal. Feb. anno
salutis MDCXXXIX,
banc nt defunctis inveniat
precare.
R. I. P.
N° 4683.
Dalle bleue sc trouvant au chœur. Inscription sommée d'un cartouche portant au
centre le calice avec l’hostie.
I). O. M.
Hier leet begraven men Heer ende Meester
Joaxxes Vax DEX BRANDE , P Jaxs, in sijn
leven Capelaen van Onse Lieve Yrauwe
van Thilrode, overleden den 8en Meij 4663.
Bidt voor de ziele.
N° 4684.
Sur l'autel dédié à la Sainte-Vierge les armoiries de la famille van HESE ou
H ESI L S.
(t) Lisez : de Wcrchin.
(i) » de Coutcrcau.
247
N° 1685.
Sur celui dédié à Saint-Sébastien, celles de la familie SCHOORMAN. Comme brisure
une bordure dcnticulée de sable (gebriseert met een boort van swerte tanden).
N° 1686.
Dans la chapelle dédiée à S'-Sébaslien. Pierre bleue ornée d'un médaillon portant
au centre le calice avec l'hostie.
1). 0. M.
Hier licht begraeven H1' Jacob SLECHTEN,
Pastor, geboren tot Oplintele, sterft den
8" Augusti 1607, ende Maria, dochter
van Wouter SLECHTEN.
Bidt voor de zielen.
N° 1687.
Dans la grand'nef, près du portail. Pierre sépulcrale de la même ordonnance que
la précédente.
D. 0. M.
Sépulture van den eerweirdighen Heer ende
Meester Balduinus de BEER, Pastor
deser Prochie van Thilrodc, ten tijde
van 15 jaer bedient heeft liet ampt van
eenen sorghvuldighen Pastor, gelijck oock
soo blijekt naer sijne doodt eenen grooten
vader der arme, soo heeft alhier gefondeert
voor een eeuwigh jaergetijde, soo voor den
selven als voor Joc Marie ende Joc Catharina
de BEEK, sterft den anno 1694.
Bidt voor de zielen.
N° 1688.
Emplacement non indiqué. Armoiries et quartiers distribués comme sur la dalle
décrite sous le n° 1682.
Ü. 0. M.
Anthonio de GHYSTELLE ,
Toparchæ de Coelenberch,
qui rure hoc natus pâtre
Antiiomo, Equitæ aurato,
«248
lprensium Archi-Praetore,
adolescens Hispaniaruni
varias urbes vidit
et nierces rebus gerendis
didicit in Aula Begis cui
militavit in ltalia , ac dein
in Germania , ubi Deo
regique Bolicmo et
Belgii principibus fidus
licereticorum ac rebellium
perfida manu sperabilis
avitæ stirpis llos occidit,
memoriam servat tem-
plum hoe quo Christo
renatus est e\ leta
regione suis dolenter
denatus anno ætatis
suæ xxiii chri MDCX....
5 i.... ij J nlij
R. I. P.
N° 1G89.
Blason de funérailles se rapportant à un membre de la famille de POTTELSBERGHE.
Il est orné des quartiers POTTELSBERGHE, H A LA BOSCH , BERCHEM,
RUSSELAERE, , GR1SPERRE, BT RI DAN , YERHANNEMAN VYYTS,
TRIST (i), B0URG01NE, vas ROYEN el Y1LAIN. L'inscription porte:
Obiit 241 Martii
1743.
N° 4(390.
Deuxième blason mortuaire concernant la même famille. Egalement orné de IG
quartiers savoir : POTTELSBERGHE, HALABOSCH, RUFFELAERT, GRISPERRE,
YERHANNEMAN, LA U VYENS, TRIST, vas ROYEN, SCHOORMAN, BROCCAERT,
vas PEENE, GLORIBL'S , SCHOORMAN, LOGHENHAGHEN , GUYSTELLE et vas
ROYEN (*). Comme inscription.
Obiit
15* xbris
1751.
(i) Ce quartier n'a pas été blasonné par l'auteur du recueil.
(t) Les quartiers LAl'WENS, TRIST, BROCCAERT, vas PEENE, GLORIBUS cl
LOGHENHAGHEN non blasonnés par l’auteur.
-249
N° 1691.
Troisième blason mortuaire se rapportant à la même famille. Il est orné des mêmes
quartiers (t) que le précédent , et porte pour inscription :
Obiit
27“ “bris
1757.
N° 1692.
blason de funérailles. Données insuffisantes pour déterminer la famille à laquelle
il appartient (de à trois chevrons de ) L'inscription porte :
Obiit
12“ aug.
1711.
N° 1693.
Blason avec cordelière se rapportant probablement à un membre de la famille
SCHOORMAN. Fond brun et bords blancs. En abime, un écusson de forme ronde,
parti au l* 1 de (t), au 2<* écartelé, aux lr et au i<? aux armes de SCHOORMAN,
aux 2e et au 3° à celles de HESll'S; comme inscription :
Obiit
13 mai i
1650.
N° 1694.
Dans le salon du château de Thielrode (?). Blason funéraire sur fond noir, se
rapportant à un membre de la famille i>e GH1STELLE. Inscription en lettres d'or :
Obiit
9 aug.
1629.
(t) Ibidem.
(i) Quartier non blasonné par Fauteur.
32.
XI.
MELSELE.
Voir tome XII, |>. 221.
N" 1095.
Au-dessus des stalles réservées aux aumôniers. Sur un tableau représentant
l'Ascension du Sauveur.
1). O. M.
Jor Ectmcs COENE, Commissaris
ordinaire van sijne Maj” volkeren
van oorloge, etc.,
ende
Mevrauwe Isabella-Astuoma i>k
. ROP, overleden den I len Jttnij 1081.
R. I. P.
N° 1090.
Épitaphe surmontée des armoiries des défunts. Sans indication d'emplacement.
Sépulture
van d’heer Jan ZAMAN, in
sijn leven schepenen descr
procltie ende grellier der
procltic van Meleelc, overleden
den 8'‘n Febrtiarii 1070, ende
van Joc Isabella WIELANT,
sijne liuijsvrauwe, overleden
den ......
mietsgaders van liaere kinde-
ren te weten : J veoius-
Frakcisui's, overleden den
ende Mahia-Tiikkksia , over-
leden den ....
Bidt voor de zielen.
N° i(»97.
Sans indication d'emplacement. Inscription sommée des armoiries du défunt.
Ad pedes cliarissiinorum parentum ac
perdilecti fratris su i (ptondam in Consilio
Flandriæ Consiliarii cnjits epitapliium hic
e regione erectinn est sepeliri cupit ,
Rdus adin: D",,s ac Mr Nicolals de
KOI* S. T. B. F., olim per tricnnium
de Exaerdc nunc liujus Ecclesia: Pastor,
nec non Decanus Christianitalis
Districlus Hulstensis, qui obiit jJ
9bris 1(59:2, ætatis 54.
H. I. P.
N° 1698.
Emplacement non indiqué. En chef les armoiries de la famille de ROP. Cette
épitaphe a été incomplètement reproduite dans les Annales, tome XII, p. 2G1.
I). O. AI.
Rust plaetse van d’eerbaerc Joc
Emerentiana ende Françoise de ROP,
susters van den Eerw. lieer Pastor
deser prochie,
Joe Emerentiana is overleden den “i0"
. Febr. 1689, oudt 65 jaeren;
Joe Françoise is overleden den 25*!u
Me ij 1708.
Ende Joe Marie WILLEMS, sijne sclioon-
suster, sterft den :22e11 Febrttarij 1595.
Bidt voor de zielen.
N° 1699.
Épitaphe en caractères gothiques reproduite par de Potter et Brocckacrt dans leur
monographie de Melselc, page 43.
Hier ledit begraven .... van den DORPE, f. Pieter,
sterf int jaer M.CCCC. Hier ledit begraven
jonckvrouwe Marie van den HOUTE, fa Gode-
vaeuts, vrouw .... van den DORPE. Sy start' int
jaer M.CCCCLV, den XXX dach in Maerte.
— 2o2 —
N° 1700.
Blason de funérailles de messirc JEAN-BAPTISTE de ROP. Il portait l'inscription :
übiit
26* Junii
1678.
N° 1701.
Blason funeraire du très-révérend NICOLAS de KOP, respectivement curé de Exaerde,
de Mclscle et doyen du district de Hulst (i). Comme inscription :
Obiit
1* 9bris
1692.
N° 1702.
Blason mortuaire de ADRIEN de ROP, bailli de Weert cl écbevin du pays et comté
de Rornhem. L’inscription porte :
Obiit
ôa Martii
1674.
N° 1703.
Blason avec cordelière de la demoiselle EMÉRENCE de ROP (*). Comme inscription :
Obiit
2a Febr.
1689.
N° 1704.
Même blason de la demoiselle FRANÇOISE de ROP (s). L'inscription porte :
Obiit
25» Mail
1708.
(i) Voir épitaphe n° 1G97.
(i) Ibidem n° 1698.
(s) Ibidem.
N° 1705.
Dans le sanctuaire de Gavcrland-lez-Melscle , se trouvait l'inscription commémorative
suivante. Elle était surmontée des armoiries de la famille de HOP.
Turris Daviimca.
ü llos Virginum Maria , qttæ ipsa
quasi myrrha elecla hune meritorum
tuoriiin fragantiæ, cum
preligere dignata es, t nere ....
etiam tibi in eo piorum miinus
turriculam, et præsta ut
cum grege mihi commisso, in odorem
unguentorum tuorum tamquam ad
verum salutis portum concurrentes,
sperata inde solatia reportennis :
sic vovet
Nicolaus oe KOI*, quondam
Exardiæ mine Iiujtis parochiæ
de Melzele Pastor, qui priraum
hic sacello lapident posuit et
superim positorum structurant
direxit per et dedicavit
anno Domini 1675.
N° 1706.
Autre inscription dans le même chapelle. Également sommée d’un écusson aux
aj'mes de la famille de ItOP.
Spéculum justitiæ.
O cœli terræque jubar
quasi auroræ consurgens serc . . .
a vertint justitiæ sont
fac ut tuorum qui
tum ut radix
e
illustrati ipsum solum qui asto
omnibus omni .... contemplentur
imitentur ad sequent
254
sic vovet
J O ANISES BaPTISTA DE ROP , «jUOllcl
serenissimis Principis Archiduci ...
Lcopoldo, nee non I). Joanni Austri ...
Belgii, successive gubernatoribus ...
.... cubiculis mine regiæ suæ ma je ...
in provinciali Flandriæ ...
siliis
anno Domini 1675.
XII.
CRUYBEKE.
Voir fome XII, |>. 265.
N° 1707.
Pierre tombale sc trouvant au bas de l’escalier de la chaire de vérité. Inscription
surmontée des armes du défunt.
Sépulture
van Jor Philippe van ROYEN ,
in sijn leven Capiteijn van
een Compe voet volck
Iioogh Duijtse natie in liet
regiment van .M'Iieer
Jo LEMANY, rudder, etc.,
in den dienst van sijne Con:
Ma:, sterft den 4e" Junii 1654.
Ridt voor de siele.
N° 1708.
Épitaphe dont l’emplacement n’est pas indiqué.
IJ. 0. M.
Hier liglit begraven Jouffrauw
Anna HEYNDRICX, jonglie dochter,
omit 40 jaeren, sterft den 24<>n
April 1761.
Ridt voor de ziele.
— 256 —
N° 1709.
Blason de funérailles appartenant à un membre de la famille VILAIN. Le chef de
l'éeu est brisé d’un lambcl à trois pendants. Comme inscription :
Obiit
28 feb:
1703.
N° 1710.
Blason analogue d'un membre de la même famille. Brisure identique. Inscription :
Obiit
8 april
1641.
N° 1711.
Troisième blason en tont semblable aux deux précédents. On y lisait :
Obiit
21® 8bris
1755.
N° 1712.
Blason funéraire de messire PHILIPPE van ItOYEN, capitaine d’infanterie au service
de S. M. (i). Comme inscription :
Obiit
4 jtmii
1654.
(0 Voir épitaphe n° 1707.
XIII.
CALLOO.
Voir tonic XII, p. 2K3.
N° 1713.
Pierre bleue se trouvant au chœur. Eu chef les armoiries du défunt.
Sépulture Joneker Jon ans
van REYNEGOM, in sijn leven
Bailliu, Dijckgraef ende
Penninck-meester van S' Anne
polder ende Kcltcnisse, sterf
den 2en Jtinij in het jaer 1040.
R. I. P.
N° 1714.
Dalle bleue se trouvant sous le jubé (onder den ocksael). inscription surmontée
des armoiries du défunt.
D. O. M.
ley gist le Maistre de camp don Jean de
HERRERA, gouverneur du fort royal de S.
Marie et son district, Surintendant de la
riveir de Blocfjuersdijck , qui mourut le 15 de
juin de l'an 1001.
Prier Dieu pour son âme.
N° 1713.
Dalle de pierre bleue sc trouvant au milieu de l'église. En tète les armoiries du
défunt.
Cy gist Antiioine de RONCHEAUX,
gentil homme, natif de Bourgogne,
soldat devant Ostende, Capitne au
Palatliinat, lient, gnal d’artillerie
5.1.
258
devant Maestricht, Serg"' major
devant Breda, Gouverneur de S*
Marie, où il mourut le 28 d’avril
l’an 1650.
Requiescat in pace.
N° 1716.
Même situation que la précédente. Dalle bleue ornée en chef des armoiries des
défunts.
ley reposent Jean Baptiste et Catherine
de SA LM Y B , enfans de noble et généreux
seigneur Charles de SALMYR, Sr Bontlieine
et de Sowet, Capitaine d’une compagnie
libre de 500 hommes, Commandant
aux forts de la Perle, S1 Marie et
Blocquersdijck , et aussy à 250 hommes
des garnisons ordinaires, et de dame
Piiilippote FABKYS, leur mère, l’un mourut
le 1 9bre, et l’autre le 15 novembre 1625,
et Engelbektine de SALMYR, qui mourut le
29 décembre l’an susdit.
Requiescant in pare.
N" 1717.
Épitaphe sans désignation d'emplacement. Elle est surmontée de trois éeus armorié
Cy gist noble cl générai Jean de
MASIAGE, Cnpitain pour le servies
de sa Ma"', Commandans à Calloo,
qui fut tué devant le fort de la
Croix le 26 d’aoust 1640.
Et damoiselle Anne PAGESOU, espousc,
etc., en seconde nopces de noble et
généreux Nicolas COCHOUL, aussi
Capitaine pour sa diette Ma"',
la ipiclle expira le 29 d’avril 1642.
Pries Dieu pour leurs âmes.
— “259 —
N° 1718.
Au chœur. Blason funéraire portant deux écus armoriés de forme ronde. Il n'est
pas daté, mais porte l'inscription suivante :
Messire Gaspar Joseph van 110RNE, Chevalier
etc., dame Louise Marie Françoise GANSACKER,
sa compagne.
N° 1719.
Blason de funérailles d’un membre de la famille SANCHEZ de CASTRO Y TOLEDO (■).
il est entouré des quartiers de CASTRO, de TOLEDO, BAYART, de SAULTY, de
HERTOGHE, van BOSSCHE, ROELANTS, van POORTEN , de YII.LERS, BERINCX ,
ROELS, CRUYNINGHE. L’inscription ne mentionne que l’année du décès.
Obiit
an no
1638.
(i) L’arbre généalogique de la famille de CASTRO , dressé par feu Félix van Nacincn.
(Annales, tome IX) ne mentionne aucun de Castro qui soit mort à celte date.
XIV.
BEVEREN.
Voir tonic XII, p. 551.
N° 1720.
Au chœur. Épitaphe surmontée des armoiries du défunt. Celles-ci sont sommées
d'une couronne à huit perles.
Ü. O. M.
Pvu.cs BACLIONl, insules
hostiiim et sui victor, hic jacct ,
virtutem a prima ætate sequens ,
per omnes militiæ gradus
ad tribunalum legionis liai, evectus est ,
bellis Hispaniæ, Italiæ, Bclgii, Burgundiæ, clams,
vim Batavarum ab aggeribus terra* Wasiæ
suo solius militiæ bis forteterque repolit,
nemini nisi hosti gravis aut formidabilis,
a voluptale et pecunia alienus,
Comilis titulum a rege acccpit ,
vitam non tempore sed virtute mensus,
senex non senex , in cwlibatu obiit,
anno ælatis Ixxvi, militiæ liv.
10 baptista restrianus signifer
... cui ojitiino mœstissimus p.
H. I. P.
N° 17-21.
Dans la grandnef, près de la tour. En tête les armoiries de la défunte (i).
Sépulture
van Joncvrauwc Tiiomvsym: SPRl’YTE,
P .lor LAUWEREYNS, huijsvrauwe
van d'eer LAUREYNS, sterft den 8
Februarij 1(505.
Bidt vooiv de ziele.
(i) Insuffisamment reproduites pour pouvoir les blasonner.
261
N° 1722.
Dans la nef gauche. En chef les armoiries (les défunts (i). Le second écu, en forme
de losange, placé sous le premier.
Sépulture van don edelen Heerc
Anthoine m:s KIENS, dersle bullue
en ontfanghire van d’vier leden s’Iants
van Vlanderen, \an prochie van
Borcht en Swijndreclit , sterft den
22011 Jan: anno 1574,
ende
Joncvrauwe Anna van POTTELSBERGHE,
sijne geschiede, f* WILLEMS, sterft
den 4<'',‘ Septembre anno 1374.
Bidt voor de zielen.
N° 1723.
Emplacement non indiqué. En chef les armoiries du prélat défunt; repartis à dcxlrc
el à sénestre, les quartiers TRIEST, van der OYEN, BOURGOGNE et WAKEXE,
van ROVEN, 1IASEKE, VILAIN XII 1 1 et OOSTENDE. Quatre quartiers suclcmcnt
sont blasonnés dans le manuscrit (*).
D. 0. M.
Antonius TRIEST 7. Epis-
copus Gand: desideravit quod
mortale linbuit , Itic deponi.
Sacerdos dittn ab ara
descendis, te obtestalur,
ut quod defunclo debes
persolvas, hoc sacra
aquà asperge, et immortali
æternam pacem apprecare
et vale.
Hic silus est Illustrissimus
ac Reverendissimus Dominus
Antonius TRIEST, 3. Brugen-
sium per quinqticnnium , ac
dein 7. Gandensium annis
(i) des KIENS : un chevron accompagné de trois petits chiens.
(i) Savoir : TRIEST, BOURGOGNE, van ROYEN et VI LL AIN.
262
(riginta quinque Episcopus,
in paslorali officio et solli-
citudine vigilans et indefessus.
In Concilio status Régis Calliolici
tidelis et prudens, erga pauperes in
vita et in morte misericors et libcralis,
erectis ampleque dotalis verse pietatis
monte, ad gratis mutuandum indigentibus
in Ecciesias ae praesertim liane cathe-
dralera s. Bavonis, cujus fabricam
splendide auxit ac ditavit, munificus,
tandem meritis plcnus, ac maturus
cælo, anno setatis 81, sacerdotii 55,
Episcopatus 40, obiit die 28-* maii
1657. Lector bene aniline apprecare.
R. I. P.
N° 1724.
Emplacement non indiqué. Épitaphe de PHILIPPE, prince de Chimai cl de Croy,
duc d'Acrschot (i). Inscription sommée des armoiries de la maison de CKOY.
J'y parvien-dray CROY.
Den xi December 1595
te Venesien.
Bidt voor sijn sielc
N° 1725.
Épitaphe surmontée des armoiries du défunt. D’après un manuscrit (lequel consulté
par l’auteur du recueil.
D. O. M.
Hier leet begraven edele weerden
en discreten Heerc Willem van
POTTELSBERGHE , Scliiltknape , Bal-
liti van den lande van Beveren, en
Hooghschcpene van den lande
van Waes, binnen sijnen levene,
sterft anno 1551 , den 4en Septembri.
R. I. P.
(i) Qui acheta la seigneurie de Beveren en lo7ô.
265
N° 1720.
Blason de funérailles de mcssirc PAUL BAC1.10M (i). L’inscription porie :
Obiit
22 tneij
1 65 1 .
N° 1727.
Blason mortuaire se trouvant au chœur. L’inscription est rédigée comme suit
Obiit
anno 1645
^ 1 t 9bris oN-
N° 1728.
Blason mortuaire de CHARLES-EUGÈNE, duc d’Arenbcrg, chevalier de la Toison d'or,
grand-bailli de Rainant, seigneur de Bcvercn, etc. Comme inscription :
Obiit
25 junii
168t.
N° 1729.
Blason analogue se rapportant probablement à PHILIPPE-FRANÇOIS, duc d'Arcnberg,
seigneur de Bcvercn, etc., frère consanguin du précèdent, mort le 13 décembre
107 4 («). L’inscription portait :
Obiit
17 lObcr
1674.
(1) Voir épitaphe n° 1720.
(4) D'après de Potter et Brocckacrt, lievere n , p. "il.
— 264 —
N® 1730.
Ulason funéraire portant les armoiries de (i). L'écusson est sommé du chapeau
ecclésiastique et entouré d’un cordon à six houppes. L'inscription porte :
Obiit
23 8bris
4733.
N° 1731.
Blason portant les mêmes armoiries mais sans chapeau ni cordon. Inscription :
Obiit
3a april is
1760.
N" 1732.
Blason entouré d'une cordelière et portant deux écussons accolés , le second de
forme ronde. Inscription :
Obiit
11» jaü.
1762.
N- 1735.
Dans un vitrail, probablement dans l'église paroissiale. Inscription surmontée de
deux écussons, dont un blasonné aux armes des TU1EST.
Messire Alexander TBIST, Chevalier,
Baron de Auwegem, Seigneur de Cour-
tewalle, Tyselens, Capitaine d’une
compagnie de chevaus quirassiers
pour le service de sa Majesté, A° 1648.
(i) /t un oiseau essorant place sur une terrasse.
— 26o —
N° 1734..
Dans une autre verrière probablement au même endroit. En chef deux écus aux
armes des TRIEST et BORLUT.
Dese venster heeft gegeven den polder
van Melsenbrouck , in dien tijde leggers:
mHer Nicolaes THIEST, Heer van Auwc-
gem, etc., ende Heer Francis BORLUT, Ileere
van S,e Denis en Botikelc, etc., Marcus
de LEEU, Sclinut , Pieter van de VYVERE en
....es PLEQUR , Jan BEKE, Jan de ....,
Dijckschepenen , ende Joos ANNE.... nek-
meester, anno 1627.
N° 1735.
Eglise du couvent des G ui 1 iel mi les. Au choeur. Épitaphe sommee des armoiries du
défunt cl des quartiers BAILLES COURT et ZAL' LTV. Dans le bas les quartiers
MOEYENVTLLE et LENOIR MLLY.
1). O. M.
Robertcs de BAILLENCOURT et Dominus
de Forsevil, Antigny, la Crocqz etc.
genere, dignitate, virtute conspicuus
genere.
Ave avorum Gerardi de BAILLENCOURT prestitis
Roberto dttei belle potissimum Gallico
strenuis obsequiis plus sex ab bine seculis
claro plus duobtis estjtiestris ordine heroiiscisque
factis Balduino sub Püilippo bono, Maximiliano ,
sub audace Burgundo et Garolo V semper
augusto, hodieque sub Alberto piis
nepotutn illustri splendore
virtute.
Stienvici, Groninghe, Üorlanii, Antv: inultisque
aliis locis strenue susceptis vulneribus exeuiplum
nobis rcli(]uit
dignitate.
34.
266
Variis honorum gradibus proprie magis quam
alienæ virtutis merito sublimatus est, ni. s. câp.
Ostende 500 arth. hanonib. totide prœfec. and.
die clausit Berch. op Zom. 2. vulneribus
a0 1623, sep. 8, Baillencourt et Uominus
ejusdem Iocis libre benne 300, wal.
trib. et g. c. S‘ Job.
parenti o|)timc parental.
H. I. P.
N° 1736.
Même situation. Inscription surmontée des armoiries du défunt et des quartiers
STEEMIUYSE (<), van deb EYCKEN, M...RT et STEEMIUYSE. Au bas un écu
losange aux armes des STEEMIUYSE et van der IIAGEX.
Sépulture
van Joncker BOELANT van dek
STEENI1UYSEN , sterft den ....
• . .... •
ende
van Jouffrauwe Catiiauine van
der HAGEN, sijne huijsvrauwe ,
sterft den 15 Jnlii A0 1639,
ende
Jacqueline en Francouse, hunne
dochter, sterft den 10 November
anno 1638.
N° 1737.
Dans le cloître du monastère des Guiliclmitcs. Inscription sommée d'un écu armorié («).
cv Carolus COLINS, Prior, anno 1653.
N° 1738.
Même situation et ordonnance. Sommé d'une couronne de Deux griffons pour
supports.
Præïïob: ac genefos: L): Joannes-Franc:
GOL'BAU, Toparcha de Bevcren , Frisi,
Bohval , Laloo, etc.
(i) A trois bandes avec un lion brochant sur le tout.
( i ) Une bande accostée de six besants , trois de chaque côté.
-267
N° 1739.
Même situation. En chef un écu armorié de forme ronde.
Anno 1674.
Nob: D. Margarita-
Cecilia-Catuarina
GEKAKDI, conjux du
Dni GOUBAU.
N° 1740.
Blason de funérailles de dame CATHERINE van der HAGEN , femme de messire
ROLAND van der STEENHUYSEN (<)• Comme inscription :
. Obiit
lo Julii
1639.
N° 1741.
Emplacement non indiqué. Dans le haut les armoiries des YYTS. D’après un manuscrit
consulté par l’auteur du recueil.
Dit godtsuus is gliefondeert bij
den edelen Heer loos VYTS, d'Her
Nicolaes, saliger memorie, Heere
van Walle ende van Pamele etc.
N° 174-2.
Dans la chapelle castrale du seigneur de Auweghem. Pierre bleue. Inscription
entourée des armoiries des défunts cl des quartiers TRIEST, YYTS, LOYE.MDEGHE.M,
SLANGHEN, METKERCKE, BLOM, VARSSENAERE et BARBESAEN. Les cinq
derniers ne sont pas blasonnés dans le manuscrit.
Sépulture
van edelen Heere Mer
Claus TRIEST, Ruddere,
tilius Joos, wijlent
Hoochballiu der stede
van Gendt , die over-
leet anno 1472,
(i) Voir épitaphe n° 1736.
268
ende
van Vrouwe Cathelijne
van METKERCKE, f«
Jans, sijn gliesellcnede,
overleet den 22cn
in Lauwe, int jaer
toOO.
R. I. I».
N° 1743.
Dans la cliapcllc dn château van Welle , actuellement hel Geestelijk llof. Probablement
dans une verrière. Dans le haut un écusson armorié avec une devise en caractères
grecs. A dextre les quartiers : DELGILANS, d'AYALA, de MEN'SIER et COCQU1EL.
A séncslrc ceux de : SALCEDO, de WITTE , ESPARNE et RANST.
4
XV.
BURCHT.
Voir tome XII, p. 367.
N° 1744.
Devant le banc de communion. Inscription sommée de deux écussons armoriés, dont
le second à la forme du losange.
Ci gist honorable home Charles
van MALE, en son vivant Bailly de
Burcht et Zwindrecht, lequel
trespassa le xii jour de juing
mil cincq cens cincquante sept.
R. I. P.
N° 1743.
Dans un vitrail au chœur. Inscription précédée des armoiries des défunts.
I). JOANNES VAN HOVE,
I). Digna de DECKERE,
ejus conjucx,
Toparchæ de Burght ,
Swindrecht et Berendrecht ,
crucis et crucifixi
honorent
pio alTectu posuere.
M.D.CXXVI.
N° 1746.
blason funéraire. Écusson insuffisamment blasonné (i) pour pouvoir déterminer la
famille à laquelle il appartient. Comme inscription :
Obiit
5 9ber
1630.
(i) Emmanche à scncstre d'or et de,
XVI.
BASEL.
Voir tome XII, p. 381.
N° 1747.
Dalle en pierre bleue. Sans indication d’emplacement. En chef les armoiries du défunt.
D. O. M.
Hic jacet jam doeens mori suas
ehristiane docuit vivere hoc
in loco ovcs suas Pastor annis 46,
verbo et exemplo patiens, Rd,,i
Dominus Tiif.odorus van BERCKEL ,
nobili et avita quondam Berckeliorum
stirpe orittndus, Dominus d’Armbode-
gem, obiit 1638 Janua: 27a, ætatis
78, sacerdotii 49, cura pastoralis
47, mecedem rogat requiem ,
precare viator.
R. I. P.
N° 1748.
Dalle de marbre blanc avec lettres noires. Emplacement non indiqué. En tête les
armoiries du défunt.
D. 0. M.
Hic jacet R(,us Adm: ac Nobilis
Dominus Matheus de PAPE, S. T. B. F.,
primo Overmcrc, deinde Teneramttn dan*,
ac tandem hujus ecclesiæ Pastor,
fundato hic anniversario perpetuo,
relictisque ecclesiæ et pauperibus ,
legatis obiit II regiminis anno
languoribus internis consumptus
anno Domini 1695, ætatis 55,
pastoratus 25.
R. I. P.
(i) Écartelé : au lr et tc à une tour crénelée et ajourée; au 2' et 3e emmanché
en pal.
— 271 —
N° 1749.
Blason mortuaire insuffisament reproduit pour déterminer la famille à laquelle il se
rapporte. Inscription :
Obiit
22 Junii
1643.
N° 1730.
Blason funéraire sa rapportant à un membre de la famille de LANFRANCIIL Il porte
comme inscription :
Obiit
23 Olter
1643.
N° 1731.
Blason de funérailles de messire SERVAIS de STEELANT, seigneur de Wissekereke,
etc, L’inscription ne mentionue que l'année de son décès.
Obiit
an no
1607.
N° 1732.
Autre blason mortuaire dont l’auteur du manuscrit n'a pas reproduit les meubles
de l’écu. 11 porte pour inscription :
Obiit
22* Febr.
1762.
N° 1733.
Cabinet d’armes d’un membre de la famille de STEELANT. Il est orné de quatre
quartiers et ne porte pour inscription que la devise :
Sic cedere pari.
N° 1754.
Probablement au chœur. Dans un vitrail <lu côté l'Évangile. Inscription sommée dos
armoiries des défunts (i).
I). O. M.
llluslris: ac gencrosus Doininns
Dominas Cakolcs de LAFRANCHI,
Eques, Toparcha de Cruybecke,
Altena, etc.
et nobilis Domina Anna-Theresia
van der MEERE, ejns u\or,
patroni beneficiorum hujus
ecclesiæ, ad seternum ....
V. . . . hoc voluerunt.
1681.
N° 17 55.
Dans le vitrail opposé. Inscription sommée des armoiries des défunts.
D. 0. M.
Pia memoria illiistrissimi viri
Domini Caroli de LAFRANCHI ,
Pisani, Equitis, Toparchæ de
Cruybeke, Altena, etc.
et prœnobilis Doininæ Annæ
de COSTERE, ejus conjugii, qui
beneficiorum hujus ecclesiæ
patroni , tandem liumana vana
vanis rclinquentes , e\ hoc sæculo
migraruut , in requiem lector
precare.
N° 1756.
Dans la troisième verrière du côté de l'Èpitrc, se trouvaient deux écus armoriés.
Le lr aux armes de la famille o'HANINS; le 2'1 à celles des PICKERE.
N° 1757.
Dans la deuxième fenêtre, du côté de l’Évangile, les armoiries de la famille de
STEBLANT.
(i) LANFRANCHl blasonné à l’italienne.
— 275 —
N° 1758.
Verrière à côté de la précédente. Inscription sommée des armoiries des défunts.
Jor J a ex GOUBAU, llecrc van Gijseghcm
ende Mespelaer, ende Vie Magdalexa
VECQUEMANS, sijn huijsvrouw , 1652.
N° 1759.
Au fond de l’église (achter in de kercke). Dans une verrière les armoiries de la
famille van STEELANT.
N° 1760.
Verrière près de l’autel de la Sainte-Vierge. On y voyait un écusson aux armes de
de RECOURT de LICQl'ES, avec celles de ROBLES brochant sur le tout (ij.
(i) Écusson non blasonné dans le recueil. D’après une annotation manuscrite de
l'auteur.
55.
XVII.
BELCELE.
Voir tome XIII, p. 145.
N° 1761.
Blason de funérailles de dame MARIE-FERDINANDE ou QUESNOY, femme de
JACQUES, baron des MARES, seigneur de Walle et haut-échcvin (arcltiprœloris)
du pays de Waes, etc. L’inscription porte :
Obiit
1“ xbris
1675.
N° 1762.
Blason de funérailles de JACQUES, baron des MARES, seigneur de Walle, haut-
éclievin de Waes, etc. Il est entouré des quartiers des MARES, BAII.LOUL dit
BACQUELROT, CUNCHY, Y1CULAY, ANBERLECHT, BOXHORN, SCHOONVLIET et
BERUTZ. Comme inscription :
Übiit
anno 1678
18" Oclobris.
XVIII.
SINAY.
Voir tome XIII, p. 173.
N° 1763.
lîlason funéraire se rapportant probablement à un membre de la famille
Il est orné d'une cordelière et porte deux écus ovales accolés , dont le
seulement a été blasonné par l’auteur du manuscrit. L'inscription se
mentionner l'année du décès.
Ubiit
1733.
ZAMAN.
premier
borne à
XIX.
LOKEREN.
Voir tomes XIII, p. 291 et XIV, p. 325.
1764.
Emplacement non indiqué. Inscription sommée d’un petit écu armorié.
I). O. M.
Joannes-Baptista de SMET, gehoortifçh
van Lokeren, Lande van Waes, S. T. L.,
Professor van de Pliilosolie, Pastoor
van de Collegiale Kcrcke van S. Gudula,
Canoninck graduel van de Metropolitane
Kercke van Mechclen, President van
liet Bisschoppelijck Seminarie aldacr,
Bisschop van Ypcren, ende als Bisseliop
van Gendt dede sijn inganck binnen
Gendt in ’t jaer 1731, ende stierf aldaer
den 24en September 1741.
B. I. P.
N° 1765.
L’épitaphe suivante est donnée par de Potter de lirocchaert dans leur monographie
de Lokeren (p. 204). Elle a été extraite du manuscrit Gérard , mais n'a pas été
reproduite dans les Annales.
I). O. M. Monumentum reverendi ac amplissimi
Domini Dominici van LARE, per 5 annos in Uyt-
berglien et 24 in Lokeren pastoris vigilant is-
simi neenon per 20 annos district us Wasiæ
decan., qui obiit 5 Maii 1742, ætatis suæ 59,
sacerdotii 34 quo die in liæc ecclesia fundavit
in refrigcriuin aniline suæ anniversarum per-
petuum. H. I. P.
N° 1766.
Comme la précédente.
Hic sit us jacet I). Maximilianus-Alexander
LAUREYNS, ac domella Anna d’HONT, conjugum
obiit illo IX Novembris 1689, il le vero XV
9b ris 1700.
Sic pre lector æterna in pace quiascant.
N° 1767.
Épitaphe extraite des mêmes auteurs. Ils l’ont trouvée dans un manuscrit qu'ils ne
désignent pas. Cette dalle était ornée des armoiries de ROMAIN van ZUYLEN de
SCHOUTHEETE et de celles de sa femme.
Hier liglit nilier ROOM, ruddere, die erfach-
tigli Schout heete was van Rokeren, Dacke-
nam, Elverzcele ende Waesmunster, ende die
starf den III in Lauwe M.CCC.LXV.
Hier liglit incvrauwe Wvvi.ne sRUCKEN, mijns
Heeren ROOMS wijf was, die starf
N° 1768.
Même source. Dalle de pierre bleue devant se trouvée contre le mur extérieur de
l’église.
D. O. M. Hier ligt begraven de weledel acht-
bare Heer Pieter-Frans van REMOORTERE, ten
tyde van liet Oostenryksclie landbestier stad-
houder en schout van Rokeren en Dacknam;
onder het Fransche Keizerryk meier dezer
beide gemeenten en onder Willem In, koning
der Nederlanden, burgemeester van Rokeren
en Dacknam , ridder van den Nederlandschen
Reeuw, lid der provintiale Staten van Oost-
Vlaanderen. Geboren te Exaardc den 25 Mei
1752, overleden 1c Rokeren den 21 Augus-
tus 1821. R. R I>.
N° 1769.
Deux blasons île funérailles se trouvaient dans la chapelle île la Sainte-Vierge. Le
premier, avec une cordelière, portait deux écussons (i), et était entouré des
quartiers de CLEKCQ, SERECOR, CI1IMAL et DUQUESNOY. Comme inscription :
Obiit
23 maij
1688.
N° 1770.
Le second était celui de GILLIS van NIEULANDE. Il est orué d’une cordelière et
des quartiers NIEULANDE, van HAYERE, van HAEGEN et l’ETEGEM. L'inscription
comportait :
d’Heer Gillis
van NIEULANDE,
9 J ans. 1614.
N° 1771.
Autres blasons d’obit sans indication d'emplacement.
Le premier concernait un membre de la famille van der SARE. L’inscription se
bornait au mot :
Obiit
N° 1772.
Le deuxième concernait un membre de la famille de CLERCQ. Il portait pour
inscription :
Obiit
8 Febr.
1760.
N° 1773.
Le troisième sc rapportait à la même famille. Comme inscription :
Obiit
28 Jtinii
1760.
(<) Le lr à une fasoc ondée accompagnée de trois bcsants; le 2d probablement
aux armes île de CLERCQ.
EXAERDE.
Voir tome XIV, p. 559.
N° 1774.
Dalle de marbre blanc se trouvant devant le maître-autel. Inscription surmontée des
armoiries de la famille STALÜfS, et entourée des quartiers STAL1NS. GHYS.
DESCHAMPS et DIR1EEZ.
D. 0. M.
Monumentum
reverendi admodum ac
nobilis Domini
Jacobi-Henrjci STALIX'S .
per 15 annos Itujus
parocbiæ Pastoris
vigilantissimi . qui
obiit 5* Februarii 1757,
ætatis suæ 56, sacerdoli 55,
quo die in bac ecclesia
fundavit in refrigerittm
animæ suæ perpetuum .
nee non die 58* Septembris
obitus nobilis Domini H en r ici
STALIXS, et 55 Augusti obitus
Dont une C uiu i h f- A >«; f. i.im
DESCHAMPS, in refrigerium
animarum parent um sitorum
desuper tres missas cum
præfatis tribus De profundis
in perpetuum annue decantandos.
K. I. P.
— -280 —
N° 177o.
Pierre tombale encastrée dans le mur du côté de l'Èvangilc , probablement au cbœur.
Inscription sommée des armoiries du défunt, et entourée de 10 quartiers, dont
8 de LANGHALS (t), les autres de ALAMMANI, van dck GRACHT, GRUUTHEERE,
MANCHICOURT, SCHOONVELDE, QUI WN, NIEUWENHOVE cl POUCKE (»)•
L). ü. M.
Illustri gcncroso nobilique Dno
Domino Francisco LANGHALS,
Equiti , Baroni d’Exaerde ,
Tojiarchæ de Olsene, Denter-
gliem, Ussclgem, Golthem,
Audenacker, l'otterie, Gelubroeck ,
Swavenaerdc , etc.,
qui post brevam æternam
cupiens assequi vitam, et
per pia legata pauperibus
et egenis facta , animæ
salutem curare testamento
suo anniversarium perpetuum
in hoc templo fundavit ,
cum ollicio defunctorum
missa cum diacono et
subdiacono ac distributione
triginta panum pauperibus
in die anniversarii obitus
sui, i>ro quibus reditiun
annuum ac perjietuum
sex librarum Flandicarum
reliquit hypotecatum dis-
tribuendum ut habetur
in predicto testamento,
obiit 29a Octobris 1G77.
linie bene apprecare lector
ut æterna quantocuis
requiescat in pace. * (*)
(t) Les deux premiers timbrés d'une couronne de baron.
(*) Les quartiers MANCHICOURT et PO'lCKE non blasonnés dans le manuscrit.
-281
N° 1776.
Du côté de l’Épitre, probablement au chœur. Épitaphe surmontée des armoiries des
LANCHALS et entourée des quartiers LAXCUALS, QUEYLN , SCHOONVELDE,
BAELDE, MAüCHICOl'RT, COORXHUSE, VILLERS et COSTERE (i).
D. 0. M.
Xobilis ac generosus
Dotninus Dnus Philippus
LANCHALS, Eques auralas,
Toparcha d’OIsene, Denter-
gliem, Potterie, Gotthem,
etc., qui cum variis ac
multis eleetnosynis
redilibus annuis et finida-
tionibus monasteria
ecclesiasque dotasse! ,
ex ergastulo caruis
creptus est , in viviis
esse desiit a0 a natali
Jestt Ch iis ti Salvatoris
M.D.CXXXVIII, iiii
Sept, ejus conduntur
hic exuviæ donec suprema
sonante tuba æternum
corpus induat
æternum ut gaudeat
tu apprecare.
N° 1777.
Du côté de l’Évangile, probablement au chœur. En chef les armoiries du défunt;
à dextre et à sénestre les quartiers GRITTHEERE, de LUX BONNE, de HEURXE,
VAERNEWYCK , de SCHIETERE, VILAIN, LANGLE et WL'LFSBERGHE, et en pointe
ceux de GRITTHEERE et R YM (i).
D. 0. M.
Hic quiescit nobilis et
generosus Dominus Dnus
Philippus de GRITTHEERE, * (*)
(i) MAÜCHICOL'RT non blasonné dans le manuscrit.
(*) Les quartiers de HEl'RNE, de SCHIETERE, LANGLE, WL'LFSBERGHE et
RYM non blasonnés dans le recueil.
36.
Exaerde , Swavenaerde ,
Oesselgliem, etc., quondam
Toporcha, qui mullis
honoribus mullis item in
rem publicam meritis,
magis quam ætate gravis
mori desiit, et ubi speramus
f'elici vita viverc cepit
xii mensis Decembris
anni M.D.CXXI,
quo die quod annis requirente
in bac ecclesia d’Exaerde
sacrum sibi solemne solvende
cantari curavit perenni reditu
quem liber æcclêstæ descriptum
et publico instrumento signa-
. tum conservât, bene apprecare
viator vale.
N° 1778.
Du côté de l’Êpitre, probablement au clnxur. Epilaplic surmontée des armoiries de
la famille LANCUALS et entourée des quartiers LANCUALS , QUEVYN , SCHOON-
VELDE, BALDE, MAUGHICOURT, VILLEKS, COERNHUS, COSTERE, GRUUTHEERE,
SCHIETERE, de HEl'RNE, LANGLE, RYM, CLAISSONS, BROUXELLES et
LOCQUENGIM (sic), (i).
D. 0. M.
et
illustri generoso nobiliq. viro
ac Domino Maximiliaxo
LANCUALS, Equiti, Baroni de
Exaerde, Toparclia de Olsene,
Dentcrgliem, Ocsselgem, Gottliem,
Audenacker, etc., qui post brevera
æternum cupiens assequi vilain,
et post milita pia legata pau-
peribus et egenis facta animæ
salutem certo curare testamento
(i) Les sept derniers quartiers ainsi qne celui de MAl'CHlCOl’RT, 11e sont pas
blasonnés dans le manuscrit.
283
suo perpetuum sacrum sabba-
tinum in hoc templo ad altare
divæ Virginis cantando ordinavit ,
cum collecta j)ro defunctis.
psalmum psalmunque dcfunc-
torum, cum dicta collecta et
aqua benedicta supra sepulchrum,
pro quibus rcditum annuum
ad perpetuum novem librarum
Flandre cum media reliquil
hipoticatam camque distribu-
endam pro uli testamento,
insuper alium rcditum trium
similium librarum legavit pro
anniversario etiam ])erpetuo
cclebrando die obitis ipsius tes-
tatoris cum dicta collecta , spalino
et aqua benedicta pretoria vigiliis
del’unct : nocturna laudibus et pa-
num dislributione ut habetur in
prefata ordinatione , obiit xix
Augusti anno M.D.CL, ætatis suæ L,
liuic bene apprecare lector et liane dice
virtutem qui post mortem metias quod
in vita seminaveris.
N° 1779.
Plaque de cuivre devant l’autel de la Vierge. Les écussons, jadis, étaient émaillés.
Inscription surmontée d'un écu écartelé aux armes des VAERNEWYC et BORLITT,
et entourée des quartiers VAERNEWYC, VAERNEWYC et BORLUUT.
Hier lieglit begraven
Jan van VAERNEWYC,
erlaclilicli Heere was
van Exaerdc, die starf
int jaer ons Heeren
als men screef MCCCC
endc
“284
N° 1780.
Blason de funérailles de raessire JACQUES-HENRI STAL1NS, mort curé de Exaerde (i).
L’inscription porte :
Obiit
2J Febr.
1727.
N° 1781.
Blason analogue mais insuffisamment reproduit pour en déterminer la famille (*).
L’écusson est sommé d’une couronne de Comme inscription :
Obiit
27 february
1676.
N» 1782.
Blason funéraire demessire DON.\T MAXIMILIEN FRANÇOIS LANCHALS, baron d'Exaerde,
seigneur de Olsenc, Ousselgliem, Denterghem, Gotlicm, Gculcbroeck , etc. Ecusson
ayant pour supports un griffon et un lion. Il est entouré des quartiers LANCHALS,
MA UCH1COURT, CRITERE, RYM , Min GRACHT, BERLO, CRITERE, RYM ,
ALLEMANAl , SCHOONVELDE, QUEVYN , NIEl'WENHOYE, ROBLES, S* QU1NTIN ,
LIDEKERKE et LA BARRE (s). On y lisait :
Obiit
29 junii
1727.
N° 1785.
Dans la même église se trouvaient encore deux cabinets d'armes appartenant à des
membres de la même famille.
Le premier, qui se trouvait du côté de l'Épilrc, probablement au chœur, était
celui de messire MAXIMILIEN-ANTOINE LANCHALS, premier baron d'Exaerde,
baut-écbcviu du pays de \Yaes, etc. Ce cabinet d'armes portait les quartiers
LANCHALS, MAUCHICOURT, CRITERE et RYM (i) ainsi que l'inscription :
Obiit 1650 19 augusti.
(i) Yoir épitaphe n° 1771.
(i) De gueules, à deux bandes d’argent (?).
(s) Les quartiers LANCHALS, CRITERE, van GRACHT, SCHOONYELDE , Qt'EYYN
et NIEL’WENHOYE seuls blasonnés dans le manuscrit.
(v) Le 2e et le 1e quartier non blasonnés dans le manuscrit.
28o
N° 1784.
Le second, dont remplacement n’est pas indiqué, ne portait aucune inscription. On
y voyait les quartiers L ANCRA LS, SCHOEN VELDE, MAl’CIIICOURT (i) COORNHUSE.
N° 178o.
A côté du maître-autel. Première verrière du coté de l’Évangile. On y voyait un
écusson armorié de la famille (*) et entouré des quartiers YAERNEWYCK, LA
MOTTE, (s) et VILAIN.
N° 1786.
Même endroit. Verrière en face de la précédente. Écusson appartenant probablement
à la famille VAERNEWVCK. Les lambrequins, d'après une annotation de l'auteur,
étaient fourrés d’or, d’argent, de sable et de gueules. Ces armoiries étaient
entourées des quartiers GRITERE, et VAERNEWVCK (4).
(1) Non blasonné dans le recueil.
(î) Cet écusson était un parti. Le 2'1 * * 4 quartier en était écartelé aux armes des
BELLEM et
(s) Non blasonné ni indiqué dans le manuscrit.
(4) Les lr et 3e quartiers non blasonnés dans le recueil.
XXI.
DAKNAM.
Voir tome XIV, p. 577.
N° 1787.
Dalle portant au centre les armoiries des de NEVE. En chef, à dcxtre les mêmes
armoiries, et à sénestre celles des ONDEKDERCH. Inscription s’étendant sur les
côtés de la pierre.
Hier liglit begraven
Jan NEVE, f5 Gillis, die sterft int jaer
XIIII' LXXXI liglit aglit
van ON'DEKBEHGII , f' Joos, s’ voorn: Jans w
was, die sterft
Ü»
N» 1788.
Inscription sans indication d’emplacement.
D. O. M.
In het jaer 1348 is binnen de
parochiale kereke van
Dackenam begraeven den
Bisschop van Doornijck, ende
den Aerts-Bisschop van Toledo.
H. I. P.
XXII.
SAINT-NICOLAS.
Voir tomes XVI, p. 51 et XIX, p. 37.
ÉGLISE PRIMAIRE.
N° 1789.
Au chœur, devant le maître-autel. En chef les armoiries du défunt.
Hier licht begraven Pieter van
EXAERDE, P Jaspar, die sterft de
xvij dach in Meerle XVCXXXII
ende
Joufe Laurine de HERTOGHE, sijne
glieselnede, die
e
R. I. P.
N° 1790.
Au chœur. Dalle de marbre blanc avec lettres noires.
II.
I). O. M.
ende Pastor
tot Vinderlioute , overleden den 8e"
Meert 1659.
Bidt voor de ziele.
— '288 —
N° 1791.
Même situation et ordonnance.
1). O. N.
H
. . . . . . 1676,
en Isabella SCHAUTEET, fa Jan, sterft
den 6cn Jan: 1752, aut 88 jaeren.
R. I. P.
N° 1792.
Dalle de marbre blanc avec lettres noires. Probablement même situation.
D. O. M.
Sépulture van Jouflrauw Joanna C: F:
ROMBAUT, wede van d’U. P. GAUWENBERGH,
in sij il leven Pensionaris binnen .Mechelen,
aut 64 jaeren , overleden den 9eu 8ber
1748.
Bidt voor de ziele.
N° 1793.
Inscription sur l’autel de la Sainte-Vierge :
Door Z AMANS sorgh
Maria ons borgh.
N° 1794.
Dalle en pierre bleue devant l'autel de la Vierge. En chef les armoiries du défunt
et à droite et à gauche les quartiers van ui.ii SADE, de GRAVE, van den EEDE ,
DON A ES , DAMAS, van CATS, STOPPELAERE, de RYCKERE, de LAN'E, de NEVE,
LAETHEM, Qt'AREBBE, HACCARTS, CALOUW, LAXDAS et le PETIT (i).
A la suite de l'épitaphe de JACQUES van deu ELST et de MARIE van SCHAYER-
RECKE, relevée dans les Annales, tome XVI n° 1353, doit être ajouté ce qui
suit :
Heer ende Mr Gaspar van
der ELST, Priester, licentiaet
(i) Les quartiers DAMAS, van CATS, STOPPELAERE, QUAREHBE, IIACARTS,
CALOUW et LAN'DAS non blusounés dans le manuscrit.
— 289 —
in de rechten , die overleet
den 9e“ Junij 1650;
d Heer Jacques van der ELST,
comijs van den lande van
Waes, Schepenen ende Greffier
van S,e Nicolacs, die over-
leet den 9cn Januarij 1652;
Joe Marie van der ELST,
Vrauwe van MEULENACKERS ,
weduwe van d’IIeer Jan
van SCHAVERBECKE , die
overleet den 5eu Septem-
ber 1675.
Biet voor de sielen.
N° 1795.
Dalle bleue se trouvant dans Ia chapelle de la Vierge. Inscription surmontée des
armoiries du défunt. Comme elle a été incomplètement relevée dans les Annales,
(lome XVI, p. 55), nous la reproduisons ici.
Sépulture
van wijl en t d’Heer Jan RAMONT,
fs Joos, in sijnen leven Heere van
Clippelhoven en Ilooftscliepenen
van den lande van Waes,
sterft den 25eu April 1688,
ende van Joe Eugenia-Francisca
MELIS, P d'Heer Pieter, sijne
huijsvrauwe, sterft den 6e,‘
7 lire 1681 , ende van Joutfrauwe
Maria-Anna MELIS, geestelijcke
dochter, fa d’Heer Pieter,
overleden den 2on Octobre 1709.
Bidt voor de zielen.
37.
“290
N° 17913.
Autre dalle dans la même chapelle, à droite, entre le premier et le deuxième
pilier. Inscription surmontée des armoiries des défunts, et entourée des quartiers
WARMERE, BELLESAGE, WERQUIGNEUL , ROTSELAER, STEELANT. van ROYEN,
HERTOG HE et BERGHEM (i).
Hier licht begraven edelen ende
weerde Jor Jacques de WARNIERE,
in sijn leven Hooftschepenen
van den lande van Waes, die
sterft den 27cn J ni ij 1(330,
ende
Vratiwe Anna van STEELANT,
sijne liuijsvrauwe , sterft den
12pn Meij 1632.
N° 1797.
Petite dalle à côté de la précédente. En chef les armoiries du défunt.
Servasius de WARNIERE,
fdius Jacobi, obiit pa
Octobris 1396.
R. I. I».
N° 1798.
Dans la même chapelle. Épitaphe sommée des armoiries du défunt («).
Sepulchrum
consultissimi Domini Dni
Francisci COLMAN, tilii Joannis,
in Consilio Flandriæ Advocatus,
qui obiit 26:1 Martii anno 1669,
ætatis 79.
Et
consultissimi Domini Joannis
Antiionii COLMAN, filins Pétri,
qui obiit 7" Junii 1720.
R. I. P.
(i) WERQUIGNEUL non blasonné dans le manuscrit,
(i) D'or, à cinq roses tiyees et placées 3, 2.
“291
N° 1799.
Même emplacement. Dalle hlcuc. En haut un cartouche avec le calice symbolique.
Die apprecare viator
animæ Rev: Rev: ac ampl.
Dni Pétri BUYST, Congé: Oral:
D. J. 24 annis Præpositi et
li uj us paroc: 29 annis Pastoris
vigilanlissimi , obiit Mecliliniæ
4* Jnlii 1743, ætatis suæ 69
annorum , ut æterna (pianto ciis.
R. 1. P.
N° 1800.
Dans la chapelle susdite. Inscription surmontée des armoiries du défunt.
D. ü. M.
Hier leet begraven Gillis ZAMAN,
P Joris, in sijn leven Schepenen
descr prochie, overleden den
Bidt voor de ziele.
N° 1801.
Emplacement non indiqué. Dans le haut les armoiries du défunt.
Hier licht begraven Jaspar
van EXAERDE, fs Jacobs, die
sterf' anno XV'XX den
xxvi dach in xber.
Hier licht begraven Joc
Margrite van der MOERE,
Jaspars wijf was
R. 1. P.
— 292 —
N® 1802.
Sans indication d'emplacement. Épitaphe sommee des armoiries du défunt (d'argent
au enq de sable), et entourée des quartiers le COCQ, LESTORET, GORTEKE,
GRIMBERGE, MATERNE dit WYTS, BORRE, HOLLEBEKE et STEENSTRAETE (t).
Cy gisl noble homme Pierre le
COCQ, Escnier, en son vivant Sr
de Wulvergliê, Groenhove, etc.,
Conseiller ordinaire de sa Ma,é
au Conseil en Flandres, le quel
trespassa le IG du mois d’Avril
en Fan 1595. Et Ma1® Catherine
de WYTS, en son vivant Dame de
Waerde, sa feme, la quelle tres-
passa le 5 jour du mois d’Avril
en Fan 1577.
Pries Dieu pour leurs âmes.
N° 1803.
Dalle bleue. Situation non indiquée.
1). O. M.
Sépulture van d'Ilcer Jan VERSLUYS, P Jan, in
sijn leven Greffier van de heerelijck lieden van
den Beversclien, binnen Sinte Nicolaes, Belcelc
ende Waesinunster, sterft den 30cn xber 1684.
Bidt voor de /iele.
N® 1804.
Emplacement non indiqué. Pierre bleue. Inscription surmontée de deux écussons (<).
Elle a été incomplètement rendue dans les Annales (lome XVI , n° 1387).
D. 0. M. .
Sépulture van den eersaemen Sr Paesschen
COLE, P J ans, in sijn leven Armn,rc deser prochie,
sterft den lon Meij 1641 , ende van JoufTrauw
Amelberga van MFLLEM, f1 Niclaes, sijnc
huijsvrauw , sterft den 1®“ van Meerte 1G25,
(i) Les quartiers le COCQ, GR1MBERGHE et MATERNE dit WYTS sont seuls
blasonnés dans le manuscrit.
(t) Non blasounés dans le manuscrit. Mention écrite que le premier écu portait un
lion.
m
cn M"> Jan MERTENS, P Jans, Adv' van
den Raede in Vlaendercn , sterft den Ie"
xber 1706, ende Jou lira uw Marie COLE,
overleden den 29 Aug: 1720, out 82 jaeren.
Bidt voor de zielen.
N° 1805.
Emplacement non indiqué. Dalle bleue avec lettres noires. A ajouter ce qui suit à
l'épitaphe donnée dans les Annales (tome XVI, p. 50, n° 1370):
ende
JoufTrauw Anna-Françoise van REMOORTERE,
P Martinus, sijne liuijsvrauwe , oudt 62
jaeren, sterft den 16e" Meert 1752.
Bidt voor de zielen.
N° 1806.
Sans indication d’emplacement. Dalle de marbre blanc avec lettres incrustées noires.
1). O. M.
Joos VERBAUWEN, oudt 82 jaeren, sterft
den 20cn Junius 1717, ende Elizabeth de
SWERT, sijne liuijsvrauwe , oudt 88 jaeren,
sterft den 8en xber 1608.
Bidt voor de zielen.
N° 1807.
Emplacement non indiqué.
1). O. M.
Sépulture van den eersacmen Pieter van
WAUVVE, P Gillis, jonckman, oudt 27
jaeren, geboren tot Thcmselic, overleden
den 3e" Aiigusli 1676.
Bidt voor de ziele.
204
N° 1808.
Pierre bleue dont la situation n est pas indiquée.
II. O. M.
Scptillitre van den eersaemen Pieter YER-
STRAETEN, P Pieter, in sijn leven Schepenen
ende Aermmeester descr prochie, sterft
den 9en Jttlij 1710, ende Jottlfrauw Joanna
VER. ..EN, f' Pieter, sijne huijsvrauwe ,
sterft den 3en Meert 1710, ende den
eersaemen VERSTRAETEN (i), f* J vas, in sijn
leven Aermmeester ende Schepenen deser
prochie, oudt 74 jaeren, sterft den 8eu
Februarij 1751.
Ridt voor de zielen.
N° 1809.
Sans désignation d’emplacement.
1). 0. M.
ende Ei.izabeth HOOFT, geeslelijcke
dochter, oudt 50 jaeren, sterft den lcu
J un ij 1737.
Ridt voor de zielen.
N° 1810.
Dalle bleue avec lettres noires. Situation non indiquée. Incomplètement reproduite
dans les Annales (tome XVI , n° 1372).
1). O. M.
Sépulture van de eersaeme Joulfrauw
Antiio.nette de KEYSER , f‘ Joavms ,
gehort igh van Kttylenborgh, sterft
subitelijck in den ouderdom van 06
jaeren den lcn Augustus 1753, ende de
(i) Prénom omis dans le manuscrit.
“295
eersaeme Jouflrauw Anna de KEYSER ,
f3 Joannes, hacre sustcr, sterft den
10on Januarij 1737.
Bidt voor de zielen.
N° 1811.
Emplacement non indiqué. Pierre bleue portant les armoiries des van GOET11EM et
SNOUCK. Inscription partiellement reproduite dans les Annales (tome XVI, p. 51,
n° 1373). A la suite du nom de ANDREAS van GOETHEM ajouter ce qui suit :
liaerlieden sone, Alferis geweest van eene
companie Waelcn onder het regument van
den Prince Berges , ten dienste van sijnc
Koninck: Maj1, sterft den 7en Februarij
1690, oudt 52 jaeren.
Bidt voor de zielen.
N° 1812.
Dalle bleue sans aucune indication d'emplacement.
D. 0. M.
Sépulture van Sr Gillis de MAERE, f*
Jans, in sijn leven Acrininccster ende
Schepenen descr parochie, oudt 86 jaeren,
overleden den 6en Meij 1734, ende van
JoutTrauw Jldoca YERGAUVVEN, f3 Nicolaes,
sijne huijsvrauwe van tweede huwelijck ,
oudt 80 jaeren, overleden den 10e"
Julij 1734.
Bidt voor de zielen.
N° 1813.
Situation et nature de la dalle non indiquées.
Ü. O. M.
Sépulture van Mijnheer Franciscus YARENDONCQ,
in sijn leven Greffier descr prochie, sterft den
ende
van Joc Isabella BRUGGEMANS, sijne huijsvratiw,
sterft den 12l'n 7ber 1756, oudt 45 jaeren.
B. 1. P.
— 296 —
N° 1814.
Épitaphe surmontée de deux écus armoriés: ZAMAN et van IIOORENBECKE. L'auteur
du recueil, après l’avoir inscrite parmi celles de la paroisse de Melsclc, ajoute
en note que cette pierre se trouvait à S'-Nicolas.
Sépulture
van d’ileer Jouis ZAMAN, in sijn
leven Sergeant-majoor van ’t oost
quartier van den lande van Waes ,
Capiteijn ende Schepenen deser
prochie, sterft den 24e" October
1654, en Joe Cornelia van
IIOORENBECKE, sijn huijsvrouwe,
overleden den 7en Januarii 1680.
ZAMAN
. . . ois ZAMAN
. . . . overleden den 12°" April
1652 overleden den
2'“ December 1650.
Ende . . . . t’ ZAMAN, over-
leden den 9en April 1677.
Bidt voor de zielen.
N° 1815.
Dans la chapelle de la S,e-Yierge se trouvaient 1-2 blasons de funérailles se rapportant
tous il la famille van der SA RE (t).
Le premier portail pour inscription :
Obiil
27 Sep.
1656 (*).
(i) Voir : Esquisse historique et géneogra ph ique de ta noble maison van der Sare
du pays de Waes, aujourd'hui éteinte , par le chevalier de Sehouthectc de Tcrvarent
(Annales, tome 1, p. 311 et ss). Nous nous sommes servi de ce travail pour
identifier la plupart des blasons mortuaires se rapportant à celte famille.
(i) GUILLAUME van der SARE, époux de dame ANTOINETTE DAMAS, successive-
ment grefiier et haut-échevin du pays de Waes , décéda , d'après l'auteur précité , le
27 Octobre IGoG. Peut-être l'auteur du manuscrit a-t-il commis une erreur de date;
ce blason, dans cette hypothèse, pourrait bien appartenir ii ce personnage.
297
N° 18 Ki.
Sur le deuxième on lisait :
übiit
10 ma ij
1681.
N° 1817.
Le troisième (.) était celui de dame ANTOINETTE DAMAS, femme de GUILLAUME
VAX DER SAKE, écuyer et successivement greffier et liaut-échevin du pays de Waes
Il portait l’inscription :
Obiit
6 jan.
1669.
N° 1818.
Sur le quatrième (s) on lisait :
Obiit
2 xbris
1660.
N° 1819.
Le cinquième MU celui de JACQUES-FERDINAND v« deb SARE, époux de dame
ISABELLE-CORNELIE GILIS n’HUJOEL, écuyer, seigneur de Maneghem, successive
ment haut-échevin et grand-bailli de Waes. Ce blason portait pour inscription :
Obiit
meij
174o.
N° 1820.
Le sixième blason était celui de PIERRE van der .SARE , seigneur de
sciller et receveur-général héréditaire du pays de Waes, mort sans
y lisait :
Vryssel, con-
alliance. On
Obiit
25 xbris
1754.
(i) Un parti aux armes de van der SARE et DAMAS.
(0 Un parti, au premier aux armes de van der SARE, au second de
chevron de gueules accompagné de trois cœurs de
5H.
— 298 —
N° 1821.
I.c septième (i) sc rapportait à dame JEANNE-MARGUERITE de HANEFFE, femme
en secondes noces de GUILLAUME-FRANÇOIS van der SAKE, écuyer, seigneur
d'Eeckliove et de Terelst, haut-échevin de Waes. Ce blason portait pour
inscription :
Obiit
5 xber
1678.
N° 1822.
Le huitième était celui de dame MARIE van der SARE, femme en premières noces
de WERNER van der GRACHT, seigneur de Yreinde et liaul-cclievin de Waes, et
en seconde noces de JEAN BAPTISTE de MEI.LELO, seigneur de Huldcnbcrglie.
L'inscription de ce blason portait :
Obiit
25 Sep.
1712.
N" 1825.
L>’ neuvième appartenait à PIERRE-DOMINIQUE van der SARE, lils de GUILLAUME
et d'ANTOINETTE DAMAS, pensionnaire et haut-écbcvin du pays de Waes, mort
sans alliance (*)■ Comme inscription :
Obiit
19 Julij
1687.
N° 1824.
Le dixième blason était celui de MARIE ItERNARRE vvn der SARE, tille de JEAN-
BAPTISTE et de JOSSINE KERREMANS. Elle mourut tille dévote à Sant-Nicolas.
Comme inscription :
Obiit
10 Sep.
1720.
(i) Un parti aux armoiries des deux familles.
( i ) Un écartelé. Le I1' et le P' quartier non blasonnés par l'auteur du manuscrit.
Au 2 et au 3 les armes des DAMAS. Brochant sur le tout, un écusson de à
une fasce ondée de accompagnée de trois besants de
299
N° 1825.
Le onzième (i) appartenait à dame JOSS1NE KERREMANS, femme de JEAN-BAPTISTE
\a> der SAKE, receveur-général du pays de Waes. Ce blason portait comme
inscription :
Oltiit
10 Meert
1704.
N° 1826.
Enfin sur le douzième se lisait comme inscription :
übiit
27 Jttlij
1630.
N° 1827.
Au chœur de l'église se trouvaient également I i blasons de funérailles. Un seul ,
celui de CHARLES-PHILIPPE de HEUTOGHE, époux de dame ISABELLE deVILLERS,
a été complètement reproduit dans les Annales. Les quatorze autres sont :
Le premier de la dame ISABELLE de YILLERS prénommée. Il portait pour inscription :
Obiit
25 7 bris
1659.
N° 1828.
Le deuxième concernait FRANÇOIS-CHRISTOPHE SANCHEZ de CASTRO Y TOLEDO,
haul-échcvin du pays de Waes, et époux de dame ISABKLLE-ALBERTINE de
HERTOGHE (s). Comme inscription :
Obiit
10 8bris
1682.
(i) Un parti aux armes des deux familles.
(■») Pour l'indentification des blasons de la famille de CASTRO, nous nous servons
de l’arbre généalogique de cette famille, dressé par feu notre confrère Félix \an
Nacmen (Annales , tome IX).
500
N° 1829.
Le troisième se rapportait à un membre de la famille de HERTOGHE. Il portait
pour inscription :
Obiit
7 Sep.
1644.
N° 1830.
Le quatrième blason, entouré d'une cordelière (0> était celui de dame ANNE-
JACQUELINE van COPPENOLLE, femme de FRANÇOIS-JOSEPH SANCHEZ de CASTRO
Y TOLEDO, seigneur de Pu) velde, cornette aux cuirassiers espagnols et haut-
échcvin du pays de Waes. Comme inscription :
Obiit
24 ap.
1711.
N° 1831.
Le cinquième appartenait à un membre de la famille de HERTOGHE. On lisait sur
ce blason :
Obiit
1 1 ap.
1668.
N° 1832.
Le sixième était celui de FRANÇOIS-JOSEPH SANCHEZ de CASTRO Y TOLEDO,
époux de dame ANNE-JACQllELINE van COPPENOLLE. seigneur de Puyvclde, etc.,
mort à Bruxelles et inhumé dans l’église de N.-D. de la Chapelle (i). Sur ce
blason figuraient les IG quartiers suivants : de CASTRO, de LOSANO, SANCHEZ,
de CARMONA, LOPES, de TOLEDO, RAYART, de SAULTY, de HERTOGHE, vaii
BOSSCHE, ROELANTS, van POORTEN, de VILLERS, BERINCX, ROELS et
CRUYNINGHE. Comme inscription :
Obiit
22" Jttnii
1733. * (*)
(i) Un parti aux armes des deux familles.
(*) L’arbre généalogique de cette famiUc indique le 21 juin comme date de décès.
— 301 —
N° 1835.
Le septième appartenait à un membre de la même famille. Il était entouré d’une
cordelière et portait également les 16 quartiers énumérés sous le n° précédent.
Il pourrait bien être celui de la demoiselle THÉRÈSE-PHILIPPINE SANCHEZ de
CASTRO Y TOLEDO, Hile de JACQUES et de ANTOINETTE CLAIRE de HERTOGHE.
Elle était fille dévote et mourut, suivant l’arbre généalogique de celte famille, le
20 janvier 1748. Ce blason portait pour inscription :
Obiit
20a J an:
1 746.
N° 1834.
Le huitième était celui de LOUIS-ANTOINE van der SARE, fils de JEAN-BAPTISTE
et de JOSSINE KERREMANS, époux de dame WILHELMINE-LIÉYINE-FRANÇOISE
CHARLES (i). Il mourut sans postérité. Sur son blason se lisait :
Obiit
17“ Fëb:
1721.
N" 1833.
Le neuvième blason était un parti aux armes de van uer SARE et van STEELANT.
II portait pour inscription :
Obiit
12a Maij
1632.
N° 1856.
Le dixième appartenait it un membre de la famille van SCHAVERBEKE, et portait :
Obiit
4a Meert
1697.
(i) Il est à remarquer que ce blason , suivant l'auteur du manuscrit , était écartelé,
au 1 et au -4 aux armes de van der SARE, et au 2 et 3 à celle de DAMAS.
302
N° 1857.
Le onzième était un parti aux armes des familles van SCHAVERDERE et van der
ELST. Comme inscription :
Obiit
13“ 8bris
1683.
N° 1838.
Le douzième était entouré d'une cordelière et appartenait probablement à la
demoiselle AMELBERGE van EXAERDE, fille de PIERRE, morte le 31 octobre
1396 (t). Il portait seulement comme inscription :
Obiit
11“ 8bris.
N° 1839.
Le treizième, également entouré d'une cordelière, était celui de daine JEANNE van
EXAERDE, fille de PIERRE, femme de JEAN YMAN, grellier et receveur d'Eecloo 0).
Comme inscription :
Obiit
21“ 9bris
1600.
N° 1840.
En d'autres endroits de l’églises non indiqué, par l’auteur du manuscrit, se trouvaient
encore 20 blasons de funérailles; savoir :
Un blason avec cordelière cl parti aux armes de de MEULENAERE et ZAMAN. Comme
inscription :
Obiit
7“ Fcbf:
1760.
(i) Annales, tome XVI. Inscriptions de l’église primaire de S'-Nieolas, épitaphe
n» 1393.
(i) Ibidem. Épitaphe n° 1391.
4
303
N° 1841.
Blason aux armes des archiducs ALBEKT cl ISABELLE (i), avec l’inscription :
Obiit
7“ J un.
1497.
N° 1842.
Blason avec cordelière et parti aux armes des familles et GOETILVLS. Inscription :
Obiit
2U Meert
1742.
N° 1843.
Blason funéraire de messire JEAN vas LANDEGIIE.V1 , chevalier, haut-échcvin du pays
de NVacs (*). Comme inscription :
Obiit
18 xbris
1743.
N° 1844.
Autre blason se rapportant à un membre de la même famille. Inscription :
Obiit
29 Meert
1730.
N° 1843.
Blason avec cordelière appartenant probablement à dame CATHÉUINE-JLDOCA
SNOL'CK, femme du chevalier JEAN van LANDEGIIEM, précité. 11 portail les
écussons accolés de ces deux familles. On y lisait :
Obiit
27 aprilis
1739.
(i) Annotation manuscrite de l’auteur. Ne saurait être en rapport avec la date
figurant sur ce blason.
(s) Annales. Tome XVI. Inscription de S'-Nicolas.
30 4
N° 1846.
Blason avec cordelière se rapportant à un membre de la famille HA MONT. Il portait
deux écussons accolés ; celui de la femme insuffisamment blasonné pour pouvoir
en déterminer la famille. Comme inscription :
Obiit
17 Tbris
1 1 o2.
N° 1847.
Blason mortuaire concernant un membre de la famille de MEULEXAERE. On y lisait :
Obiit
7“ Jan.
1762.
N° 1848.
Blason se rapportant probablement à un membre de la famille VARENDONCQ, avec
cette inscription :
Obiit
3“ aug.
1762.
N° 1849.
Blason funéraire de messire JEAN-PIERRE ZAMAN, seigneur de Ten Berghen et
Solacker, baut-écbcvin (archiscabinis) du pays de 'Yaes (i)- L'inscription portait :
Obiit
12 Meert
1728.
N° 1830.
Blason mortuaire de messire PIERRE ZAMAN , époux de dame ANTOINETTE-
JACQUELINE van der BEKE (t). On y lisait :
Obiit
12* Meert
1737.
(i) Annales. Tome XVI. Inscriptions de S'-Nicolas.
(<) Ibidem, n° 1310.
305
N° 1851.
Autre blason sc rapportant à un membre de la même famille, avec cette inscription :
Obiit
I3a aug:
1758.
N° 1852.
Blason funéraire de messire JOSSE (JL'DOCI) vas CAUTEREN. 11 portait pour
inscription :
Obiit
28 9bris
1642.
N° 1853.
Blason appartenant à messire JACQUES SERVAIS SNOUCK, seigneur de Esschc et
Hainme (i). Comme inscription :
Obiit
20 Aprilis
1723.
N° 1854.
Blason mortuaire de messire JACQUES de WARNIÈRE, haut-échevin de Waes (i).
On y lisait :
Obiit
27 Juli
1630.
N° 1855.
Blason entouré d'une cordelière, de dame ANNE vas STEELANT , femme de messire
JACQUES de WARNIÈRE, précité (s). Le blason est parti aux armes des deux
familles et porte pour inscription :
Obiit
12a maii
1632.
(i) Voir Annales, tome XVI. Inscriptions de S* l-Nicolas, épitaphe n° 1.JG3.
(i) Epitaphe n° 179G.
(i) Ibidem.
39.
— 306 —
N° 1856.
Autre blason aux armes de la famille '/.AMAN. L'inscription ne porte que l'année
du décès :
Obi il
anno
1672.
N» 1857.
Blason aux armes de famille de MEULENARE, ave» l’inscription :
Obiit
18“ 8bris
1747.
N° 1858.
Blason mortuaire avec cordelière, se rapportant à un membre de la famille ZA.MAN.
Inscription :
Obiit
5» Junii
1763.
N° 1855».
Enfin un blason analogue concernant un membre de la famille CHARLES. Il était
entouré de 10 quartiers, dont deux seulement, ceux de CHARLES et van der NOOT,
ont été reproduits par l'auteur du recueil. On y lisait :
Obiit
27a Hartii
1 755.
507
N° 1860.
La plupart clos verrières de l’église étaient ornées des armoiries de leurs donateurs.
En dehors de celles dont il a déjà été fait mention dans les Annales (■) , on
remarquait encore des écussons armoriés et des inscriptions dans les fenêtres
suivantes :
Verrière au-dessus du portail principal (lijkdcur). Inscription surmontée de deux
écussons, dont un seul est blasonné. Cette inscription est probablement celle qui
fut posée en 1712, après que le vitrail en question eut été brisé une seconde fois
par la grêle.
Æ. M.
Phil: Arcltid: Aust: Corn:
Flandriæ, vij J un. 1407,
hic. a tri b: ord: Wasiæ,
in dn: inaug: h. (en: pr°
pos incendio cv. r. f. t.
S. P. U. W.
N° 1861.
Dans la chapelle de la Sainte-Vierge. Deuxième verrière. Un écusson aux armes
de la famille van dkk SARE, et un autre, de forme losangée, à celles de DAMAS.
Comme inscription, le millésime :
1657.
N° 1862.
Dans la troisième , deux écus aux armes de la famille UAMONT, et deux autres ,
partis aux armes de la même famille et à celles de l'n de ces derniers
était lesangé; l’autre était de forme ronde. Deux millésimes comme inscription;
savoir :
1637. 1713.
(i) En dehors de celles figurant dans 1 ’Épilaphier, voir également au tome 1 des Annales,
p. 143, la description de celui de JEAN YSEBRANT. ( Recherches nouvelles sur le
monument cl la famille de Jean Ysebrant etc. par le chev. de Schoulheete).
308
N° 1863.
Dans la quatrième, les armoiries <le la famille Z AM AN. répétées à trois reprises.
Sous le premier écusson le millésime 1657, et sous le deuxième celte inscription :
Nu herstelt
1722.
Dans la même verrière également un écusson de forme ronde , portant l'effigie de la
Mère de Dieu. En dessous l'invocation :
Sancta Dei Genitrix ,
ora pro nobis.
1657.
N° 1864.
Dans la chapelle du Saint-Nom de Jésus, cinquième fenêtre. Dans écussons losangés
et accolés; le lr aux armes de l'abbaye de ROOSENBERG; le 2*1 à celles de
l’abbesse Entre les deux une crosse abbatiale. Dans la même verrière un
autre écu aux armes de la famille ZAMAN.
N° 1865.
Dans la sixième, un écusson armorié et sommé du cri BYSTERVELDE DÏSTERVELDE !
et un autre, en forme de losange, surmonté de celui de CASANT CASANT!
N» 1866.
Dans la huitième, près des orgues (aen tien doxael) , deux écussons, dont le second
losangé, aux armes de la famille de I1ERTOGI1E.
N° 1867.
Dans la verrière au-dessus de la sacristie, du côté de l'autel de la Vierge, un
écusson aux armes de la famille TRIEST, avee cette inscription :
16 Confidenter 57.
N° 1868.
Dans la verrière au-dessus de la sacristie , derrière l'autel de Saint-Nicolas , deux
écussons, de forme ronde, aux armes des van CAITEREN. Le premier était
sommé d'un chapeau écelésiasliquc cl entouré d'un cordon à six houppes ; en
dessous, sur un listel, la de\isc; CAUTE ET REGIE. Sous le second on lisait :
Restaurait familia.
Anno 1712.
309
N° 1869.
Dans la première verrière près du même autel. Inscription entouré de six écus
armoriés. (Le 2e aux armes des ZAMAN, le 4e à celles des van hkii SARL ,
le 5e à celles des BAERT).
In DeI
et nICoLaI
gLorIaM reposUIt.
^[1118 J^li ^lai
w.
N° 1870.
Chapelle de Saint-Sébastien. Deuxième verrière. Un éeu aux armes de la famille
van der ELST, et un autre en forme de losange parti à celles de la même
famille et à celles des van SCHAVERBEKE.
N° 1871.
Dans la troisième, deux écussons de forme ronde, le lr portant la lettre B, le 2'1
probablement les armes de la famille d'AREXBERG, ou bien de van der DONCK.
N° 1872.
Dans la quatrième, un écu aux armes des van SCHAVERBEKE, et un autre parti
à celles de la même famille et à celles des van der ELST.
N° 1875.
Dans la cinquième, qui primitivement avait été donnée par GUILLAUME de CASTILLE,
abbé de Baudcloo, se trouvaient deux écussons : le lr, de forme ronde, aux
armes de JERUSALEM, le 2'1 à celles de la famille RAMONT.
ÉGLISE DES RÉCOLLETS.
N° 1874.
Dans l’église des pères Récollets. Au chœur. Sur une entrée de caveau :
Ostium
monument i
familiæ
de RAMONT.
310
N° 1875.
Sur l'autel dédié à la Sainte-Vierge, les écussons armoriés des familles df. BOON’EM
el van SCHAVERBEKE. Ils sont accolés , ont la forme ovale et sont sommés d'une
couronne de baron.
N° 1876.
Sur celui dédié à saint François d'Assise , un écusson aux armes de la famille
RA MONT et un autre, de forme ovale, à celles de
N° 1877.
Première verrière à droite. Dans le haut deux écussons placés verticalement; le lr
non blasonné; le 2'1 au navet feuille de WAES. A dextre, placés dans le même
sens, cinq écussons aux armes des familles de BOONEM (sommés d'une couronne
de baron), van der SARE, de CLERGQ, CHARLES et u’HANLNS. A sénestre, cinq
autres, aux armes des familles van SCHAVERBEKE, van der SARE, de JONCHE,
de CASTRO cl RAMONT. Dans le bas , celte inscription :
S. I». Q.
W.
N° 1878.
Deuxième verrière à droite. Elle ne porte que deux écussons; le lr aux armes de
la famille de JONCHE; le 2'*, de forme ovale, est parti aux armes de la même
famille et à celles de (i).
N° 1876.
Troisième verrière à droite. Elle est ornée de six écus armoriés placés sur les côtés.
Le lr porte les armes de la famille van SCHAVERBEKE; le üe celles des ZAMAN
et le (Ie celles des BAERT. Les autres sont insuffisamment reproduits pour pouvoir
déterminer les familles intéressées. Dans la partie inférieure, celte inscription :
M,u* S“ Ni1"*
W.
16 96.
N° 1880.
La quatrième portail un écusson aux armes de messire FERDINAND-PHILIPPE
baron de BOONEM, seigneur de Wcrve, Bcvcrcourl, etc. grand bailli du pays de
Waes ; et un autre, de forme ovale, aux armes de dame
(i) Écu à cinq écailles placées en croix.
N° 1881.
Premier vitrail à gauche. Inscription surmontée des armes de Mgr. PHIL1PPE-ERARD
van dkr NOOT, évêque de Garni.
Illustrissimus ac R" Domhuis Piiillippus-Erardus
van DER NOOT, Dei cl apostolicæ sedis gratta Episcopus
Gandavensis, Cornes de Everghem , Toparcha teritorii Sli
Bavonis, etc. liane ccclesiam consecravit anno Domini
169(5 14" Octobris.
N° 1885.
l.a troisième verrière du même côté portait les armoiries des ZAMAN.
N° 1885.
La quatrième , deux écussons aux armes de la famille RAMONT
forme ovale, à celles des familles
N° 1884.
et deux autres, de
La cinquième portait également un écu aux armes de la même famille, mais en
forme de losange. D’autres écussons s’y trouvaient encore, mais ils sont indéchif-
frables dans le manuscrit.
N° 1885.
Dans la sixième. Inscription sommée des armoiries des donateurs. Ce vitrail lut
restauré plus-tard par le baron de RRl’YNE.
Messire Léonard-François, Baron
de GRUUTERE, Seig1’ d’Ydegliem, et de
Catharine-Jacobe LAURIN, Dame de
Varetnbecke , la Haye, ter Elst, etc. sa compagne.
N° 1886.
Dans la septième, les armoiries des ZAMAN. Ce vitrail fut restauré plus-tard aux
frais du greffier BAERT et de sa femme YARENDONCK. Deux écussons
ovales aux armes de ces derniers y furent placés dans la suite.
N° 1887
Dans le même sanctuaire sc trouvaient treize blasons de funérailles.
Le premier appartenait à un membre de la famille de ItOONEM. L'écusson en était
sommé d’une couronne de baron. Comme inscription :
Obiit
Febr:
1713.
N° 1888.
Le deuxième concernait la même famille. Il était entouré d'une cordelière, portait
un écu losangé, parti aux armes de de BOONEM et van SCIIAYERBEKE , et
était sommé d une couronne de baron. On y lisait :
Obiit
4 9bris
1713.
N° 1889.
Le troisième était celui d’un membre de la famille de JON’GHE, et portait pour
inscription :
Obiit
3 Murtii
1714.
N° 1890.
Le quatrième, entouré d’une cordelière, portait deux écussons accolés et sommés
d'une couronne de baron. Le premier était aux armes de van der NOOT. le
second, de forme ovale, à celles de de JONCHE. Sans autre mention que le
mot :
Obiit.
N° 1891.
Le cinquième présentait un écusson sommé d'une couronne de baron et portant les
armoiries de van der NOOT. On y lisait seulement le mot :
Obiit.
N° 189*2.
Lo sixième présentait los armoiries, sommées d’une couronne de baron, de la
famille de BOONE.M. Comme inscription :
Obiit
12a Febr.
1728.
N» 1893.
Le septième concernait un membre de la famille de JONCHE. 11 portait l'inscription :
Obiit
28a Maii.
1750.
N° 1894.
Le huitième blason concernait la même famille. Comme inscription :
Obiit
12a Martii
1757.
N° 1895.
Le neuvième, avec cordelière, était parti aux armes des familles et de
JONCHE (?). Pour inscription l'année du décès seule :
Obiit
1756.
N° 1896
Le dixième portait un écusson (à 3 coqs) avec l’inscription :
Obiit
21a Febr.
1760.
40.
— 314 —
N° 1897.
Le onzième appartenait à un membre de la famille KAMONT. Il portait pour inscription :
Obiit
23“ 7l»ris.
1720.
N" 1898.
Le douzième, entouré d’une cordelière, concernait également un membre de la
même famille. L’écusson en était parti aux armes de ItAMONT et Comme
inscription :
Obiit
2” J un.
1722.
N° 1899.
Le dernier, également entouré d’une cordelière , était un parti portant , nu lr quartier
les armoiries de de JONCHE (!) , au second celle de LAN FRANCHI (?). On y lisait :
Obiit
o" Kebr.
1733.
N° 1900.
Presque toutes les fenêtres du cloître étaient ornées d’écussons aux armes de
leurs donateurs respectifs.
La lre portail un éeu aux armes de la famille de JONCHE.
N° 1901.
La •21', les armoiries de JEAN -FRANÇOIS SANCHEZ de CASTRO V TOLEDO, bourge-
mestre et receveur-général de la châtellenie d’Audcnardc, et de ROBERTINE-
FRANÇOISE KALLET, dame de Bcrlaymont, sa femme.
N° 1902.
La t«-, deux écus aux armes des ZAMAN et van der ELST.
— 315 —
N° 1903.
Li 3', deux aux armes des de BOONEM et van SGHAVËRBEKE. Le premier était
sommé d'une couronne de baron.
N° 1904.
La Cr, deux aux armes des familles van SCHAVERBEKE et van de» ELST.
N° 1905.
Dans la 7e, les armoiries du baron FERDINAND-PHILIPPE de BOONEM, déjà cité,
avec l'inscription suivante :
Dono illtismi ac nobilis"1* Domini Fermnandi-
Philippi van BÜNEiVI , Toparcliæ de Werve, etc., etc.
inclyti (itiondain franconatus Brugensis senato-
ris, suinini nttnc ac hære ditarii anno 1695.
N° 1906.
Dans la 81', un écusson aux armes de la famille van der SARE cl un autre inconnu
à l’auteur du manuscrit.
N° 1907.
Dans la 9U, ceux des familles CHARLES et de PAPE.
N° 190N.
Dans la 10^, les armoiries de FRANÇOIS-JOSEPH SANCHEZ de CASTRO Y TOLEÜO,
seigneur de Puyvclde , haut-échcvin de Waes, et de sa femme ANNE-JACQUELINE
van COPPENOLLE.
N° 1009.
Dans la llr, un écu aux armes des d’HANINS, et un autre d’une famille inconnue
à l’auteur du recueil.
N" 1910.
La I2' portait les écus armoriés des familles ZAMAN et van der BEKE.
516
N° 1911.
La 13e n'était ornée que des armoiries de la famille CARRENA.
N° 1912.
La 14' à celles de JACQUES de GRAVE.
N° 1915.
La 13e était ornée d’une effigie de sainte Elisabeth.
N" 1914.
La 16' portait l’écusson armorié du greffier SEGHERS.
N° 191 o.
La 18' fut donnée par un nommé LATEER.
N° 1916.
La 20e par un curé de Vcrrebrocck.
N° 1917.
Dans la 22e se voyaient les armoiries des familles UAERT et YARENDONCK.
N° 1918.
Dans la 23e, celles des familles van der REKE et van de PERRE.
N 0 1919.
Dans la 24e, celles de la famille R AMONT, et d’une autre inconnue à l’auteur du
manuscrit.
N° 1920.
Dans une autre verrière, au meme endroit, se lisait, sous un écusson parti aux
armes des familles re BOONEM cl , l’inscription suivante :
Totius Wasiæ prœloris æterna mra ol» sin-
gularem erga ordineni a liée t uni plurimosque
pro conventu lioc oxantlatos laboris incino-
ria dignissimi anno 1695.
CHATEAU DE PADDESCHOOT.
N° 1921.
Sur la porte d’entrée du château (op de poorte vaut hof van Paddeschoot), la devise :
Trahit sua queinquc voluptas.
N° 1922.
Au-dessus de la porte d’entrée de l'habitation (hoven de denre vaut huys), l’écusson
armorié de la famille van TURNHOUT (■). Ces armoiries y furent placées en I7:2i,
en remplacement de celles de la famille de I1ERTOGHE, sous lesquelles s’était
trouvé le millésime :
11)2(5.
CHATEAU DE WALBOURG.
N° 1923.
Au-dessus de la porte d’entrée ( hoven de voorpoorte), les armoiries de la famille
van WAELWYCK, avec cette inscription :
G. D. WALWYC force n’est droit.
N° 1924.
Au-dessus de la porte d’entrée de l’habitation (hoven de denre vaut huys), un écusson
aux armes de la famille TOURNOX (î) : d’azur, à trois tours ajourées et crénelées
d'or. Cimier : une tour entre deux demi-vols. Supports : deux tigres. En-dessous
cette inscription :
Qtiod majores noslri nobis peperere
hoc digne studiat fovere posteritas.
(i) l.a seigneurie de Paddeschoot entra en possession de la famille van Turnhout
en 1080.
(i) Walbourg entra en possession de la famille Tournoi), en 1583. Consulter :
Note concernât lu famille Ysebrant , par le chevalier de Schoutheelc. (Annales,
tome 1 , p. 9u).
— 518 —
N° 1925.
Dans le salon, sur le trumeau de la cheminée (op de schouw-leest) , les armoiries
des familles TOURNON et IIALL’T (i).
N® 1926.
Quatre fenêtres du même appartement étaient décorées de cartouches ou médaillons
portant des écussons armoriés, mais non timbrés de leurs casques, de plusieurs
familles nobles (Alle desc wapens in de vensters sgn sonder helm in een quarte!
ofte stecnwerck gestelt).
Dans la première, les écussons des familles TOl'RNON et HALUT, avec la devise :
Selon fortune Tournon, 1571.
N" 1927.
Dans la deuxième, ceux des familles Nl'YTS (i) et (s).
N® 1928.
Dans la troisième, ceux des familles SCHILDERS cl RACX.
N® 1929.
Dans la quatrième, ceux de LONGIN et TOURNON, avec le millésime :
1572.
N" 1930.
Les verrières de la chapelle du château étaient également décorées des armoiries
de la famille van WAELWYCK. Cimier : un fer île moulin entre deux demi-vols.
Supports : deux tigres. En dessous la devise :
Force n’est droit.
(i) HALl'T : D'azur, à une fasce d'or accompagnée en chef d'une /lèche d'argent
placée en bande la pointe vers le haut. (D'après le manuscrit).
(*) Dans le manuscrit : d'uznr, à une fasce d'or accompagnée de trois cloches
d'argent.
Gérard Yscbrand, un des premiers propriétaires de Walbourg, épousa, en 1.724,
Calhérinc Nuyts. Celle-ci portait, suivant le chevalier de Schoulheete , d'azur, à trois
cloches d'argent, (yole sur la familie Ysjbrant , etc.).
(s) Dans le manuscrit : d'argent à une bande f reliée.
iV 1931.
Dans la voûte d'un autre appartement (in 'I welfsel van een cabinet), les armoiries,
timbrées d’un casque, de la même famille. Elles sont entourées des quartiers
\\.\EL\\\OK, SCHELDER, WALBOl’RS et RAEG (<); en dessous l'inscription :
<1. D. WAELWYC
Force n’est droit.
looO.
(i) Lire : HACK.
XXIII.
HAESDONCK.
N° \ 93 luis.
Dans les rinceaux d’une verrière \in 'I opperste van de venster), au
de l’Épitre. Deux écussons, dont un aux armes de la famille
second, non reproduit, par l'auteur, portait d’après lui : d'argent,
gueules accompagne en pointe d'une feuille de trèfle de
chœur du côté
BORLUUT; le
au chevro n de
(La suite au prochain volume).
PROCES-VERBAUX
ASSEMBLÉE GÉNÉRALE PUBLIQUE DU 25 JUIN 1906.
Présents: MM. Willemsen, Van Hooflf, De Bock, Annaert, De Cork,
Van Haelst, De Ryck, Heyndrickx, Reynaert, Van Naemen, Geerts,
Verwilghen Jos., Meskens, Slurm Ch., De Windt, Belpaire, Segers,
Dilis, Casteel Jos., VTan Haver Em., Verwilghen Stan., De Meerleer,
Janssens Xavier, Verwilghen A.
En outre plus de trois cents personnes se pressaient dans la salle.
Au cours de cette assemblée il nous fut donné d’entendre une confé-
rence sur « La cuisine et ses ustensiles, autrefois et aujourd’hui; »
par Mr Van lloolf, Vice-Président de la Société.
L’orateur retraça, dans ses grandes lignes, l’histoire de la cuisine
chez les différents peuples et aux différentes époques. Quelles étaient les
boissons qu’on buvait et quels les aliments servis à table; comment on
préparait ces aliments; la nature de la vaisselle utilisée pendant les
repas; le chaufTage des places où se donnaient les diners; l’ornemen-
tation parfois luxueuse de ces places et de la table; tels furent les
principaux points examinés par lui, Mr Van lloolf nous lit successi-
vement connaître ce qu’était tout cela chez les peuples anciens,
spécialement chez les Romains, au Moyen-Age, à la Renaissance; et
termina par un aperçu général sur la cuisine dans les temps
modernes. En parlant de la Renaissance il trouva l’occasion d’indiquer
les coutumes suivies dans les repas en Flandre au XVIe siècle et les
principaux aliments qui étaient consommés à cette époque par ses
habitants.
Une seconde conférence fut donnée par M' De Bock , également
Vice- Président de la Société. Mr De Bock parla de « La gilde de
S' Sébastien de Sinay aux XVIIe et XVIIIe siècles ».
S’appuyant sur les archives de cette ancienne gilde Mr De Bock
nous expliqua la constitution d’une gilde semblable et nous en décrivit
41.
toute la vie. Le but que les gildes de S‘ Sébastien voulaient attein-
dre, les statuts qui réglaient leur activité, les membres qui les diri-
geaient et leurs fonctions respectives, leurs principaux employés,
leurs vie propre, comprenant les réunions des membres, la partici-
pation aux cérémonies religieuses, les l'êtes et les concours organisés
par elles, constituaient les différentes parties de sa conférence.
Une exposition remarquable d’anciens ustensiles de cuisine, de la
collection particulière de M1' Van Hoolf; puis une autre des trésors
de toutes les gildes de S' Sébastien du Pays de Waes, contribuaient
largement à augmenter l’intérêt de ces deux conférences.
Après la lecture du « Rapport sur la situation et les travaux du
Cercle pendant l’exercice de 1905 — 1906 », on procéda à l’élection de
trois membres de la Direction en remplacement de MM. Willemsen,
Revnaert et De Decker. Les membres sortants furent réélus.
LE SECRÉTAIRE , LE PRÉSIDENT,
JOS. *REYNAERT. G. WILLEMSEN.
ASSEMBLÉE GÉNÉRALE DU 18 OCTOBRE 1906.
Présents : MM. Willemsen, Van Hoolf, De Bock , Annaert , De
Decker, De Ryck, Dilis, De Windt, De Maessclialck , Van Goey, De
Decker Paul, Revnaert, Meskens , Van Haver E.
M' De Cock se fait excuser.
Dans son discours de rentrée, le premier point de l’ordre du jour,
M' Willemsen, Président, traite de la nécessité de faire agrandir le
Musée du Cercle. Il fait ressortir comment les collections, actuel-
lement exposées, sont à l’étroit; comment d’autres, très intéres-
santes cependant, ne peuvent l’être faute de place; enfin comment
une meilleure et plus rationelle exposition permettrait aux visiteurs
du Musée de tirer plus de profit de leur visite. La conclusion
s’impose donc évidente : il faut faire de nouvelles instances auprès
des autorités communales pour obtenir l'agrandissement du Musée. •
Au discours de rentrée de Mr le Président suit une étude de Mr
De Decker sur l’exercice de la médecine au XVIIe siècle. L’orateur
dans cette étude, examine un carnet de remèdes datant de ce siècle.
Après en avoir décrit la composition, l’ordonnance extérieure, après
avoir déterminé la position sociale de son auteur, M‘ De Decker nous
en donne une idée, en citant de nombreux extraits de son contenu.
323
Il fait voir comment à coté d'ordonnances de médecine vraiment
scientifiques le carnet en contient autres qui sont absolument ridi-
cules ou superstitieuses.
Mr Dilis nous parle ensuite de la découverte récente d’une chronique
Wasienne, signée des initiales d’un membre de la famille de Castro.
En premier lieu Mr Dilis décrit la nouvelle chronique et en donne
l’analyse. La chronique date de la tin du XVIII® siècle.
Son contenu est identique à la chronique déjà connue de de Castro.
Elle est coupée par une serie d’épitaphes de Waesmunster, de l’ab-
baye de Rosenberg; contient des notices sur des personnages alliés à
la famille de Castro, des notes sur les paroisses du Pays de Waes
et donne à la lin trois pièces se rapportant à S1 Nicolas. Mr Dilis
termine son travail par l’examen de la question : qui fut l'auteur de
la chronique?
Pour terminer la séance, Mr Willemsen, nous entretient d’une émeute
causée, par la cherté du beurre, à S! Nicolas, en 1787. L’empereur
Joseph avait voulu introduire certaines réformes dans l’empire. Ces
réformes excitèrent un vif mécontentement dans les Flandres. Ainsi ,
vers la tin de 1787, diveres pamphlets, dirigés contre les autorités
civiles, furent affichés à S1 Nicolas. Des billets adressés aux échevins
de la heure fixèrent le maximum du prix pour la livre de beurre.
Comme les fermiers n’observaient pas les ordonnances promulguées
a ce sujet des troubles se produisirent à S1 Nicolas. Le Chef-Collège
fut même obligé de demander des secours pour y faire face. M1 le
Président montre (pie de ces faits se dégagent deux conclusions;
d’abord, la répugnance des S‘ Nicolasiens pour le service militaire;
ensuite l’ingérence de l’autorité dans la fixation du prix des denrées
alimentaires.
LE SECRÉTAIRE, LE PRÉSIDENT,
JOS. REYNAERT. C. WILLEMSEN.
ASSEMBLÉE GÉNÉRALE DU 21 MARS 1907.
Présents : MM. Willemsen, Van Hooff, Van den Gheyn, Reynaert,
De Ryck , De Decker, Dilis, Behaegel, Jos. Gasteel, Jos. Noens, Jos.
De Decker, Meskens, Wauters, Major Lebacq, Léon Meert, Hcyn-
drickx, De Maesschalck.
Mr De Bock se fait excuser.
3-24
Avant In lecture des travaux indiqués à l’ordre du jour on procède
à la nomination d’un délégué du Cercle au Congrès de Dunkerque et
et à celui de Gand. Monsieur Willemsen, Président est désigné pour
remplir ces fonctions.
Après diverses communications, qui ont rapport au Congrès de Gand
données par Mr le Chanoine vanden Gheyn, Mr Reynaert donne
lecture de son travail. « Quelques notes sur l’esprit religieux et la
charité au temps jadis. » L’auteur analyse rapidement trois anciens
régistres manuscrits, dont deux, un « Rentboeck » et un « Memo-
riael , » concernent l’église de Hainme et le troisième l’ancien
monastère des Guilielmites à Beveren. Il résulte de plusieurs passages
extraits de ces régistres que l’esprit religieux et le charité des popu-
lations de ces parages étaient très développés et se traduisaient par
des dons généreux de toute nature.
Mr Dilis nous parle ensuite de ses nouvelles recherches touchant la
chronique de de Castro, publiée, il y a quelques années par le
Cercle. Cette publication , dit-il , a été faite sur une simple copie.
En effet il vient de rencontrer le manuscrit original en possession de
M‘ Robert Schoorman, conservateur adjoint des archives de l’État à
Gand. Heureusement du premier examen fait par Mr Dilis il résulte
que cette méprise n’aura pas de suites fâcheuses pour la publication
du Cercle. Le haut-échevin Fr.-Jos. de Castro, qui vécut au XVIIIe
siècle, jtasse pour être l’auteur de cette chronique. .Mr Dilis expose
pourquoi il n’est pas convaincu du bien-fondé de cette attribution.
Mr Willemsen, Président, analyse un décret émanant de l’Évêque
Triest de Gand et datant de 1622, où l’observance du dimanche et
des jours de fête est minitieusement réglementée : tenue de marchés,
foires, ouverture de cabarets et de magasins ou boutiques, travaux
industriels ou agricoles pressants, leçons de danse même, tout y est
prévu. Comme sanction pénale le décret parlait d’amendes pécuniaires
corrections arbitraires.
Cn second décret, sur la même matière, fut promulgué en 1624.
Malgré l’opposition, sur certains points, du Conseil de Flandre, le
gouvernement de l’époque sanctionna purement et simplement les
prescriptions épiscopales. Plus tard cependant elles subirent diverses
modifications. Mr Willemsen en cite quelques unes â la lin de son
étude.
I.K SECRÉTAIRE ,
JOS. REYNAEKT.
LE PRÉSIDENT,
G. WILLEMSEN.
INHOUD
TABLE
N0T1CIËN EN VERHANDELINGEN. — NOTICES ET DISSERTATIONS.
PAGES
Leden van den Kring van liet jaar 1906 — 1907 5
Verslag over den toestand en de werkzaamheden van den Oudheidkundigen
Kring van het Land van Waas 12
La Cuisine et ses Ustensiles, autrefois et aujourd’hui , par Mr Hector Van IIoofL 21!
Onze St. Sebastiaansgilde in de XVIIe en XVIIIe eeuwen, door Mr Clement
De Bock 33
Désordres causés par la cherté du beurre a St. Nicolas en 1787, par Mr G.
Willemsen 91
Un Ëpitaphicr Wasicn inédit, par Mr Emile Dilis 99
Een Reincdieboekje uit de XVIIe eeuw, door Mr Theodoor De Decker. . . . 109
Une Nouvelle Chronique du Pays de Waes, par Mr Emile Dilis 113
De Lokersehc Burgerwacht in 1830, door Mr Maurice Van Dammc 137
Épitaphier AVasien, par Mr Emile Dilis 197
Procès-Verbaux . » 321
FIN DU TOME XXV.
ANNALEN
VAN DEN
OUDHEIDKUNDIGEN KRING
VAN HET LAND VAN WAAS.
D. 26.
ANNALES
CERCLE ARCHÉOLOGIQUE
DU PAYS DE WAES.
T. 26.
In alle zijne uitgaven, is de Kring in geenen deele verantwoordelijk voor de
denkwijze door de schrijvers uitgedrukt. (,\rl. 31 der statuten).
Dans toutes ses publications, le Cercle n'est nullement responsable des opinions
émises par les auteurs. (Art. 31 des statuts).
ST. N I COLAS TEMSCHE
P ILOKEREN
MST£.
ANNALEN
OUDHEIDKUNDIGEN KRING
CERCLE ARCHEOLOGIQUE
OU PAYS DE WAES.
SAINT-NICOLAS
TYPOGRAPHIE DE i. EDOU.
ERHEYÈ1
,CAT0R
Leden van den Oudheidkundigen Kring van het Land van Waas
VOOR HET JAAR 1907 — 1908.
BESTURENDE COMMISSIE.
MM. G. Willemsen , doctor in de rechten en griffier der Handelsrecht-
bank te Sint-Nikolaas, Voorzitter.
H. Van HoolT, nijveraar te Lokeren, Ondervoorzitter.
C. De Bock-Bauwens , notaris te Sinay, Ondervoorzitter.
Jos. Reynaert, professor van wijsbegeerte in liet Klein Seminarie
te Sint-Nikolaas, Sekretaris.
K. Heyndrickx , doctor in de rechten en gemeentesecretaris te
Sint-Nikolaas , Penningmeester.
A. De Cock , grondeigenaar te Sint-Nikolaas, Bewaarder der
archieven en Bibliothekaris.
J. De Ryck , geneesheer te Sint-Nikolaas, Lid der Commissie.
P . Annaert , rustend pastoor te Stekene, Lid der Commissie.
Th. De Decker, vrederechter te Temschc, Lid der Commissie.
V V an Ilaelst, vrederechter te Beveren, Lid der Commissie.
Jh. Van Naemen, zoon, eigenaar te Sint-Nikolaas, Lid der
Commissie.
EERELEDEN.
Louis de Pauw, algemeene bewaarder der verzamelingen der
Vrije Hoogeschool van Brussel.
Z. E. II. Kanunnik G. van Caster, oudheidkundige te Mechelen.
Ih. Morel de Westgaver, grondeigenaar te Oostacker.
Z. E. 11. Kanunnik G. van den Gheyn, oudheidkundige te tient.
6
LEDEN.
MM. Z. D. II. M*r A. Stillcmans, Bisschop van Gent.
Z. D. II. M«r de Prins K. van Arenberg, te Brussel.
Ein. Meert , vrederechter te Sint-Nikolaas.
Mevrouw Gr. De Puysselaer-Laenen , boekdrukker te Sint-Nikolaas.
MM. J. Geerts, ingenieur principaal te Gent.
J. Verwilghen-Hijde, commissaris der arrondissementen Sint-Nikolaas
,en Üendermonde te Sint-Nikolaas.
Al. Van Bogaert, pastoor te Wichelen.
Al. Antheunis, bestuurder van het spinhuis te Sint-Nikolaas.
Ed. Prisse de Limburg-Stirum , ingenieur te Schaarbeek, Brussel.
Edgar Vercruyssc, nijveraar te Antwerpen.
Mejufvrouw Elisa Percy, grondeigenares Ie Sint-Nikolaas.
MM. St. Vcrwilghen , advokaat te Sint-Nikolaas.
A. Blomme, voorzitter der Rechtbank van eersten aanleg te
Dendermonde.
Graal’ Thierry de Limburg-Stirum de Thiennes, grondeigenaar te
Brussel , Senator.
Jh. Van Naemen-Maertens, burgemeester en volksvertegenwoordiger •
te Sint-Nikolaas.
Burggraaf S. Vilain XIII1, burgemeester en grondeigenaar te Basel.
Burggraaf J ul . Le Boucq de Bcaudignies, grondeigenaar te Gruybeke.
J. Nobels-Janssens, nijveraar te Sint-Nikolaas.
Ein. Geerts, notaris en schepen Ie Sint-Nikolaas.
Th. Libbrechl-Van Naemen, advokaat te Gent.
A. Vandenbroeck-Vogelvanger, grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
Leo Braeckman, grondeigenaar te Temsche.
H. Haemdonck, notaris en burgemeester te Sint-Gillis (Waas).
Jules van Pottelsberghe de la Potterie, grondeigenaar te Brugge.
Graaf El. de Brouehoven de Bcrgeyck, senator te Beveren.
G.-A. Van Nccke, pastoor-deken te Sint-Nikolaas.
P. De Meerleer, pastoor van U. L. V. kerk te Sint-Nikolaas.
Anatole Reynacrt , geneesheer en schepen Ie Sint-Nikolaas.
Baron E. Prisse, grondeigenaar te Luik.
Franz Bcllemans, doctor in de rechten te Sint-Nikolaas.
L. Smet- Verdunnen, grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
Heyndrickx-De Valcke, gemeenteraadslid te Sint-Nikolaas.
II. Scghers, geneesheer en schepen te Sinay.
EL Verdurmen-Bocklandt, voorzitter van den Werkrcchtcrsraad en
grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
/
MM. J. Lammens, senator te Gent.
Jh. Stoop-Poodts , grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
Aimé Boëyé, advokaat en gemeenteraadslid te Sint-Nikolaas.
A. Andries, nijveraar te Temsche.
Ridder Em. de Neve de Roden, Imrgemcesler en grondeigenaar
te Waasmunster.
Ant. Janssens, grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
Edm. Dlianens, advokaat en majoor-bevelliebbcr der Burgerwacht
te Sint-Nikolaas.
Jh. Waulers, provinciaal raadslid en burgemeester te Temsche.
Ad. Deckers, geneesheer en burgemeester te Melsele.
Aug. Raemdonck, volksvertegenwoordiger te Lokeren.
G. van Winckel , notaris en provinciaal raadslid te Stekene.
A. Roelens, burgemeester en geneesheer te Rupelmonde.
Leo De Ryck , geneesheer te Temsche.
Alt. De Schryver, bestierder der zusters van het hospitaal te
Sint-Nikolaas.
Burggraaf Am. de Ghellinck Vaernewyck , burgemeester en grond-
eigenaar te Elseghem.
A. Verwilghen-Vandenbroeck , advokaat, lid van de bestendige
afvaardiging van den provincialen raad van Oost-Vlaanderen
te Sint-Nikolaas.
J. Van Wtberghe, grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
M. De Sinedl, geneesheer en schepen te Sint-Nikolaas.
Luciaan Reychler, nijveraar te Sint-Nikolaas.
Mejufvrouw Lucia Van Naemen , grondeigenares te Sint-Nikolaas.
MM. Jh. Raemdonck, grondeigenaar te Lokeren.
Prosper Thuysbaert , notaris en burgemeester te Lokeren.
E. Mertens-Erix , burgemeester en senator te Cruybeke.
Ern. Van Haelst, notaris en burgemeester te Zwijndrecht.
Graaf de Rergeyck-Moretus , grondeigenaar te Antwerpen.
Burggraaf Georges Vilain XIIII, grondeigenaar te Basel.
Victor Vandenbroeck , nijveraar te Sint-Nikolaas.
Em. De Clecne-Stoop, burgemeester te Nieukerken.
Fl. Meskens, letterkundige te Sint-Nikolaas.
J. Van Mieghem, eere-griffier te Sint-Nikolaas.
Gaston Lescornez, fabrikant te Sint-Nikolaas.
Florent Cooreman, advokaat te Sint-Nikolaas.
Georges Martcns, griffier van het Vredegerecht te Sint-Gillis-Waas.
August Sloor, kunstschilder te Temsche.
8
MM. Henri Henderickx , nijveraar te Sint-Nikolaas.
Karei Mabille, grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
Henri Puylaert, notarisklerk te Sint-Nikolaas.
Allons Poppe, schepen en grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
Lucien Keynaerts, nijveraar te Terasche.
Van de Walle, pastoor te Cleyt.
Mevrouw Van Damme-L)e Wilde, grondeigenares te Belcele.
MM. Joseph Horenbandt , bestuurder der Teeken-Akademie te Sint-
Nikolaas.
Henri Dhanens-Nobels, handelaar te Sint-Nikolaas.
Edmond Van den Berghe, onderpastoor der Primaire kerk te
Sint-Nikolaas.
Ach. Behaegel-Denys, nijveraar te Brussel.
Fl. Van der Poorten, onderpastoor der Primaire kerk te Sint-
Nikolaas.
Denis De Mulder, directeur te Melle, Vogelboek.
Joseph Van Goey, kandidaat-notaris te Melsele.
Raymond De Groote, superior van het Klein Seminarie te Sint-
Nikolaas.
Jos. Casleel, nijveraar en gemeenteraadslid te Sint-Nikolaas.
Albert Maillet, advokaat te Sint-Nikolaas.
Xaveer Janssens, advokaat te Sint-Nikolaas.
Pierre Janssens, nijveraar te Sint-Nikolaas.
Paul De Decker, geneesheer en gemeenteraadslid te Sint-Nikolaas.
Emiel Van Haver, boekdrukker te Sint-Nikolaas.
de Browne de Tiège , grondeigenaar te Beveren-Waas.
Van Geeteruyen-Van Brussel , geneesheer te Lokeren.
Joseph Nocns, bijzondere te Sint-Nikolaas.
Em. Dilis , koopman te Antwerpen.
Arthur Wauters, secretaris van het gemeentemuseum te Lokeren.
Jos. Veile, boekhouder te Antwerpen.
Edmond Van jlcr Schucren, gemeentesecretaris te Haasdonek.
Victor Lapage, bestuurder der Steenbakkerijen van Thielrode te
Temsche.
Léon Meert, nijveraar te Sint-Nikolaas.
Ch. Strybol-Vercruyssen , boekdrukker te Sint-Nikolaas.
E. 11. de Sutter, bestuurder der scholen te Temsche.
Jos. Criez, hulpgriflier der Handelsrechtbank te Sint-Nikolaas.
Raymond De Groodt, koopman te Cruybeke, Bakkersveer.
Henri De Windt , bijzondere te Sint-Nikolaas.
— 9
MM. Joseph Belpaire-De Decker, koopman te Sint-Nikolaas.
Fernand Van Goethem, bouwkundige te Antwerpen.
Maurice Van Dammc, nijveraar en schepen te Lokeren.
Hubert De Pesseroey, advokaat te Lokeren.
Félix Willemsen, verzekeraar te Sint-Nikolaas.
Ein. Van Raemdonck , landbouwingenieur te Temsche.
Leon Diederickx, apotheker te Sint-Nikolaas.
Fr. Thienpont-Van Schooten, grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
Aug. Seghers-Lados, brouwer te Sint-Nikolaas.
Joseph De Baer, brouwer te Sint-Nikolaas.
Clement Goossens, burgemeester te Vracene.
Henri De Schepper, grondeigenaar te Sint-Nikolaas.
Joseph Goossens, notaris te Calloo.
Robert Schoorman, adjunct rijksarchivaris te Gent.
Paul Verdunnen, koopman te Sint-Nikolaas.
Jan De Winter, burgemeester te Oppuers.
Em. Heirman, zoon, grellier van het vredegerecht te Lokeren.
I. Vydt, brouwer te Stekene.
Edg. De Waele, bijzondere te Sinay.
Pierre De Maesschalck, greffier van het vredegerecht te Sint-Nikolaas.
Félix Janssens, advocaat te Gent.
Louis Herbert, nijveraar te Lokeren.
Aug. Van Raemdonck , advocaat te Temsche.
E. H. de Gerlache, priester te Sint-Nikolaas.
Auguste Lyssens, Notaris te Lokeren.
Joseph van Winckel , advocaat te Lokeren.
Alphonse Hanssens, koopman te Sint-Nikolaas.
Ed. Thys, wisselagent te Sint-Nikolaas.
Braun, agent der Nationale Bank te Sint-Nikolaas.
Robert Poppe, advokaat te Sint-Nikolaas.
Het Plaatselijk Bestuur der stad Lokeren.
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente Rupelmonde.
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente Thielrode.
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente Nieukerken.
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente Doel.
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente Bevercn.
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente Belcele.
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente Temsche.
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente Verrebroeck.
Het Plaatselijk Bestuur der gemeente Haasdonck.
4.
10
Het Plaatselijk
Het Plaatselijk
Het Plaatselijk
Bestuur der gemeente Cruybeke.
Bestuur der gemeente Yracene.
Bestuur der gemeente Elversele.
VERSLAG.
1906—1907.
RAPPORT.
VERSLAG
OVER DEN TOESTAND EN DE WERKZAAMHEDEN VAN DEN OUDHEIDKUNDIGEN KRING
VAN HET LAND VAN WAAS, GEDURENDE HET JAAR 190B — 1907.
Mijne IIeeren,
Over weinige jaren had onze Kring eene tentoonstelling voorbereid
van oude zilveren en gouden voorwerpen. Die tentoonstelling was zoo
belangrijk als schoon. Zij gelukte buitengewoon wel en werd veel
bezocht. Aangemoedigd door dien goeden uitslag hebben wij verleden
jaar, al was het ook op kleineren voet, eene nieuwe tentoonstelling
gehouden. Zij was dubbel. Het eerste deel bevatte alles wat met onze
oude schuttersgilden in betrek staat. Breuken, eerepijlen, eercvogels,
banieren, ambtsgewaden, handschriften over het slichten en de
bestandregelen van die gilden , in een woord alles wat met hun leven
en hunne werkzaamheden verbonden is en tol heden gelukkiglijk in
het Land van Waas bewaard bleef, mochten wij daar verzamelen.
Door de tentoongestelde voorwerpen en door de voordracht van 31''
De Bock, Ondervoorzitter, over de S‘ Sebastiaans gilde van Sinay
konden wij ons een klaar en volmaakt gedacht vormen van die oude
schuttersgilden, welke van ouds zoo bloeiend en zoo talrijk waren in
onze streek. Gansch een deel van het leven onzer voorvaderen werd
ons vóór de oogen gesteld.
liet tweede deel der tentoonstelling was eene verzameling van voor-
werpen in betrek met de keuken in vroegere tijden. Die voorwerpen,
voortkomende uit de verzameling van oudheden van 3Ir Van lloolf,
Ondervoorzitter, waren ook van het grootste belang. Vooral het
Herboringstijdvak en de Aloderne tijden waren er onder vertegen-
woordigd. Dank aan die tentoonstelling, dank aan de voordracht door
3Ir Van lloolf gegeven over de keuken en het keukengerief in de ver-
schillige tijdstippen der geschiedenis leerden wij van nabij dat be-
langrijk deel van ’s inensclien leven kennen in zijne ontwikkeling en
veranderingen van spijzen en van voorwerpen gebruikt om ze tc
bereiden.
RAPPORT
SLR LA SITUATION ET LES TRAVAUX DU CERCLE ARCHÉOLOGIQUE DU PAYS DE WAAS,
DURANT L’ANNÉE 190C — 1907.
Messieurs ,
Il y a peu d’années noire Cercle organisa une exposition d'orfè-
vreries et d’argenteries anciennes. Cette exposition était aussi inté-
ressante que belle. Elle eut un plein succès. Encouragés par ce succès
nous avons organisé l’année dernière une nouvelle exposition. Elle
avait deux parties. La première contenait tout ce qui est en rapport
avec nos vieilles gildes de S1 Sébastien. Colliers, (lèches et oiseaux
d'honneur, bannières, costumes, documents touchant la fondation et
le règlement de ces gildes, en un mot tout ce qui a trait à leur
vie tant intérieure qu’extérieure et ce qui a été jusqu’à présent con-
servé au Pays de Waas fut rassemblé par nous. Les objets exposés,
ainsi qu’une conférence faite par Mr De Bock, Vice-Président, sur la
gilde de S1 Sébastien de Sinai , nous donnèrent une idée claire et
complète de ces vieilles sociétés, si nombreuses et si prospères depuis
longtemps dans notre région. Toute une partie de la vie de nos
ancêtres nous fut mise sous les yeux.
La seconde partie de l’exposition était constituée par une collection
d’anciens ustensiles de cuisine. Ces objets, provenant des collections
particulières de Mr Van HoolT, Vice-Président, étaient également du
plus haut intérêt. Ils appartenaient pour la plus grande partie à la
Renaissance et aux Temps Modernes. Grâce à cette exposition, grâce
aussi à une conférence de Mr Van HoolT sur la cuisine et les usten-
siles de cuisine aux diverses époques de l'histoire, nous avons appris
à connaître cette importante partie de la vie humaine dans son
développement et ses changements de mets et d’ustensiles destinés à
les préparer.
14
Mei recht, M. H., mogen wij op die dubbele tentoonstelling steunen
in het verslag over de werkzaamheden van onzen Kring. Immers met
ze te bereiden handelden wij getrouw volgens de natuur van onzen
Kring, bereikten wij volmaakt het veelvuldig doel dat wij beoogen.
Hetgeen overbleef uit vervlogenc tijden , van verdwenen beschavingen
aan allen doen kennen , door allen doen waardeeren en bijzonder met
de grootste zorg doen bewaren door hen die het bezitten , is onze
plicht, is ons streven en ook onze wensch. Nu, om dat doel te
bekomen is er een beter, een geschikter middel dan de tentoonstel-
lingen van oudheden? Wij denken van neen. Daarom was het dat wij
reeds twee zulke tentoonstellingen hielden. Daarom ook zullen wij in
de toekomst indien eene gepaste gelegenheid zich voordoet en wij
over de noodige middelen kunnen beschikken, trachten nog andere
tentoonstellingen te houden.
Na het vermelden der tentoonstelling waarmede wij het jaar
1905—1906 sloten en het verloopen jaar openden gaan wij over tot
de gewone punten van ons verslag.
§ 2. UITGEGEVEN DRUKWERKEN.
Wij deden dit jaar het XXVe deel onzer Annalen drukken. In dit
deel verschenen de volgende mededcelingen : 1° Verslag over den
toestand en de werkzaamheden van den Oudheidkundigen Kring van
het Land van Waas, gedurende het jaar 1905 — 1906; 2° « Keuken
en keukengerief eertijds en nu, » door Mr Van lloolf, Ondervoorzitter ;
5° « Onze S‘ Sebastiaansgilde in de XVIIe en XVIIIe eeuwen, » door
M' De Bock, Ondervoorzitter; 4° « Onlusten veroorzaakt door de
duurte van de boter te Sint-Nicolaas, in 1787, » door Mr Willemsen,
Voorzitter; 5° « Eene onuitgegevene verzameling van Waasschc graf-
schriften, » door Mr Em. Dilis; 6° « Een Remediebockje uit de XVIIe
eeuw, » door Mr Theodoor De Decker; 7° « Eene nieuwe Kronijk van
het Land van Waas, » door Mr Em. Dilis; 8° « De Lokersche Bur-
gerwacht in 1830, » door M' Maurice Van Dainme; 9° « Verzameling
van Waasschc grafschriften, » door M' Em. Dilis.
De verscheidenheid der studiëen in dit XXVe deel onzer Annalen
verschenen bewijst dat wij voortdurend de grootste zorg besteden aan
onze uitgaven. Hier mogen wij de algemcenc naamlijst niet vergeten
van de bibliotheek van onzen Kring. Zij werd opgemaakt door M'
De Cock , onzen Boekbewaarder, vormt een lijvig boekdeel en zal
voorzeker grootc diensten bewijzen aan onze leden voor hunne
studiëen en opzoekingen.
15
Nous pouvons à bon droit, Messieurs, insister sur cette double
exposition dans le rapport sur les travaux de notre Cercle. En effet
en les organisant nous avons agi conformément à la nature de notre
Cercle et obtenu les fins que nous sommes toujours proposés d’at-
teindre. C’est notre devoir, notre but et notre désir, de faire con-
naître à tous, de faire apprécier par tous et surtout de faire garder
avec soin par ceux qui possèdent ces trésors, tout ce qui dans notre
région a pu être conservé d’époques passées, de civilisations dis-
parues. Or, pour atteindre ces buts est-il donc moyen plus efficace
que celui des expositions d’antiquités ? Nous ne le pensons pas. Voilà
pourquoi nous avons déjà organisé deux expositions semblables. Voilà
pourquoi nous en organiserons d’autres encore dans l’avenir, si les
circonstances nous sont favorables et si nous disposons de ressources
suffisantes.
Passons maintenant aux points ordinaires de notre rapport.
§ 2. PUBLICATIONS.
Nous avons publié cette année la XXVe partie de nos Annales.
Elle contient les travaux suivants : 1° Rapport sur la situation et les
travaux du Cercle Archéologique du Pays de Waas, durant l'année
1905 — 1906; 2° « La cuisine et les ustensiles de cuisine, jadis et
aujourd’hui, » par Mr Van Hooff, Vice-Président; 5° « La gilde de
S1 Sébastien de Sinai, aux XVIIe et XVIIIe siècles, » par Mr De Bock,
Vice-Président; 4° « Troubles à S‘ Nicolas, en 1787, causés par la
cherté du beurre, » par Mr Willemsen, Président; 5° « Une collection
inédite d’épitaphes wasiennes, » par Mr Em. Dilis ; 6° « Un carnet de
médecines du XVIIIe siècle, » par Mr Théodore De Decker; 7° « Une
nouvelle Chronique du Pays de Waas, » par Mr Em. Dilis; 8° « La
Carde Civique de Lokeren en 1830, » par Mr Maurice Van Damme;
9° « Épitaphier Wasien , » par Mr Em. Dilis.
La variété des études publiées dans celte XXVe partie de nos
Annales prouve que nous continuons à donner les soins les plus
grands à nos publications. Nous ne pouvons pas oublier non plus de
mentionner ici le catalogue général de notre bibliothèque. Il est
l’œuvre de Mr De Cock, notre Bibliothécaire et rendra certainement
les plus grands services à nos membres.
IG
§ 3. VERWISSELINGEN.
Dit jaar hebben wij weder onze Annalen met de uitgaven van
menigvuldige maatschappijen verwisseld. Omdat liet te lang zou zijn
zullen wij die maatschappijen niet opsommen. Daarbij zij werden
reeds in vroegere verslagen vermeld.
In de vergadering van heden moeten de Ileeren Van HoofF, Onder-
voorzitter, De Cock , Bibliothecaris, De Ryck, lid, herkozen worden.
Toekomende jaar is het de beurt van de Ileeren De Bock , Onder-
voorzitter, Heyndrickx, Schatbewaarder, Annaert, Van Haelst, Van
Naemen, leden.
De gewone toelagen van Staat, Provincie en Stad hebben wij ook
dit jaar verkregen. De Stad verleent ons 200 fr., de Provincie 300 fr.,
en de Staat 500 fr. De Staat heeft ons bovendien een buitengewoon
hulpgeld van 300 fr. toegekend voor het drukken van de algemeene
naamlijst onzer bibliotheek en de stad een van 200 fr. voor de
tentoonstelling van verleden jaar. Het is onze plicht al die overheden
voor hunne hulp te bedanken en wij verzekeren hun dat wij steeds
alles in het werk zullen stellen om er waardig van te blijven.
Onze geldelijke toestand voor het verloopen jaar is de volgende :
§ 4. BESTUURLIJKE ZAKEN.
§ 5. GELDMIDDELEN.
Ontvangsten.
Overschot van verleden jaar
Bijdrage der leden
Toelaag der stad voor de tentoonstelling van 1906
Gewone toelaag der Stad
Toelaag der Provincie
Toelaag van den Staat
Toelaag van den Staat voor de uitgaaf van den Kataloog
fr. 238,24
» 1500,00
» 200,00
» 200,00
# 300,00
» 500,00
der Boekerij
D
300,00
fr. 3238,24
§ 3. ECHANGES.
Nous avons également cette année échangé nos Annales avec les
publications d’un grand nombre de sociétés savantes. Les mentionner
toutes serait beaucoup trop long. D’ailleurs elles le furent déjà dans
nos autres rapports.
§ 4. AFFAIRES ADMINISTRATIVES.
Dans l’assemblée d'aujourd’hui MM. Van HoofT, Vice-Président , De
Cock , Bibliothécaire, De Ryck, membre doivent être réélus.
L’année prochaine MM. De Bock, Vice-Président, Heyndriekx,
Trésorier, Annaert, Van Haelst, Van Naeraen, seront soumis à la
réélection.
§ o. RESSOURCES FINANCIÈRES.
L'Etat, la Province, la Ville nous ont accordé cette année encore
leurs subsides ordinaires. La Ville nous donne 200 fr., la Province
300 fr., et l'État 500 fr. Nous avons reçu en outre de l’État un
subside extraordinaire de 300 fr., pour l'impression du catalogue
général de notre bibliothèque et un autre de 200 fr., de la Ville
pour l’exposition de l’année dernière. Il est de notre devoir de
remercier ces diverses autorités. Nous leur promettons également de
faire toujours ce qui est en nous pour rester dignes de leur aide.
Exposons maintenant notre situation financière :
Recettes.
Boni de 1903 — 1906 fr> 238,24
Rétributions des membres ,, 1500,00
Subside de la Ville pour l’exposition de 1906 » 200,00
Subside ordinaire de la Ville » 200,00
Subside ordinaire de la Province » 500,00
Subside ordinaire de l’État ,, 500,00
Subside de l’État pour la publication du catalogue de la
Bibliothèque. » 300,00
fr. 3238,24
— 18 —
I ilgavtn.
Jaarwedde der weduwe Van Damme
fr.
80,00
Tentoonstelling 1906
))
32,56
Bestuurkosten
»
173,12
Boekerij (onderhoud en aankoopen)
1)
159,50
Onderhoud van ’t museum
))
127,00
Drukkosten der Annalen
)>
1700,48
Drukkosten van den Kataloog
))
1891,40
fr.
4164,07
Ontvangsten fr. 3238,21
Uitgaven Ir. 4164,07
Te kort fr. 925,83
§ 6. BIJZONDERSTE GIFTEN.
1° Maat, in geel koper, van eenen klompmaker, XVIIIe eeuw. —
Gilt van Mr Désiré De Blcyser, te Sint-Nikolaas.
2" Bronzen muntstuk van liet hertogdom Juliers, 1783. — Gift van
M” Edm. Van der Scluiercn, gemeentesecretaris, te Haasdonck.
5° Verscheidene oude boeken. — (lilt van Mr Georges De Kyck, te
Sint-Nikolaas.
4" Twee kaarssnuiters, XVIIIe eeuw. — Gift van Mr Alph. llanssens,
te Sint-Nikolaas.
5° Slot van eene geldkas, XVI IIe eeuw. — Gift van Mr Snyers.
gemeente-ontvanger, te Stekcne.
6° Grootc ijzeren mortier met stamper, XVIIe eeuw. — Gift van
Mr Florimond Van Baemdonck, te Sint-Nikolaas.
7° Kleedingstukken , klarinet enz., van Adam Furslenberger, muzikant
aan liet regiment van Lorreinen, einde XVIIIe eeuw. — Gift van
M' Florimond Ituys, Ie Sint-Nikolaas.
UK SECRKTAIUS,
JOS. REYNAEKT.
UK VOOKZITTKR,
G. WTLLEMSEN.
19
Dépenses.
Appointements de Mme Van Damme
fr.
80,00
Exposition de 1903
»
32,56
Frais d’ Administration
»
173,12
Bibliothèque (entretien et achats)
))
159,50
Entretien du Musée
))
127,00
Impression des Annales
))
1700,48
Impression du Catalogue
))
1891,40
fr.
4164,07
liécapitulation.
Recettes fr. 3238,24
Dépenses fr. 4164,07
Mali fr. 923,85
§ 6. PRINCIPAUX DONS.
1° Mesure de sabotier en laiton; XVIIIe siècle. — Don de Mr Désiré
De Bleyser à Saint-Nicolas.
2° Pièce en bronze du duché de Juliers; 1783. — Don de M' Edm.
Van der Scluieren, secrétaire communal à Haesdonck.
3° Collection de vieux livres. — Don de Mr Georges De Ryck , à
Saint-Nicolas.
4° Deux paires de mouchettes; XVIIIe siècle. — Don de Mr Alpli.
Hanssens, à Saint-Nicolas.
3° Serrure de colfre fort; XVIIIe siècle. — Don de Mr Snyers,
receveur communal, à Stekene.
6° Grand mortier en fer et pilon; XVIIe siècle. — Don de Mr
Florimond Van Raemdonck, à Saint-Nicolas.
7° Epaulettes, clarinette, congés et documents ayant appartenu à
Adam Furstenberger, musicien au régiment de Lorraine; fin XVIIIe
siècle. — Don de Mr Florimond Ruys, à Saint-Nicolas.
LE SECRÉTAIRE,
JOS. REYNAERT.
LE PRÉSIDENT,
G. WILLEMSEN.
E F I T A P H I E R ff ASIEN
COMPLÉMENT
RÉDIGÉ
A L’AIDE DU MANUSCRIT
DF,
JACQUES-ANTOINE SANCHEZ DE CASTRO Y TOLEDO,
PRÊTRE A WAESMUNSTER.
Suite; voir tome XXV.
XXIV.
ELVERSELE.
N° 1932.
Au chœur. Dalle en pierre bleue. Inscription sommée des armoiries du défunt.
O. 0. M.
Hier leijt begraven Jonckheer
Pauwf.ls BANCHY, Heere van den
Vijvere, in sijnen leven Capiteijn
van een Compe van 300 man-
nen, Coniandant op de forten
van Ordam, ende daer naer
van de Perle, in dienste van
hare doorluchtige Hoogheden ,
overledt den 7eu Maij 1613,
Bidt Godt voor de siele.
-2-2
N“ 1955.
Au chœur. Dalle bleue. En chef l'écu armorié des de NEVE.
Sépulture
van den edelen Joncklieer Cornélius
de NEVE, P Joos, die sterft int jaer
des Heeren 1608 den oe“ September,
ende
van den eerweerdighen Heere Baudewyn
he NEVE, Priester, sijnen sone, die
overleet . den 15en Octobris anno 1652,
ende
van Joe Elisabeth SERGEERTS,
huijsvrouwe van Jor Cornélius,
die sterft den 8en December
1659.
Bidt voor de sielen.
N° 1954.
Dalle bleue sc trouvant au chœur. Inscription en letires incrustées de marbre blanc.
I). 0. M.
Sépulture
van d'Heer Petrus-Judocus van BUGAERT,
f* Andries, in sijn leven Bailliu van de
Heerelijckhede van Sombeke, Prins van de
Confrerien van bel llooghvveirdigli , van de
H. Margareta, ende van den H. Rochus, tôt
Sombeke, mitsgaeders Schepenen, Kerckmees-
ler ende Arm-meester deser proohic, sterft
den 2 P0 Junii 1728,
ende
Joullrouw Amelberga SCHELFAL’T, sijne littijs-
vrauwe, sterft den 10en November 1756,
ende
den eersaemen Joawes-Bartiiolom.eis
van BOGAERT, sijnen broeder, sterft
jonghman, den 5e“ April 1755.
Bidt voor de zielen.
— 53 -
N° 1953.
Sur une entrée de caveau. Devant la chapelle de la Vierge.
Monumcntum
D. I). Joannes
DE NEVE.
N° 1930.
Dans la chapelle de la S,e-Vicrgc. Dalle encastrée dans le mur. Inscription surmontée
des armoiries du défunt et entourée des quartiers de NEVE, LAETIIEM, SANDERS
et HEETVELDE (i).
Hier licht begraven
4or Jan de NEVE,
Schiltknape, Heere
van den Vijvere, Capiteijn
en Lieutenant general
van steden en casselerijen
van Tournchcin, Anderwijck
ende landt van Bredenarde,
ende Hoochshepenen van den
lande van Waes, overleden
den 53e" September 1038,
ende
Joncv® Jouana STERCK ,
sijne Imijsvrauw, Vrauwe
van Vijvere, overlect den
7e" December 1047.
R. I. I>.
N° 1957.
Dalle bleue se trouvant dans la chapelle dédiée à S1- Biaise.
D. O. M.
Sépulture van d’Heer Adrianus SCHELFHAUT,
in sijn leven Prins van de Confrérie van den
Soeten Naem Jesu, mitsgaeders Schepenen,
(i) Cette épitaphe est reproduite dans la monographie de Elvcrscle, p. 23, par de
Potier et Broeckaert, mais avec une grande variante dans les dates de décès.
Kcrckmeester ende Arm-Meester deser
Prochie, sterft den 19'’" Mei j anno 1722,
ende
Jouffrouw Maria SCHELFHÀUT
sijne luiijsvrauwe , sterft den 9en April 1761,
oudt sijnde 83 jaeren ,
mitsgacders hunne kinderen :
Joulfrouw Maria-Fr ancisca SCHELFHAUT,
sterft den 2öen Augustus 1738, oudt sijnde 48
jaeren
Bidt voor de zielen.
N“ 1938.
Emplacement non indiqué. Épitaphe précédée d’un écusson losange et parti , portant
au lr les armes de van SCHAYERBEKE. Le second quartier non hlasonné dans
le manuscrit.
D. 0. M.
Moinuncntum
D* Margaritæ WIELANT, viduæ Dni
Joa.vnis van SCHAVEBBEKE, obiit
pridie kal: juny M.D.CLXV,
peracta 83 ætatis anno,
anniversaria perpétua hic et in
Elversele fundavit et distributionem
panis pauperibus viator <pii intueris
imilare et defunctæ requiem apprecare.
N° 1939.
Épitaphe sans indication d’emplacement.
D. 0. M.
Sépulture
van den ecrw: Heer Joannes-Baptista
de BE1R, S. T. B. F., in syn leven Pastor
deser prochie, sterft den 20cn Meij 1703.
B. I. P.
AO
Y.)
N° 1940.
Sans indication d’emplacement.
D. 0. M.
Sépulture
van den eerw: Heer Joignes van der HAEGHEN,
S. T. B. F., oudt 69 jaeren, in sijn leven Pastor
van Painelen, binnen Audenaerde, den tijdt
van 12 jaeren, ende daer naer Pastor deser
prochie, den tijdt van 23 jaeren, overleden
den 29 Junij 1704.
R. I. P.
N» 1941.
Situation non indiquée.
D. ü. M.
Rust-plaetse
van den eerw: Heer Petris WATERSCHOUT,
Onderpastor geweest descr prochie van
Elverzele den tijdt van 7 jaeren, ende
Pastor der selvc 58 jaeren, oudt sijnde
70, sterft den 13en Meert 1743.
R. I. P.
N° 1942.
Emplacement non indiqué.
D. O. M.
Sépulture
van den eerw: Heer Nicolaus BRISOMUS,
S. T. B. F., 15 jaeren Pastor geweest tot
Loo-Cliristi , ende 54 jaeren tot Elverzele,
is overleden den 4eu Januarij 1667.
R. I. P.
N° 1943.
Epitaphe sans désignation d’emplacement.
D. O. M.
Hier liglit begraven den eerw: Heer ende
Mr Lucas VERCAUWEN, Pastor deser prochie
15 jaeren, overleden den oen Junij 1674.
R. I. P.
t.
— 56 —
N° 1944.
Sans indication d'emplacement.
L). 0. M.
Sépulture van den eersaemen J veums van
HOVE, f* Gillis, geweest Kerk- onde Annr
deser prochie, in liomvelijck geweest 35
jaeren, sterft den 18“ April 1759, oudt 83
jaeren , ende de eersaeme Catiiarina
WALMAN, f* Joos, sijne huijsvraiiwe, sterft
den
ende hunne kinderen : Joanna-Cathariva,
sterft den
Pktri s-Ji noci s, sterft den ,
Elizabeth , sterft den ,
Maria- Anna , sterft den. ,
Bidt voor de zielen.
N® 1943.
Situation non indiquée.
L). O. M.
Scputure van Maria de GKOOTE, jonghe
dochter, overleden den 13,B April 1705.
R. 1. P.
N® 1946.
Saus désignation d'emplacement.
D. O. M.
Hier licht begraeven den eersaemen Petris
WALMAN , in syn leven Schepenen van
Sombeke ende Aermeesler deser prochie,
oudt 73 jaeren, sterft den 59,B Augustus
1738, ende de eersaeme Maria VÖLCKERICK,
sijne wettighe huijsvrauw, oudt .... jaeren.
sterft den
ende hunne kinderen : Joannes WALMAN,
JiDOcis WALMAN, .....
Maria-Anma WALMAN, ....
Bidt voor de zielen.
N" 1947.
Emplacement non désigné.
I). 0. M.
Sépulture
van Ciiristiakn VERHAEGHEN, jongliman
ende Coopman, Fondateur van de
wekelijcke misse van Requiem ,
sterft den I6cn Januarij 1695.
Bidt voor de ziele.
N° 1948.
Au chœur de l’église se trouvaient suspendus six blasons de funérailles.
Le premier appartenait probablement à un membre de la famille BANCIIY. Il était
parti et portait au premier d’azur à une croix ancrée d'or, qui est BANCIIY; au
second , d'azur à un sautoir alezé d’argent. Comme inscription :
Obiit
12 xbre
1650.
• N° 1949.
Le deuxième concernait également la même famille. Il portait l'inscription :
Obiit
3 xbris
1653.
N° 1950.
Le troisième était un écartelé. Au lr un semé de fleurs de lys; aux 2e et 3e un lion;
au contr’écarlelé ; aux Ir et 4° un semé de fleurs de lys; aux 2e et 3e trois
bandes. Inscription :
Obiit
13 aug.
1650.
N" 1952.
Le quatrième se rapportait à un membre de la famille de NEVE. Comme inscription :
Obiit
"bris
29
1638.
— * *28 —
N° 195*2.
Le cinquième était celui de messire PAUL BANCRY, seigneur de Vyver, etc. (i).
L'inscription portait :
Obiit
8 may
1615.
N° 1955.
Le sixième a été insuffisamment blasonné par l'auteur du manuscrit pour pouvoir
déterminer la famille à laquelle il appartient {de à 3 chevrons de ). Comme
inscription :
Obiit
20 meij.
1716.
N° 1954.
Autre blason avec cordelière mais sans indication d'emplacement. Incomplètement
blasonné par l'auteur (i). Comme inscription :
Obiit
I* Febf.
1761.
N° 1955.
Sur une verrière, dans la chapelle dédiée à la Sainte-Vierge. Un écusson, en forme
de losange, parti aux armes des familles (s) et BRAEM. En-dessous le nom
du donateur :
Basilks BRAEM.
Sous uu second écusson portant les armes des BRAEM , l'inscription :
Gouvaert BRAEM.
(i) Voir épitaphe nn 1B32.
(i) Le premier quartier du parti porte de , « 3 chevron de Le second quartier
est vierge de toute indication. f
(*) A trois cœurs.
XXV.
WAESMUNSTER.
N° 1956.
Au chœur, du côté de l’Evangile. Dalle de inarbre blanc avec lettres noires.
Épitaphe surmontée des armoiries des WAVERAXS et COCQUYT.
1). O. M.
Ossa et cincres l)ni Jacobi,
F‘ Dni a M* Pf.tbi de
WAVERANS, ex Dola Petronella
HOOFT, obiit 5a martii 1727,
ætat: 82, et conjtigis Do1*1
Annæ Franciscæ, P Dnas
Franciscæ COCQUYT, ex I)ola
Elizabeth HOUWEEL DAVESSCHOOT,
obiit 8a Jafi. 1722, ætat: 83,
parentum U: 0: Jacobi
Norberti de WAVERANS, lutjus
parochiæ 46 an: Pastori,
obiit 26a januarii 1761, 1761, ætat: 75.
R. I. P.
#
N° 1957.
Au chœur, du côté de l’Épitrc. Dalle de marbre blanc avec lettres de marbre noir
En chef les armoiries de la défunte.
1). O. M.
Ossa et cineres Dolæ Annæ
ClIRISTINÆ DE WAVERANS,
clevotæ f*1 Dni Henrici, Toparchæ
de Liswalle, etc., obiit 2a 9bris
1755, ætatis 71.
Requiescat in pace.
30
N° 1938.
Au chœur. Dalle de marbre blanc avec lettres noires. En chef les armoiries de la défunte.
icy giet noble demoiselle
Jenne PASCHAL, dit Spontin,
la (juelle a demeuré 53 ans
ché monsieur le Conte de
Hasselt , en qualité de
demoiselle, et morut le
8 de 7bre 1680.
Priez pour son àme.
N" 1959.
Même situation. Dalle ordonnée comme la précédente.
Hier liglit begraven d’Her Jan
van SCHAVERBECKE, f» Jans,
overleet Schepene descr
prochie, den jjcn October 1639,
oudt 33 jacren.
Bidt voor de ziele.
N° 1960.
Devant le maître-autel. Pierre bleue ornée dans le haut des armoiries du défunt (i).
Hic jacct mutus qui stetit eloquens
R, lus U. ae M. Henricus CAERDOCK ,
S. T. B. F., 7 annis in Schelderode
et Melsen, 15 in Waesraunster ut
Pastor docuit. Hune pa^citc precibus
ut qui ad alla clevandus in terris
ad altiora elevetur in cœlis.
Obiit 26a junii 1678, ætatis anno 45.
R. I. P.
(i) .4 un chevron accompagné en chef de deux étoiles et en pointe d'une billette
componée.
51
N° 1961.
Dalle de marbre blanc, devant les degrés du maître-autel. Inscription sommée d'un
écu armorié. Épitaphe extraite de la monographie de Wacsmunstcr, par de Potter
et Brocckacrt (p. 65).
In adversis inconcussus.
Piæ Mémorise RH. adm. I)L). hujiis parochiæ
pastorum monumentum Iioc sibi et successoribits
suis extruxit Rev. adm. Dominus-Josepiius-Ludo-
vicus DAALDORP, P Rom. Cornelii Amstelodamensis
et R"æ Dorotuæ Jacobæ de ROUCK Gand’., Imjtis
parochiæ pastor per annos 22, qui divixit die
21 mensis septemb. anni 1798, ætatis 61 annorum.
Preces et sullragia singulorum parocliianorum suo-
rum enixe postulans ut adversis omnibus superatis
æterna quantocyus. R. I. P.
N° 1962.
Dans la chapelle du Saint-Nom de Jésus. Dalle bleue avec lettres incrustées de
marbre noir.
D. O. M.
Sépulture van Pr van PUYVELDE, coopman, sterft
den 16en Februarij 1695, ende Marie VERHAGHEN,
sijne huijsvrauwe, sterft den 10e“ 9ber 1707.
Bidt voor de zielen.
N° 1963.
Dans la même chapelle. Dalle de marbre blanc avec lettres noires.
R. O. M.
Sépulture van Adriaen RAEMRONCK, P Nicolves,
coopman ende fondateur van de maendelijcke
zielmisse, sterft den 30eu September 1713,
ende
de eerbaere Elisabeth MAES, P Miciiiels, sijne
huijsvrauwe, sterft den 28eu Februarij 1707.
Bidt voor de zielen.
N" 1904.
Dans la même chapelle. Dalle de marbre blanc avec lettres noires.
1). ü. M.
Sépulture van Nicolaes RAE.MDONCK , fs Adriaens,
coopman, sterft den 13eu Marti 1708,
ende
de eerbare Josixe van HE.MOORTERE, f* Martinus,
sijnc huijsvramve, sterft den *2eu April 1719.
Bidt voor de zielen.
N° 1963.
A côté de la chapelle du S'-Nom de Jésus. Dalle sculptée. Au centre les effigies
d'un homme et d’une femme. Eu chef les armoiries de la famille KOEI.S et en
d'autres endroits deux petits écus KOELS et (<)•
Hier leet begrave Daneel de RAYE, f" J....,
lioolfschepe vande lande va Waes, in zijne
tijt, die overleet dê xiiii in julio xvli.
En jonevr. Joiiane RüELS, f' zijn
glteselne, overleet de
N° 1966.
Dans la chapelle de la Su'-Yicrgc. Dalle en pierre bleue ; écusson , encadrement et
lettres en marbre blanc. En haut les armoiries de la famille LAUREYNS, avec la
devise CONSTANT! V1RTUT1S AMORE.
Ü. ü. 31.
Sépulture
van den edelen Heere Jonckcr
Jacobls-Guillielmis LAUREYNS,
B Jor Jacobls, in sijn leven
Heere van Audenliovc, 3Iontenliaegcn , etc.
sterft den 23en ineij 1738,
ende
vrauwe A.nna-Elizabeth GHEYSE.NS
sijne liuijsvrauwe , sterft den 17e"
xber 1737,
(i) Insuffisamment blasonné.
ende
Jor Jacob cs-Philippcs LAUREYNS,
llecrc van Audenliove, etc., etc.,
sterft den 9cn october 1762,
ende
V ra uwe Anna-Catharina de MUNCK ,
fa Frans, sijne huijsvrauwe, sterft
den
R. I. P.
N° 1967.
Même situation. Dalle bleue avec lettres de marbre blanc.
D. 0. M.
Sépulture van d’IIeer Petris-Hend015
ANDRIES, P d’IIeer Pétri, in sijn leven
Armeester geweest, midtsgaders
Hooftpunter ende Schepenen deser
prochie, sterft den ,
ende Joc Anna-Maria RAEMDONCK ,
sijne wettelijcke huijsvrouw, sterft
den 16eu janrv 1757.
R. V. Ü. S.
N° 1968.
Chapelle de la Ste-Vierge. Dalle bleue encastrée dans le mur. Inscription entourée
des quartiers STEEI.ANT , POTTELSBEUGIIE , WALLE, VILAIN, de NEVE, POTTELS-
BERGIIE, ONDERBEUGIIE et VOS.
Ü. 0. M.
Hier liglit begrave
Phelips van STEELANT ,
P Jans, in sijnen levene
Watergrave van Ylaende-
ren, die overleet den xvij*
van Decëbre xvxl,
ende
Joncvrauw Margriet
van den EEDE, sijne
geschiede , die overleet
op den Kersdagh xvdvi.
34
lek weet dat mijn Verlosser
leeft en dat ick ten
uijtersten dagh nijt der
aerden sal verreijsen ,
en sal wederom met
mijn vel omvaen worden
en sal in mijn vlees
(’.odt sien.
Job. xix.
Bidt voor de zielen.
N° I 069.
Même situation. Dalle bleue. En rhef les armoiries du défunt, en pointe un écu
losange parti au l'* de DANSAERT et au ï* de van STEELANT, et à dextre et à
sèueslre les quartiers DAXSAERT, nE BEN, STEELANT, EUIGHEX, VLIER DEN f
van ker SPORT, CORTEWIELLE cl MESDAG».
I). 0. M.
Ter eeren Godts
ende
memorie van Jor
Gillis D.VNSAERT, f‘
Jor Jacob, Heere van
ter Elst , Hoofselie-
|>enen van deu lande
\an Waes, ont -LS
jaeren, sterft den 10
l)ecembr 1630.
Glietrouwt met Jone-
v rauwe Marc rite
van STEELANT, f*
Jor Palli , sterft den
•22'~a Angusti 1639,
lieten t'samen aclitcr
drij soonen en twee
dochters.
Hequicscant in paee.
3o
N° 1970.
Dans la même chapelle. Dille de marbre noir avec lettres dorées. Inscription sur-
montée des armoiries du défunt et entourée des quartiers de NEVE, van EEDE,
SANDERS et WESE. Dans le bas un petit écu losangé aux armes des de NEVE.
D. 0. M.
Ter memorie» va» do»
Rocque NEGRETHNü ....
van s. dom* («), oud 08 jaeren,
en 24 in dienst va» sijne
Ma' Catlie als Capileijn
sergior, Gouverneur van Havene
van Gravelingen, in welck
beleglt is doodt geschoten
den 2oen Jttlij 1(543, begraven
tot de paters Rccollecten,
ghetrauwt hebbende Joufre
A.n.na-Lucretia de NEVE, I*
jor Pieters, sterft de» 4CU
8'1" 1647, achterlaetende
drij sonen twee dochters
lleere ontfermt hun
sielen.
N° 1971.
Même chapelle. Dalle de marbre blanc en forme de losange. Lettres noires.
Libéra
sepultura
L). PltlLIPPl
d’HANINS et l).
Ad R 1 A N .E-Fr A N CISC.E
DE PIKERE
posterorumque
R. I. P.
(i) de Potter et Broeckaert rapportent cette épitaphe dans leur monographie de
Wacsmunster (p. 77 ) et écrivent DON ROCylE NEGRETTENO V.VN S. DOMlco
56
N° 1972.
Même emplacement; sur une dalle de marbre contre le mur (ente merbele tombe
leghen den muer); inscription surmontée des armoiries du défunt et entourée des
quartiers d’HANINS, d’HONT, van ItOYEN, van de YYVERE, de PICKERE,
WOESHYNE et STALENS.
D. O. M.
l'iis manibus
consultissimi Üomini
Philippi d’HANIUS, i. U. L.
(|tiondam territorii Wasiensis
summi Senaloris , deinde
ejusdem senalui a Consiliis.
Matrem habuit Ci.aram
van ROYEN, uxorem
A D R IA NA M - Fr AN CISC AM DE
PICKERE. Obiit hæc 22a
9bris 1704, il le dnas ex eadein
relinquens filias, quarum
una Maria nupsit Domino
Sebastiano-Guliei.umo d’HANE ,
SchutHfero, Tlioparchæ de Pottele
Berse , etc.
altéra Angelina-Theresia
Domino Christiano-Joanni-Piiilippo
de NEVE, Sclmtifero, Tlioparchæ de
Boode, Dullacrt, etc.
Viventibus lector prosperitalem
mentis et corjioris apprecare, mortuis
aniraæ salutem, ut <jui tlioro et
tliumulo conjuncti fuerunt cœlesti
simul
requiescant in pace.
Anniversarium perpetuum cum
dislributionc panis et carnis
hic fondarunt.
57
N° 1973.
Au même endroit. Dalle de pierre blanche encastrée dans le mur, sous la fenêtre.
En chef un écu armorié. Epitaphe extraite de la monographie de Waesmunster,
par de Potter et Brocckacrt , p. 74.
U. O. M. I)",IS Eduardus-Joannes-Antonius van
DOORSLAER, genere nobilis, (îlio primo genitus
U'11 Joannes-Francisci , Brabantiæ consilii senatoris,
liereditarii slultela de Waesmunster et Elversele,
toparclia de ten Ryen, de Pontrave etc., ac lectis-
sima conjtigis I)na E. M. C. LONCK.
Et Memoria : Dnrum Franciscii-Ludovicus-Joannis
eum I)"a T. F,. van DUERNE de DAMAS, conjuge, nec
non Joannis- F k a ncisci- Anton i i præfati Eduardi
Iratrum. Sibi, suisque gratus posait anno Üomini
MDCCCXLVII precare viator.
N° 1974.
Dalle bleue devant 1 autel de la S,c-Vierge. Épitaphe sommée des armoiries des
défunts, et entourée des quartiers de HERTOGHE, van den BOSSCHE, EXAERDE,
de WITTE, ROELANS, van der POORTE, van DUFFEL et VRANCX.
Sépulture van
Jo1' Charles de HERTOGHE,
P Jor Fr anchois, in
sijnen leven Heere van
Paddeschoot , Belleglicin ,
etc. etc., outsten llool'l-
scliepen van ’t landt
van Wacs, die overleet
den 23en Februarii 10:20,
en
Vrauwe Geertruut
ROELANTS , sijne
gliesellcnede , die
overleet den
Bidt voor de zielen.
58
N® 1975.
Dans la chapelle dédiée à S**-Anne. Dalle de marbre blanc a*ec lettres noires.
I). Ü. M.
Sépulture van Sr Joanxes va> DAMME,
coopman, sterft den 8en Tber 1716,
ende
Joe Josixa-Rosa RAEMDOXCK , sijn
liuijsvrouw, overleden den 22en Febr:
1717.
R. 1. 1*.
N® 1976.
Dans la prédite chapelle, sous la fenêtre. Dalle ornée de huit quartiers. Celte
épitaphe nous est renseignée par de Potter et Broeckaert (Watt munster, />.
.Miter Charles HAXXAERT, Baenderlteere van Liede-
kercke. Denderleeuw, Burggravc van Brussel ende
van Lombeke, Heere van Maelsté, Capelle, Vlack
Seltore , Sombeke, Ydevoorde ende van Xyle, erf-
achtigli Schout van Assenede Ambacht, van Lokeren ,
Dackenam, Waesniunster ende van Elversele int
jaer ons Heeren M.DAXI. Ende vrouw Marie
SCHYFF, syne huysvrouw.
X® 1977.
Dans la chapelle de S'-Sébaslien. Dalle de marbre blanc avec lettres noires. En chef
un écu non blasonné (i).
O.
Ü. M.
Sépulture van d'Heer Jvn SUYS, P Gaspaert,
Schout van Waesmunsler ende Elverzele
den tijdt van 40 jaeren , ende Meijer van ’t
selve NYaesmunster, inidtsg’ Bailitt van
Sombeke, audt 60 jaer, sterf den 24'°
Meert 1709,
(i) lue indication manuscrite rap|>orte que rct écu portail les armoiries du défunt.
39
ende
de eersaeme Jo1' Catharina van YELTHEM
fa Rombalt, sijnc Avettiglie huijsup (?), oudl
.... jaer, sterft don
R. I. P.
N° 1978.
Au milieu de la même chapelle. Dalle bleue. Epitaphe sommée des armoiries du
défunt et entourée des quartiers de NEVE, LATHEM, HEETVELDE , LASSEMBAS,
SANDERS, WYSE, TALBOOM et SNEYERS.
Sépulture Jonchecr
PlETER DE NEVE , f*
Jonckheer Joos, aut
43 jacren , overleden
den 29e" Meert e 1620,
Fondateur ende onsen (?)
Hooftman vaut vrij guide
S1 Sebastiaen in Waes-
munster, ghetraut
hebbende Joncvrauw
Barbara de STROOPERE,
overleden den eersten
Novembris 1630.
Bidt voor de sielen.
N° 1979.
Même emplacement. Inscription commémorative peinte sur le mur aux frais de la
jîilde de S'-Sébastien. En-dessous les armes de la famille de NEVE. De Potier et
Brocckacrl, chez qui nous relevons celte inscription (Waesmunster, p. 78,), disent
qu’elle est couverte d'une couche de badigeon.
Ter meerder eer van Godt, Maria sijne moeder,
En St. Sebastiaen, onsen patroon en behoeder,
Is ’t guide van den handlboogh alhier opgeresen ,
Ons souvereyne princen, hun hoogheden gepresen
Albertcs en Isabelle , hebben tselve voorwaer
Ryckelyck begift met previlegien klaer.
Jl PiETER de NEYE; Voorde, Voorde gheseyt,
Heeft dit memoriael voor de liefhebbers bereyt
Eersten hoofdman by den prince dacrtoe voorsien
In ’t jaer ons Heeren als men schreef XVIe derthien.
40
Nu 1980.
Mt'-me source. Dans la chapelle des fonts-baptismaux. Au bas d’un panneau représentant
le Sauveur en croix, adoré d’un côté par le donateur et ses six fils, de l’autre
par sa femme cl ses huit tilles.
Vernieuwt door den eerw. Heer Joannes RAEM-
DONCK, P Michel, ende Beatrix van PUYVELDE,
anno 1781.
Ter memorie van den eersatnen Gillis van PUY-
VELDE, P Gillis, schepenen deser parochie van
Waesmunster ende erfachtig sgraveman van den
hove van Waes ende liooldinan vande guide van
Sint Sebastiaen, overleden i 7ber 1661. Ende de
eerbare Anna BUYENS, lilia Daniel, sijne liuys-
vrottwe, overleden 26 Xbcr 1666. Samen gewonnen
14 kinderen. U. I. P.
N° 1981.
Devant le confessional occupé par le curé de l’époque («). Pierre hlcuc. Dans le
haut les armoiries des van STEELANT, et aux côtés les quartiers STEELANT,
ED1G1IEM, van den EEDE, YMMELOT, CORTEW1LLE, MESDAGH, \an IIOORNE
et GRAMME/..
D. 0. M.
Hier onder liggen
begraven Jor Pauwels
van STEELANT , sone
van PtiiLimjs , in
sijnen leven Ilecre van
Hasselt, Moerenbrouck ,
ende ter Eist , oudste
Hool’tschepenen van den
lande van Waes,
overleden den 14cu
van September int
jaer ons Heercn xviL.
en 24, ottdl sijnde 74
jacren.
(i) J.-N. de Waveraus , Notaire apostolique, Chanoine de la Collégiale de S,c-Pharaïlde
à Gand et de Notre-Dame ü Tcrmondc. (D’après l’auteur du manuscrit).
41
Ende
Joncvrauwe JACQUELYNE ,
1“ Jor Phils DE COUR-
TEWILLE, sijnc huijsvrauwe,
ouclt 58 jaeren , overleden
den ï2Gcn van September
1637, in huwelijck ge-
weest hebbende den lijdt
van 23 jaeren , ende heb-
ben l’samen geprocureert (sic)
eenen soone ende acht
dochters.
Bidt voor de zielen.
N° 1982.
Même situation. Dalle bleue avec lettres noires. Encadrement et écussons en cuivre.
Inscription s’étendant sur les bords. Au centre les armoiries des van STEELANT (i).
Celles-ci sont répétées dans trois angles; dans le quatrième un écu parti aux
armes des van STEELA.NT et des de NEVE.
11 ic jacet honest* vir Joues de
STEELAND, fil5 Jouis de STEELAND, et doicelle Marie van de WALLE, quœ obiit
vija Martii a° Dui m.cccclxx
xvija (?) et doicelle Catharina NEEFS, ejtts uxor, quœ obiit a° Dui M.v«.xxxi, viiia Januarii.
N° 1983.
Au même endroit. Dalle bleue. Inscription surmontée d’un écu aux armes des van
STEELANT; en-dessous de celui-ci un écu losange et parti aux armes de la
même famille et à celles des VOLCKERICK. Aux côtés les quartiers STEELANT,
POTTELSBERGHE , WALLE, VILAIN, de NEVE, POTTELSBERGUE, ONDERBERGHE
et VOS.
Hier light begrave
edele ende weerde
Servaes van STEELANT,
filius J ans, in sijne leven
Heere van Wissekercke,
erfachtigh Ontf'anghere
ende Hoofschepenen
van den lande van Waes,
(i) Avec un petit écu dans le canton sénestre du chef.
6.
42
den welcken out sijnde
Ixxxi jacren overleet
den derden Septembris anno
xvcli, ende Joncvrauwe
Amelberga VOLCKERIX, filia
Jacobs, sijne wette lijcke gltcselne, sterft
den 28e" Novembre anno xv. xxxix.
Ridt voor de zielen.
N° 1984.
Même situation. Dalle bleue. En chef un écu aux armes des van STEELANT; en
pointe un écu losange et parti aux armes de la même famille et à celles de van
CASTRE. A dextre et à semestre les quartiers STEELANT, VOLCKERICKX, van
HOVEN, DEVELAHE, de IIERTOGHE, van BELSELE, van BERCHEM , PELS, van
CASTRE, GYSBRECHTS , BRUNINCK d1 COLIN, van EEDEN, d’ITTRE, de MOTTEN-
GHIEN, de DO V RI A et ABSOLON.
D. 0. M.
God ter eeren
ende
ter memorien
wel edele lleere Charles
van STEELANT, lleere
van Hoizele, Raeds’
Conincx , llooftschepencn
s’Iandts van Waes,
sterf xx i Maij
CID.ID.C.XX11II.
Ende
Vrouwe Catiiarine
van CASTRE, Miter
Jans dochter, sijne
lmijsvrouwe, starf
in Decemb: CL). K). C. XXIII.
Ende
van Jor SERVAES, f‘
Marck, sijn vaeder,
sterf den 19cn Aug:
1612, en Vrauw
Clara de IIERTOGHE
den jcn Feb: 1616.
Ridt voor de sielen.
45
N° 1985.
Au-dessus du même confessional. Plaque de marbre blanc avec lettres noires.
Au-dessus de l’épitaphe les armoiries de la défunte , aux côtés les quartiers
d’OOSTERLINCK, HEURBLOCK, CROCAERT, 1NGELANT, SURMONT, STEE1.ANDT,
RAVESG110T et MERWEDE.
I). Ü. M.
Nobili Domicellæ
Barbaræ d’OOSTERLINCK ,
Domini Joannis, Archisca-
beni AYasiæ, et Maree
SURMONT filiæ , obiit
28 Septembris anno
1722 agens an-ætal:
86.
R. I. P.
Prœnobilis familiæ
d’OOSTERLINCK, et de
NEVE hœredes.
M. H. P. C.
N° 1986.
Sans désignation d’emplacement. Inscription sommée d'un écusson losangé aux armes
des van STEELANT.
D. O. M.
Sépulture van de edele ende weerde
Joncvrauw Margarite van STEENLANDT,
p Jor Philips, Jans sone, ex Jonckvrauw
Ma RG rite van den EEDE , fa Jo1 Hendryckx ,
tweemael weduwe, eerst van Jo' Pauwels
van EXAERDE, Franchois zone, ex Joncvrauw
Joosyne HAUWE, f» Pauli, vaedere van beede
haere kinderen François en Anna, daer
naer van Jor Jan van ROVEN. Oliviers
zone, Heere van Paddeschoot, sonder
kinderen , welcke overleet den xi
van Sporcle M.D.LXXXVII.
R. I. P.
44
N° 1987.
Épitaphe sans indication d'emplacement et sommée des armoiries des van STEELANT.
Hier light begraven Marck van
STEELANT, f* Servaes, in sijn leven
Hoofschepenen van den lande
van Waes, die overleet den
xvcn Au gast i xv'lxix.
Ende
Joncvrauwe Margriete van
ROYEN, f" Roulants, sijn
glieselnede, die overleet den
.... Meij xv'lxxv.
N° 1988.
Dalle en pierre bleue, sans indication d'emplacement.
D. 0. M.
Graefplaetse van den eerweirdighen
Heer Lucas van PUYVELDE , Priester
den tijdt van 54 jaeren, sterft den
12 Julij 1745, oudt sijnde 80 jaeren,
en sijnen broeder d’Heer Egidius
van PUYVELDE, f* Pieter, ont 72
jaeren, sterft den 29cn 8bris 1747.
R. I. P.
N° 1989.
Emplacement et nature de la dalle non indiqués.
D. O. M.
Hier liglit begraeven Sr Andréas DAENS,
in sijn leven Rorgenicester ende Schepenen
der heerelijekhede van Sombcke, audt 60
jaren, sterft den 26 Julius 1752,
ende
de cersaemc 1sabei.lv POPPE, filia Michiel,
sijne vvettiglie huijsvrauw, audt 72 jaeren,
sterft den 70U Februarius 1 762.
Bidt voor de zielen.
45
N° 1990.
Comme précédemment.
I). 0. M.
Sépulture van Andréas de .MEESTEK, in sijn
leven Schepenen van Sombeke , oudt 64 jaeren
sterft den 29en 8ber 1743,
ende
de eersaeme Jidoca DAEMS, sijne wettighe
huijsvrauw, oudt 83 jaeren, sterft den
3CU Januarius 1761.
Bidt voor de zielen.
N° 1991.
Comme précédemment.
D. 0. M.
Graefplaetse van Sr Garolus van BOEGAEKT
in sijn leven Borgemcester ende Schepenen
der heerelijckliede van Sombeke, oudt 36
jaeren, sterft den 14en Meert 1753.
R. I. P.
N° 1992.
Comme précédemment.
D. 0. M.
Hier light begraeven den eersaemen Joannes
POPPE, in sijn leven Schepenen der heerelijckliede
van Sombeke, oudt 71 jaeren, sterft den 22eu
9ber 1756.
Bidt voor de ziel.
N° 1993.
Comme précédemment.
D. O. M.
Sépulture van den eersaemen Junocus NAUTS,
in sijn leven Schepenen van Sombeke, oudt ...
jaeren, sterft den 13 9bre 1767,
ende
de eersaeme Francisca de ROY, sijnc wettighe
luiijsvrauw, in houwelijck geweest hebbende 44
jaeren , oudt Ci jaeren, sterft den 12en Januarius
1758, wesende hunnen trauw-dagh.
Bidt voor de zielen.
N» 1994.
Comme précédemment.
D. O. M.
Hier licht begraeven den eersaemen Adriants
van MELE, in sijn leven Schepenen van Sombeke,
oudt 64 jaeren, sterft den 28*n Meert 1744
ende
de eersaeme Maria de BRABANDER, sijne huijs-
vrauwe, sterft den
jaeren.
Ende hunne kinderen Joannes van MELE,
sterft den 18en 7ber 174o,
Petronella van MELE, sterft den 26en Jan: 1746,
Maria van MELE, sterft den
Bidt voor de zielen.
N° 1995.
Comme précédemment.
D. O. M.
Sépulture van den eersaemen Servatils NAUTS,
oudt 82 jaeren, sterft den 5'° Augustus 1760,
ende
de Eersaeme Elizabeth WITDOECK , sijne wettighe
luiijsvrauw, oudt 70 jaeren, sterft den 8en Julius
1758.
Ende hunne kinderen Adriancs N’AL'TS, sterft
den 12en xber 1746,
Bidt voer de zielen.
47
N° 1996.
Épitaphe sans indication d’emplacement.
Ü. O. M.
Sépulture van den eersaemen Joannes POPPE, P
Michiel, in sijn leven Schepenen der heerelijekhede
van Sombeke , Kerck ende Arin'-meester deser
prochie, in houwelijck geweest 56 jaeren, sterft
den 28cn Augustus 1761 — oudt 99 jaeren.
ende
de eersacme Maria-Magdalena SMET, P Elizabeth,
sijne huijsvrauwe, sterft den 9en April 1750.
oudt 75 jaeren,
ende hunne kinderen : Carolus POPPE, oudt 20 jaeren
sterft den 10en Januariiis 1720;
Augustinus POPPE, oudt 25 jaeren, sterft den 2cn
Meert 1726;
Judocus POPPE, oudt 27 jaeren, sterft den 16en Meij
1728;
Marianna POPPE, oudt 30 jaeren, sterft den 30en
8ber 1729;
Elizabeth POPPE, oudt 40 jaeren, sterft den 28''“
Julius 1757;
Philippus-Adrianus POPPE, oudt 56 jaeren
sterft den 12en September 1738;
Petrus POPPE, oudt 58 jaeren, sterft den 10e“
Junius 1760;
Joannes POPPE, oudt 48 jaeren, sterft den 50°"
Julius 1760;
Theresia POPPE, oudt 58 jaeren, sterft den 20*’n
Julius 1762;
Andréas POPPE, oudt 56 jaeren, sterft den
6eu Julius 1767
Bidt voor de zielen.
— 48 —
N° 1997.
Pierre sépulcrale sans désignation d'emplacement.
D. O. M.
Sépulture van d’ileer Carole s de BRABANDER, in
sija leven Bailliu ende Schout der heerelijckliede
van Sombeke, etc. oudt 74 jaeren, sterft den
30cu April 1704,
ende
van Joc Maria van 11ECKE, sijne eerste wettighe
huijsvrauwe, oudt 48 jaeren, sterft den 20e"
Augustus 1731 ,
ende
Jo° Anna STUER, sijn tweede wettighe
huijsvrauwe, oudt .... jaeren, sterft den
••••••• 1
ende hunne kinderen : Jcdoca de BRABANDER ,
oudt 24 jaeren, sterft den 16en Julius 1733;
Isabella-Jacoba de BRABANDER, oudt 28
jaeren, sterft den 27en Junius 1763,
Bidt voor de zielen.
N° 1998.
Comme précédemment.
1). O. M.
Sépulture van de eersaeme Anna de BELL,
in haer leven gcestelijcke dochter, oudt
70 jaeren, sterft den 17cn Meij 1738.
Bidt voor de ziele.
N» 1999.
Comme précédemment.
D. O. M.
Hier licht begraeven Joannes SMET , oudt 83
jaeren, sterft den 10en 8bcr 1738,
— 49 —
ende
de eersaeme Petronella WAUMAN, sijne wettighe
liuijsvrauw, o«dt 80 jaeren, sterft den 7cn
8ber 1758.
Bidt voor de zielen.
N° 2000.
Comme précédemment.
D. 0. M.
Sépulture van Joc Joanna-Catharina van
BOGAERT, wed® van S1' Franciscus AERTS-
SENS, oudt 76 jaeren, sterft den 4en Junius
1765.
R. 1. P.
N° 2001.
Épitaphe dont remplacement n’est pas indiqué.
L>. O. M.
Sépulture van den eersaemen Michiel van
SCHOUTEN, P Adriani, oudt 60 jaeren, sterft
den 9e" Februarius 1711,
ende
de eersaeme Anna van MEERSCHE, P Francisco,
sijne wettighe huijsvrauw, oudt 78 jaeren,
sterft den 22eu 9ber 1736,
ende hunne kinderen : Joannes van SCHOUTEN,
P Michiel, oudt 63 jaeren, sterft den 11e» Junius 1756;
Franciscus van SCHOUTEN, P Michiel, oudt 50
jaeren, sterft den 20en Meij 1755;
Martints van SCHOUTEN, P Michiel, oudt 58
jaeren, sterft den 29°" Augustus 1755,
S‘ Carolus-Jacobus-Philippus van SCHOOTEN, P
Michiel, in sijn leven Borgcineester ende Schepenen
van Sombeke, mitsgaeders Coster van de selve
kercke ten tijde van ... jaeren, oudt .... jaeren
sterft den
ende
de eersaeme Anna-Crtiiarina de MEESTER,
sijne wettighe huijsvrauwe, oudt .... jaeren,
sterft den
7.
50
ciule liiinnc kinderen : Jacobus van SCHOOTEN, f"
Caroli, oudt .... jaeren, sterft den.
Angemna van SCHOOTEN, f* Caroli, oudt ....
jaeren, sterft den. . . . .;
Elizabetiia van SCHOOTEN, f' Caroli, oudt ....
jaeren, sterft den ;
Josephus van SCHOOTEN, f* Caroli, oudt .... jaeren,
sterft den ;
Joannes-Baptista van SCHOOTEN, f* Caroli, oudt
.... jaeren, sterft den . . . .;
Josephus van SCHOOTEN, tilius Miciiiel, oudt ....
jaeren, sterft den. . . . .;
Isabella van SCHOOTEN, fa Michiel , oudt 57
jaeren, sterft den 240n Augustus 1761.
Bidt voor de zielen.
N» 2002.
Épitaphe sans indication d'emplacement.
D. 0. M.
Hier liglit begraeven den eersaemen Petrus
ROELS, in sijn leven Scliepenen van Soinbeke,
oudt jaeren, sterft den. . . . .,
ende
de eersaeme Elizabeth NAUTS, sijne wettiglie
huijsvrauwe, oudt .... jaeren, sterft den
ende hunne kinderen : Josephus ROELS , f" Petri ,
oudt .... jaeren, sterft den ,
ende de eersaeme Petronella van VL1ERBEKGHE, f*
Servasi, sijne wettiglie huijsvrauwe, oudt 52 jaeren,
sterft den 16cn 8bris 1752,
Petrus ROELS, f* Petri, oudt .... jaeren, sterft
den
Joannes ROELS, P Petri, oudt .... jaeren, sterft
den
Isabella ROELS, f" Petri, oudt .... jaeren, sterft
den. . • . . . .,
Bidt voor de zielen.
N° -2003.
Épitaphe dont la situation n’csl pas désignée.
1). O. M.
Sépulture van den eersaemen Jongliman
Joannes de VELDER , in si jn leven
Borghemeester ende Schepenen der
lieerelijckhede van Sombeke, sterft
den 28cn \ber 1740, oudt .... jaeren.
Bidt voor de ziele.
N° 2004.
Sur un monument funéraire orné d’anges et d’autre motifs. Épitaphe extraite de la
monographie de Waesmunsler fpp. 78-79), par de Potter et Broeckaert.
D. O. M. Cv devant gist noble homme messire
Pierre-Sixte de NEVE, dit Nepotian, a Voorde, Che-
vallier, Seigr de Rode, Bramart, Dullart, Peper-
straete etc., haut-eschevin du Pays de Waes,
laquelle charge à l’imitation de ses anchestres,
grand baillieux et haut-eschevins, il a desservy fort
honorablement et fidèlement, estant un des 4 qui,
pour monster leur zèle et fidelité à Sa Majesté
Catolique le Boy Charles 2, pendant la prise de
Gand par le Roy très chrestien Loys XIV, l’an
1678, ont abandonné tout leur bien et .... se reti-
rèrent à Anvers; il mourut le 1687, âgé de
59 ans. Et de la Noble dame Margerit-Agnes d’OOSTER-
LINCK, sa chère moitié, laquelle mourut
Passant, priez pour leurs âmes, afin que Dieu
leur fasse miséricorde. Ce sont leurs prières.
N° 2005.
Sur un tableau représentant la conversion de l’apôtre S1 Paul. Inscription ornée
de deux écussons armoriés et extraite de la monographie de Waesmunstcr (p. 79),
par le mêmes auteurs.
Sépulture omme d’IIeer Adriaen J an ZEGHERS,
Schepenen ende Greffier van Waesmunstcr ende
Hel versele den tyt van LIIM jaeren, ende prince
van tgulde vanden hoogweerdighen Naem Jesu,
overleden den VI Februari M.VI'XLI. Ende
joncvr. Clara de CLERCQ, f:1 d'Heer Paiilus, syne
huysvrouwe, overleden den 4 Maerte 1648.
Bidt voor de zielen.
N" 2006.
Au presbytère. Tableau datant de 1566, sans indication de sujet. On y voyait les
armoiries de MATERNE WYTS, portant pour cimier une tête d’écureuil d’argent,
ainsi que les quartiers WYTS, BORRE, BELLE, PAELDINCK, OI.BEKE, BASSE-
ROBE, LICHTERYELDE et ERBRYCKE (i).
N° 2007.
Bans l’église de Waesmunster se trouvaient, suivant l’auteur du recueil, 7.» blasons
de funérailles. 11 en a reproduit 59 dans son manuscrit. Les voici :
Blason entouré d’une cordelière se rapportant à un membre de la famille de
11ERTOGUE. 11 est parti aux armes de cette famille et à celle de van der GRACHT.
Il portait pour inscription :
Obiit
24 xbre
1602.
N° 2008.
Blason parti aux armes de de CLERCy et de HERTOGIIE, cl entouré d’une cordelière.
Inscription :
Obiit
28 9bris
1602.
N° 2009.
Blason de messirc CHARLES de HERTOGIIE, seigneur de Paddcschoot, Bellegliem,
etc., haut-échevin du pays de Waes (*)• Comme inscription :
Obiit
23 fêb.
1620.
(0 Les quartiers WYTS (d'argent à une fasce de gueules accompagnée de trois cors
de chasse du même), BELLE et PAELBINCK ont seuls été blasonnés par l’auteur
du recueil.
(i) Voir épitaphe n® 1974.
33
N° 2010.
Blason appartenant probablement à dame GERTRUDE ROELANTS , femme de CHARLES
de HERTOGHE, précité (i). 11 est parti aux armes
entouré des quartiers ROELANTS van
et porte pour inscription :
de ces deux familles, est
der ROORTE et SURMONT,
Obiit
13
juny
1628.
N° 2011.
Blason concernant un membre de la famille de NEVE. 11 est entouré des quartiers
de NEVE, COUSENS, OOSTERLINCK et SURMONT. Comme inscription :
Obiit
23 jaii:
1716.
N° 2012.
Blason se rapportant à un membre de la famille de KECKOVE. On y lisait :
Obiit
16 xbre
1691.
N° 2013.
Blason avec cordelière parti aux armes des familles de ou van den KERCHOVEN et
de STEENLANT. Comme inscription seule Tannée du décès :
Obiit
an no
1633.
N° 2014.
Blason funéraire appartenant à dame MARGUERITE van STEENLANT, femme de
GILLES DANSAERT, seigneur de tcr-EIst et haut-échevin du pays de Waes (*)•
Ce blason, qui est entouré d’une cordelière , est parti aux armes de ces deux familles
et porte pour inscription :
Obiit
22 attg:
1639.
(i) Ibidem.
(î) Voir épitaphe n° 1969.
54
N° -2015.
Blason analogue portant en abîme un éeu armorié (à trois chevrons accompagnés
de trois roses ou quintefeuillesj. Inscription :
Obiit
25 J au:
1642.
N° 2016.
Blason mortuaire de messire GILLES DANSAERT, seigneur de ter-EIst , baul-écheviu
du pays de Waes. (<). Comme inscription :
Obiit
10 xbre
1650.
N° 2017.
Blason de messire PHILIPPE d’HANINS, licencié en droit (i). Il est entouré des
quartiers : de P1CKERE, COCHELIES, WOESTEYNE et STALINS, et porte pour
inscription :
Obiit
22 7bre
1704.
N° 2018.
Blason avec cordelière et écartelé, au 1 et au 1 aux armes de DANSAERT, au 2
et au 3 à celles de vas STEENLANT. Comme inscription :
Obiit
5 Julij
1663.
N# 2019.
Blason mortuaire portant un écusson écartelé, au 1 et 4 aux armes des de NEVE,
au 2 et 3 à celles de , avec un écu brochant sur le tout. Inscription :
Obiit
51 maij
1665. * (*)
(i) Voir épitaphe n° 19G9 et blason nc 2014.
(*) Ibidem n° 1972.
DO
N° 2020.
Blason de funérailles insuffisamment reproduit pour pouvoir en déterminer la famille.
Unique inscription :
Obiit
1060.
N° 2021.
Blason identique à celui décrit sous le n° 2019, mais sans écu brochant sur le tout.
Inscription :
Obiit
17 martij
1658.
N° 2022.
Blason entouré d’une cordelière. Parti, au premier comme le blason précédent, au
second de à un chien On y lisait :
Obiit
31 martij
1663.
N° 2025.
Blason funéraire concernant un membre de la famille d’OOSTERLINCK , dont il
porte les armoiries parties avec celles de SURMONT. Il est orné des quartiers
OOSTERL1NCK , 11EUR1BLOCK, CUOCAERT, van INGELÀNT. SURMONT, STEELANT
RAYESCOT et MEERNEN, et porte pour inscription :
Obiit
8 martii
1702.
N° 2024.
Blason de funérailles de messire CHARLES van STEELANT, seigneur de Iloirzelle,
conseiller de S.-M. et haut échevin de Wacs («). Inscription :
Obiit
21 meij.
1624.
(i) Voir épitaphe n° 1981.
N° 2025.
Blason se rapportant à un nombre de la même famille. Il ne porte pour inscription
que l’année du décès :
Obiit
1618.
N" 2026.
Blason concernant un membre de la famille SURMONT, avec cette inscription :
Obiit
25 Febr.
1626.
N° 2027.
Blason appartenant à un membre de la famille d'OOSTERLINCK , avec cette inscription :
Obiit
22 7bre
1656.
N° 2028.
Blason parti aux armoiries des familles d'OOSTERLINCK et SURMONT. Comme
inscription :
Obiit
15 7bre
1656.
N° 2029.
Blason funéraire aux aï-mas de la famille d’OOSTERLINCK avec les quartiers :
OOSTERLINCK, IIEUR1BLOCK , CROCAERT, INGELANT, SURMONT, STEELANT,
RAYESCHOT et MAERNEN. On y lisait :
Obiit
an no
1694.
04
-V 3030.
Blason se rapportant à un membre de la famille van STEELANT, avec cette inscription :
Obiit
an no
1630.
N 3051.
Blason mortuaire avec cordelière, parti aux armes des familles SIRMONT et van
STEELANT, et portant pour inscription :
Obiit
16 jan.
1634.
N 3053.
Blason appartenant à un membre de la famille de NEVE, avec l'inscription :
Obiit
1 8 raeij
1687.
-V 3055.
Blasou parti aux armes des familles de NEVE et d'OOSTERLINCK. 11 est entoure
d une cordelière et porte pour inscription :
Obiit
20 april
1700.
Ni" 3034.
Blason parti aux armes des familles (i) et d'OOSTERLLNCK. Il est orné d une
cordelière et on y lit :
Obiit
1* aug:
1759.
(i) Quartier non blasonné par l'auteur du manuscrit.
8.
— 38 —
N° 2035.
blason funéraire portant on abîme un éousson de forme ronde, parti aux armes des
familles van STEELANT et van CASTRE et entouré des quartiers van CASTRE,
BRUYNINCK COLIN, DOVRIN et dTTTRE. L’inscription ne relate que l'année
du décès :
Anno 1020.
N" 2<>30.
blason mortuaire se rapportant à un membre de la famille ZANNEQLTN. Il est entouré
des 10 quartiers suivants : ZAN.NEQU1N, MA ES, FONTAINE, OURKAYN, de Y ICO ,
QUARTIONCK, i.a TORRE, JACQUENOET, HA U WEEL, de VOS, BERLAMONT, van
ROOSELAERE, URIGDAMME, BAERT, SCHACKX et SERSANDERS. Comme inscription:
X° 2037.
blason portant un chevron accompagné île trois coquilles. Inscription :
Obiit
26 feb:
1686.
.N" 2038.
Blason portant trois tours crénelées cl ajourées et un chef chargé de trois volatiles;
probablement de ROP. Comme inscription :
Obiit
27
1713.
\brc
— 59 —
N° 2039.
blason se rapportant à un membre de la famille de NEVE, avec celte inscription :
Ubiit
29 7bre
1038.
N° 2040.
blason parti aux armes des familles de GLERCQ et (i). 11 est entouré d'une
cordelière et porte pour inscription :
Obiit
10 maij
1098.
N° 2041.
Blason portant en abîme un écusson aux armes de la famille de GLERGl) , avec celle
inscription :
Ubiit
8 feb:
1012.
N° 2042.
blason parti au\ armes des familles (*) et probablement de ROP. Il porte pour
inscription :
Obiit
25 9brc
1713.
N° 2043.
blason parti aux armes des familles de CLEltCQ et (s). Gomme inscription :
Obiit
un no
1038.
(i) (tl (s) Non blasonnné par l'auteur.
60
N° 2044.
Blason se rapportant à un membre de la famille de CLERCQ, avec cette inscription :
Obiit
6 april
1674.
N° 2045.
Blason appartenant à la même famille. On y lisait :
Obiit
1 9ber
1629.
N° 2046.
Blason funéraire de messirc JACQUES-GUILLAUME LAUREYNS, seigneur de Audenliovc,
Montenhaegcn , etc. Il |iorte pour inscription :
Obiit
25“ maii
1738.
N° 2047.
Blason mortuaire de dame ANNE-ELISABETH GIIEYSENS, femme de JACQUES-
GUILLAUME LAUREYNS, précité («)• H est entouré d’une cordelière et comme
inscription on y lit :
Obiit
24“ xbris
1 757.
N° 2048.
Blason parti aux armes des familles de CLERCQ et du QUESNOY (?). U est orné
des quartiers de HUMAL, HEYMBEECK , la LATTOIRE, OCEANIA , OUQUESNOY,
SPRUYT, PERSOONS et vax ELTHEN. Comme inscription :
Obiit
29 9bre
1703.
( i ) Le quartier GIIEYSENS non blasonné par l'auteur du manuscrit.
61
N° 2049.
Blason concernant un membre de la famille de CLERCQ. Il est orné des quartiers
DK CLERCQ, SEYECOTE, II' MAL , du QUESNOY, BLANCKAERT, van IIAMME,
JACOBS et SP1RA, et porte pour inscription :
Ohiit
3 7 b ris
1710.
N° 2030.
Blason d’un membre de la famille SANCHEZ de CASTRO Y TOLEDO (ij. Les armoiries
sont brisées d’un lambcl i» trois pendants. Comme inscription :
Obiit
20 Julii
1723.
N° 2031.
Blason parti aux armes des familles et d’OOSTERLINCK. L’écusson est entouré
d’une cordelière et sommé d’une couronne à trois perles. Quartiers : d’OOSTER-
LINT.K, HEl’RIBLOCK , CROCAERT, 1NGELANT, SURMONT, STEELANT, RAVESCHOT,
ROMRÉE, YEUSELS, SCHOLIERS, HALLER, van HOOFF, CARMYN, KEEREMANS
et PEETERS. Comme inscription :
Obijl 31“ juli j a0 1739.
N° 2032.
Blason avec cordelière concernant un membre de la famille LAUREYNS. On y lit :
Obiit
21* «bris
1733.
N° 2033.
Blason parti aux armes des familles de NEYE et de ROP (?)• 11 est entouré d’une
cordelière et porte pour inscription :
Obiit
16* martii
1748.
(i) L’arbre généalogique déjà cité ne mentionne aucun de CASTRO qui soit mort
à cette date.
— 62 —
N° 2054.
Blason sc rapportant à un membre de la famille LAUREYNS. Inscription :
Obi it
28 xbris
1758.
N° 2055.
Blason a\cc cordelière concernant un membre de la famille de NEVE. On y lit :
Obi it
16* maij.
1748.
N° 2056.
Blason avec cordelière appartenant à un membre dp la même famille. Inscription :
Obiit
un no
1751.
N° 2057.
Blason avec cordelière. L'écusson de forme ronde est parti aux armes des familles
UE KOI* (?) et (i). Comme inscription :
Obiit
an no
1740.
N° 2058.
Blason avec cordelière concernant un membre de la lamille de NEVE. On y lit :
Obiit
2“ maii
1765.
(i) Armes non reproduites par l'auteur du recueil.
N" 2059.
Blason funéraire de messire PIERRE i>e NEVE, fondateur et ehef-liomine de la gilde
de S. -Sébastien de Waesmunstcr (0. Il est orné des quartiers de NEVE, .........
et WESK (WYSE) et porte pour inscription :
Obiit anno
1020, den 29lM1
maerle.
N° 2060.
Blason funéraire de la noble demoiselle BARDE u'OOSTERLINCK , fille de JEAN et de
MARIE SURMONT (t). L'écusson est écartelé aux armoiries de scs parents et
entouré des quartiers OOSTERLINCK, MORSLEDE , IIEURIBLOCK, KEULENE,
CROCAERT, STYNEN, van 1NGIIELANT, van PEEDE, SURMONT, van ARCKEL,
STEELANT, van ROVEN, RAVESCHOT, EYNHOlÜTS, MEERNEM et SANTWYCK.
Comme inscription :
Obiit
28 7bris
1722.
N° 2001.
Blason de funérailles de messire JACQUES de WAVERANS, fils de PIERRE et de
PETRONELLE IIOOFT (a). 11 porte comme inscription :
Obiit
5J martii
1727.
N" 2062.
Blason avec cordelière de dame ANNE-FRANÇOISE COCQUYT, femme de JACQUES
WAVERANS, précité (t). En bas, la devise NOAVIS NOCET. Inscription:
Obiit
8a jan:
1722.
(i) Voir épitaphe n° 1978 et l’inscription commémorative n° 1979.
(0 Ibidem n° 198Ö.
(a) Ibidem n° I9ÖG.
(«) Ibidem n° 19ÖG.
Nu 2003.
Illason avec cordelière de la demoiselle ANNE-CHRISTINE dk WAVERANS (i). On y IU :
Obiit
2J 9l>ris
1755.
N° 2064.
blason funéraire avec les armes de l'Espagne (<)• H porte la date de décès de
rarchiduchcsse ISAbELI.E.
Obiit
1“ xbris
1633.
N° 2065.
blason funéraire du très-révérend JACQUES-NORBERT WAVERANS, notaire apostoli-
que, chanoine de la collégiale de Sainte-Pbaraïlde à Gand et de Notre Dame à
Termonde, curé de Waesmunster (s). L’écusson est sommé d’un chapeau écclé-
siasliquc et entouré d’un cordon ît G houppes. Comme inscription :
Obiit
26“ jaiï:
1761.
N° 2066.
Sur un blason funéraire (rouwlufereel) orné de 16 quartiers. Epitaphe signalée par
de Potter et brocckaert (Waesmunster, pp. 79 — 80).
1). O. M. Et Mémorisé nobilis D“' Jidoci de NEVE,
Joanms (ilii , ex antiqua tain il ia et optimis parentibus
nali, duin stto eonsilio principem Parmæ 24 8bri‘ 1583
ex Eekloo per Rinam duxerat in VVasiam, restaura-
ta fuie catliolica , in tuintilo stto paroehiæ S* Pauli
gradu præloris Wasiæ deccssit 15 7liri* 1584, ælalis
52. Et nob. I). Mariæ SANDERS, Gasparis liliæ,
ipsius conjugis carissimæ, quæ obiit 14 Octobris
1602.
(i) Ibidem, n° 19ÎJ7.
(«) Non blasonnécs, mais simplement annotées par l'auteur du manuscrit,
(s) Voir épitaphe n° I95G.
1)0
Nupti simt 1582 et reliquerunt inter alios
PüTRUM N. L). CoRNEUÜS-JuSTINIS DE NEVE, Petri
filius, Jldoci nepos, hoe posuit ætatis s«æ 58, obiit
17 Martii 1658. Et Domina Catharina COURTEN, sua
amantissima u\or, quæ obiit ultima Martii 1663,
Glatis Et reliquerunt Petrum, Corneuum,
Phiuppcm et Annam.
N° “2067.
Premier vitrail au chœur, près du maître-autel. 11 est orné des huit éeus armoriés
suivants : STEELANT, van WALLE, de NEVE, ONDER BERGHE, POTTELSBERGHE,
SN1BBELS, STEURTEWAGI1E et GROOTE.
N° 2068.
Deuxième vitrail au même endroit. Il datait de 1321 et était orné des armoiries
des familles STEELANT et de NE\E. Les lambrequins des premières étaient
fourrés d'argent et d’azur.
N° 2060.
Dans un autres vitrail au chœur, on voyait un écu losangé et parti aux armes des
familles de HERTOGHE et BERCHEM.
N° 2070.
Verrière dans la chapelle du S'-Nom de Jésus. Elle était ornée d'un écu losangé et
parti; au premier aux armes de van HAYERE, au second à celles de de MATZ.
Au-dessus de celui-ci, un petit écu rond portant un lion. Probablement dans les
rinceaux, les quartiers van HAYEKE, SC1100TE, de MATZ et EVERWIN.
N° 2071.
Dans la chapelle de la Slc-Yierge. Verrière près de l'autel. Dans le bas, un abbé
agenouillé. Dans les rinceaux, les armoiries des abbayes de SAINT-ANDRÉ et de
BERGHES-S'-W INOC. Date probable: 1321. A droite et à gauche, les armoiries des
STEELANT, BOUCHOUT, de NEVE et CAPELLE.
N° 2072.
Dans la même chapelle. Autre verrière datant probablement de 1322. Elle est ornée
des armoiries des CAPELLE, BOUCHOUT, BERCHEM et BAN.
0.
— 6(5 —
N° 2075.
Vitrail dans la chapelle dédiée à S'-Sébaslicn. Il porte les armoiries des familles
HERTOGHE et BERCHEM.
N° 2074.
Dans le premier vitrail de la chapelle dédiée à S'*-Anne, se trouvaient trois écus
armoriés. Ils sont incomplètement blasonnés dans le manuscrit. Le premier portait
un cor de chasse, le deuxième une bande treilissée ou frêtlée, le troisième
trois pals.
N° 2075.
Sur un verrière près du portail latéral (naest de cleyn deure), un écu portant de
solde, à une étrille d'or accompagnée en chef de deux étoiles à huit raies de ....
N° 2076.
Dans un vitrail au-dessus du jubé (boven den docsael) se trouvaient les armoiries
des archiducs ALBERT et ISABELLE.
N° 2077.
Vitrail en face de la chapelle des fonts-baplismaui. A droite et à gauche, les
quartiers STEELANT, EDINGHE.N. vas des EEDE, IMMELOT, COURTEWILLE ,
MESDAGH , vas 1IOORNE et CRAMEZ. Comme inscription le millésime :
Anno 1610.
N° 2078.
Vitrail au-dessus de la grande nef (boven den middel beuck). Inscription déjà
illisible à l’époque de la rédaction du manuscrit. A droite, les quartiers TRIEST
et BOURGOIGNE. A gauche, ceux de vas HOEVEN et AN DRIES. Ce dernier non
blasonné.
N° 2079.
Premier vitrail dans la grande nef. Dans la partie supérieure, un écu losangé (i);
à droite et à gauche, les quartiers GENT, IIENNAERT, GENT, des SURTOUT,
SCHEI F et LIEDEKERKE (i).
(i) Cet écu est un parti. Seul le quartier séneslre a été blasonné par l’auteur du
manuscrit; il porte les armes de la famille SCHEVE.
(*) Ce dernier quartier n’est pas blasonné.
67
N° '2080.
Second vitrail au même endroit. Il est orné des écussons armoriés des familles
STEELANT, vas ROYEN, de HERTOGHE et BERGHEM.
N° 2081.
Autre vitrail dans la grande nef. Il datait de 1610 et avait été donné par dame
PHILIPPINE TRIEST, 18' abbesse de Rooscnbergh (i). 11 était orné des quartiers
TRIEST, van MOYEN, BOURGOIGNE et ANDRIES (t).
N° 2082.
Dans l'habitation (huijs) de de NEVE, haut-échevin , à Waesmunstcr, on
remarquait, en 1720, sur une fenêtre, deux écus armoriés. Le premier portait les
armes des UYTEN-EECHOUTE ; le second était losangé et parti h celles de la
même maison et à celles des van der HAGEN. * (*)
(i) Décéda le 14 Juin 1610.
(*) Ce dernier quartier n'est pas blasonné dans le manuscrit.
XXVI.
ABBAYE DE ROOSENBERG.
N° 2083.
Devant le maître-autel. Dalle de pierre bleue. Inscription surmontée de cinq écus
losanges portant les armes des défuntes (i).
Ilic quiescunt
venerabiles Dominæ, Domina Anna de
SAMILAN, obiit 4* februar: 1634,
Domina Hegina de CROESER, obiit
31" marlii 1643,
Domina Elisabeth GOOSSENS, obiit
4a aprilis 1658,
hujus monasterii Abbatissæ,
Domina Mag dalen a DAELMANS,
obiit 6J octobris 1663,
Domina Anna NONNIUS, obiit 8°
decembris 1685,
Abbatissæ. In pace sit locus earum.
R. 1. P.
N° 2084.
Pierre sépulcrale de marbre blanc se trouvant au milieu du chœur des religieuses.
En chef, les armoiries des de MOUCHERON et de BELVER.
D. O. M.
Monument
de la noble Dame Isabelle de
BELVER , douarière du très noble
Seigr de Moucheron, Seigneur de
Wytteschate , etc. et sœur de la
(i) Reproductions très vagues.
69
noble Dame de BEL VER . en son
vivant Abbesse de cette abaic,
laquelle, après avoir fréquenté
ce couvent 17 ans, décéda le 17
xbre 1746.
Qu’elle repose en paix.
N° 2085.
Dans la chapelle dédiée à la Vierge. Pierre tombale de marbre blanc avec lettres
noires. En chef, un écusson de forme losangée, mais non blasonné.
I). O. M.
Pie Jesu Domine, dona anitnæ no’’
Do' Caroi.in.e vax dex BERGHE
requiem sempiternam. Quæ ætatis
anno .... professionis .... finito
vila functa est die
R. I. P.
N° 2086.
Même situation et ordonnance. L'inscription est précédée d'un écu losange et
blasonné aux armes de la défunte.
D. O. M.
Ontfermt U, mijnen Godt , naer uvve
groote bermhertigheijdt , de ziele van
d'edel6 JoP" Mari e-Tiieresi.e le
COQ, Suppriorinne , die 59 jacren geprofest sijnde,
is overleden in den ouderdom van 63
jaeren den 14'° December 1766.
B. V. D. Z.
.V- 2087.
Sans indication d'emplacement. Epitaphe surmontée des armoiries de la défunte.
Écu en forme de losange.
D. O. M.
Cy gist noble et vertueuse Dame
Madamme Jacqueline van der HAGHEX,
70
fille de Philippe, Escr, Sr Derodac (sic),
et de la noble Demoiselle Marie
de NEVE, la quelle ayant esté i ans
Abbesse de Roosenbergli , 20 ans
Prieuse et 53 ans religieuse ,
trépassa ce 22 juin 1098,
ancienne de cette noble famille.
Dieu luy fasse miséricorde.
N° 2088.
Situation non indiquée. En chef, un écu non blasonné par l’auteur.
D. 0. M.
In liet jaer 1384, den S6"
Jttlii, is binnen de kercke
van de abdije van Hoosenbergli ,
neffens Waesmunster, begraeven
sijne Hoogliweerdigheijdt Joannes
van WEST, Bisschop van Doornijck.
H. I. P.
N° 2089.
Emplacement non indiqué. En chef, un écu de forme ronde , aux armes de la défunte.
Hic jacent sepultæ
adm: reverenda Domina
Elisabeth GOOSEN'S, hujus
Cœnobii Abbatissa et
templi hujus restauratrix ,
quæ obiit anno 1658
die 4a aprilis,
et adm: reverenda Domina
Domina Anna SAMILLAN, nec
non Domina Regina CROESER
itidem hujus cœnobii Abbatissæ,
quæ obierunt , ilia quidcm anno
1634 die 4" februarii et liæc
anno 1645 die 3la martii.
Requiescant in pace.
N° 2090.
Sans désignation de place. En chef, un écu losange et blasonné aux armes de la
défunte.
Hier leet begraven Vrouwe
Jacquelina de SANCTA CRUZ,
f» Mer Jacques de SANCTA CRUZ,
Ridder, religieuse ende Priorinne
was van desen convente,
sterf den loen October 1629.
Ridt voor de stele.
N° 2091.
Épitaphe surmontée des armoiries de la défunte. L’éeu a la forme d’un losange.
Emplacement non indiqué.
Icy repose la noble et très lionnorée
Delle Henriette-Clare-Marie SIVORI,
religieuse Ursuline du Couvent de
Bruxelles, étant nomée en l'ordre
Mère Marie-Joseph de la Nativité,
est venu refugiee en nre abbev de
Roosenberge le 8 may 1718, y est
décédée le o 8bre de la dite
année, âgée 71 ans, étant la
settr de nre r*v Dnie Abbesse.
R. I. I».
N° 2092.
Inscription précédée d’un écu losange et blasonné aux armes de la défunte. Sans
désignation d’emplacement.
Rev: adat: et nôb: Dorainæ D*
Marle-Catiiarine SIVORI, defunctæ
anno 1722 die 63 (t), abbatialis
dignitatis 24, profess: 46, ætatis
67, nôbe par conjugum Joaxnis
Caroli vax HO VE, urbis Antverp:
sæpitts Consul primarius ac ad
Ordines Brabantiæ Oeputatus ,
(i) Mois non indiqué.
et Anna-Maria ROOSE, Topar*
de Nedervelde, etc., eidem cognali
non ingrati p. c.
R. I. P.
N° 2093.
Dalle ornée de plaques de cuivre. Sans indication de situation. En chef, les
armoiries du défunt. A dextre, les quartiers STEELANT, POTTELSBEKGHE, WALLE
et VILAIN; à sénestre, les quartiers de NEVE, POTTELSBERGHE, ONDERBERGE
et de VOS.
Alst Godt ghelieft.
Hier licht begraven edele ende weerde
Jan van STEELANT, lilius Jans, in sijnen
levene Raedts des Keijserlicks Maiesteijt
in sijne eamere van den raede geordon-
neert in Vlaenderen, ende Hooftschepene
van den lande van NYaes, oudt sijnde
vier ende t’sestich jaeren, overleedt
deser wereldt in de stede van Gendt ,
den 21en daclt van April, wesende den
maendagh in de Paeschweke, duust
vijf hondert twee en twintich.
Bidt voor de ziele.
N° 2094.
Sans indication d'emplacement. Inscription surmontée des armoiries de la défunte.
Lecu présente la forme d'un losange.
Sepultura venerabilis et generosæ
Llominæ Dominæ Jidoc.e van STEELANT,
hiijus inonasterii Montis Rosarii
decimæ sextæ Abbatissæ, quæ, ex-
pletis in stto monasterio quadra-
ginta sex annis. biennio ante sitiini
obitum abbatiali dignitati cedens,
suæ ætatis anno septuagesimo
quarto, decessit vigesimo quarto
mensis augusti in mendie dix i
Bartholomæi , Apostoli, anno
Domini millesirao quincentesimo
quinquagesimo secundo.
Requiescat in pace. Amen.
<•>
X° “20!).'».
tipitaplie dont l'emplacement n’est pas indiqué.
I). O. M.
Sépulture
van JoudVuuw Catiiaiuna LEYDECKEb,
die 58 jaeren geprofest sijnde, is over-
leden in den ouderdom van 58 jaeren
den 21on Augnsli 175!).
Hidl voor de ziele.
N” 2090.
Comme la précédente.
I). O. M.
Sépulture
van Joulfrauw M ahia-Lauiientia HUBKECHT,
die 55 jaeren geprofest sijnde, is overleden in den
ouderdom van 57 jaeren den 120u Februarii
1704.
Midi voor de ziele.
N° 2097.
Comme la précédente. Cette épitaphe ne |>orle pas de date de décès.
U. O. M.
Fie Jestt Domine, doua anima: nobilis
Domicellæ Mari.iv-Isabëi.i.æ OBLET requiem
sempitemam. Anno ætatis suæ 82, rcligiosæ
professionis 00, jubilæi 10, pro cujus (pluribus
ofliciis , nempe inürmariæ, edituœ ac tandem
per .»8 annos Friorissæ, optime /.close
ac rcligiose lunctœ) anima1 relrigerio
preces et sacriticia vestra Immiliter
rogamus ni quanlo citius æterna
It. I. F.
10.
Grande plaque de inarbre blanc avec caractères incrustés de marbre noir. L'inscrip-
tion est surmontée d’un ccu de forme ronde.
IVænobiles, ac venerandæ I): I):
donuts Imjus, ab assumpla circa annuin
1112, divi 1*. Auguslini régula,
Abbatissæ
1. I)"3 Agnes.
2. I)"3 (jii.A.
5. I)”3 Ai.isia.
4. D"3 Beatrix.
5. I)'13 Elisabeth Ml LAERTS.
(>. I)"3 Maria.
7. I)'3 Elisabeth.
S. I)"3 Elisabeth.
!). I)"3 Maria INGIIELS.
10. L)"3 Maria van i»er VESTEN.
11. Du* Clara van COt'DENBERGH.
12. I)"3 Margarita van DAELE.
15. I)"" Margarita TRIERES.
14. 0" Beatrix BORSHAGIIEN.
15. D“ Amei.berg Sl.übTS.
10. b"3 J t doc. a v \ n STEE LA N UT.
17. 1)"* Fiiancisca de ALMARAZ.
18. b"" I'iiilipimna TRIEST.
19. b13 Anna SAM I ELAN.
20. 1)"" Regin a CBUESEB.
21. I)"* Elisabeth GOOSSE.NS.
22. b"3 Magdai.ena DAELMANS.
25. I)"3 Anna NONNIUS.
24. b"“ J AGORA VAN DI'.R IIAEGEN.
25. b"3 Maria-Catharina SIVORI.
20. b" Tiieresia-I’erdin and: RELVER.
— /.) —
27. D"a Isabklla-I’iiiliimmna vain HOVE, imper liujus monastcrü Abbatissa,
in meinoriain omnium Abbatissariun praecedentium ct subsequen-
tium hoc præsens epitapliium posuil.
Dignitatis su;e anno 7, professionis 55, ætatis 57 , obiit
21a septembris 1749, ex christiana charitate preces vostras
postulat, ut quanto citius æterna requiescat in pacc.
28. D^Beatrix-Joaisna van HORENBEKE, obiit anno Domini 1760, die
4' martii , Abbatissa jubilaria, anno aetatis 70, professionis o«,
prælaturæ 10.
29. l)"a Maria-Anna de CROMBRUGGHE.
f
XXVII.
SOMBEKE.
N° 2099.
Église de Saint-Roch (i). Au chœur, devant les marches du matlrc-autcl ; dalle de
pierre bleue avec encadrement, écussons et lettres de marbre blanc. Inscription
sommée des armoiries des défunts.
L). O. M.
Monuraentum
Farailiæ prænobilis I)"'
Domini Jacobi LAUREYNS ,
Toparcltæ de Sombeke,
Haudenhove, etc. etc. elc.,
oltiit prima octobris 1726,
et uxoris suæ Doirtinæ
Dominæ Marle-Tiieresiæ
van de PERRE, etc., obiit
nona novembris 170-4.
R. I. P.
Ostium
monumenti
Familiæ
LAUREYNS.
N° 2100.
Au chœur. Dalle de la même ordonnance que la précédente. En chef, les armoiries
des défunts.
D. O. M.
Monument uni
nobilis I)"‘
I). Barthoi.om.ei
de CRAEYWINCQUEL ,
dum viveret Toparcltæ
fi) Paroissiale depuis le 19 février 1888.
— Il —
de Sombeke,
Landeghem
et Boyeghem :
consortem habuit
I )na,n Catharinam
IsABELLA» DE MAEYER ,
obiit \\i november
M.D.CCV.
R. I. P.
N° 2101.
Même situalion. Dalle bleue. En haut , un écu de forme ronde aux armes de la
famille de MAEYERE.
Ostium
monumcnti Familiæ
de MAEYERE,
Toparcbæ de Sombeke, Hollaecken,
ter Burcht , etc. quam sacellum
hoc erectricem , fundatricem et
benefactricem agnoscit.
R. I. P.
N° 2102.
Même situation. Dalle bleue.
t). O. M.
Sépulture
van den eerw: lieer Nicolaus de FLOWYN,
eersten Capellaen van dese capelle,
bedient seer iverigh 44 jaer, oudl 70
jaer, sterft den 16cn Februarii 16X2.
Requiescat in pace.
N° 2103.
Situation identique. Dalle bleue.
D. 0. M.
Sépulture
van den eerw: Heer ende Mr Theodorcs
AELBRECHT, P Andries, gebortigli van
78
S'c Gillis , tweeden Cnppellacn van
dese rappelle den tijdl van 57 jacren,
stierf in den ouderdom van 62 jaeren ,
den 7tn Januarii 1719.
Bid! voor de /.iele.
N° 2104.
Même emplacement. Dalle de pierre bleue avec encadrement de marbre blauc.
L). O. M.
Hier licht die in den Heere is gaen
rusten den eervv: lieer Joan.nes
van MOORTEL, f’ Dani’, in sijn
leven 9 jaeren Onderpr tot
Belzele, en 17 jaeren Proost
deser eapelle ende lieerlijekheijde
van Sombeke, sterft, oudt sijnde
52 jaeren, den 29fn Januarij 1736.
Ridt voor de ziele.
N» 2105.
Sans indication d’emplacement. Kpitaphc surmontée <les armoiries des défunts.
D. 0. M.
Monument mu
prænobilis Domini Jvcobi
LAI REYNS, etc. obiit 4 martii A° ...
Consorten) liabuit Dnani
Mariam HEXDERICKX, obiit
10 Atigusti , Anno D'"
quam sacellum hoc ereetrieem
fundatricem et benefaclrieem
agnoscit.
R. I. P.
N° 2106.
Èpilaphc sommée d’un écusson non blasonué par l’auteur du manuscrit. Kmplaec-
mrnt non indiqué.
D. (,1. M.
Monumcntum
i 1 1 ttsl rissitn i Domini
Doinini Alrkrti Cornes
i>k BOSîil'YT, Toparclia
de Sombeke, etc., obiit
10* * julii anno
qua ni sacellum hoc ereclricein ,
fundalricein et bencfactriceni
agnoscit (i).
H. I. P.
N" 5107.
Dans la voûte, au-dessus du inattre-autel , un écusson aux armes de la famille
LAI REYNS.
N° 5108.
Les dix blasons funéraires «jui suivent, se trouvaient attendus au mur près de l’autel.
Le premier, de dame MARIE-THÉRÈSE wx de PERRE femme de JACQl’ES LAl'REYNS,
seigneur de Sombeke, etc. tt) était elitouré d'une cordelière et portait pour
iuseripliun :
Obiit
0 Obris
1701.
X» 5109.
Le deuxième, aux armes des CRAEYWI.NCQIEL, ne portait pour inscription que
le mot :
Obiit.
X° 5110.
Le troisième, aux armes des LAl'REYN'S, était entouré d'une cordelière. Comme
inscription :
Obiit
an no
1709.
(i) Copie textuelle.
(*) Ecusson de forme ronde, parti aux armes des deux familles. Voir épitaphe
n° 5099.
80
N° “2111.
Le quatrième se rapportait à JACQUES LAYREYNS, seigneur de Sombeke etc. (i).
On y lisait la date de son décès :
Obiit
1* 81ms
1726.
N" 2112.
Le cinquième appartenait à un membre de la famille SANCHEZ de CASTRO Y TOI.EDO (*).
L’écusson est brisé d'un lambel de gueules h trois pendants. Inscription :
Obiit
16 xbris
1726.
N° 2113.
Le sixième appartenait à un membre de la famille LAUREYNS. Il était entouré d'une
cordelière cl on y lisait :
Obiit
3J 8bris
1741.
N° 2114.
Le septième était celui de dame JEANNE-FRANÇOISE-JOSEPIIINE de MEL' LENA ERE ,
femme de J ACQl’ES-JOSEPH-EM MANUEL SANCHEZ de CASTRO Y TOLEDO (*). Il
portait pour inscription :
Obiit
25 9bris
1755.
(i) Voir épitaphe n° 2099.
(i) L’arbre généalogique déjà cité ne fait aucune mention d’un de CASTRO qui
soit décédé à celte date. #
(s) L’écusson, de forme ronde, parti am armes des deux familles. — Voir l'arbre
généalogique précité.
— 81 —
N° 2 II o.
Le huitième eonceriiail un membre de In famille LAUREYNS. On y lisait :
Obiit
9* 8bris
1702.
N° 21 16.
Le neuvième était celui de J EA X A E-M AR I E-TH ERESE LAUREYNS , dame de Sombeke,
femme de ANTOINE-FRANÇOIS-JOSEPH SANCHEZ ni: CASTRO Y TOLK 1)0 (i). 11
portait pour inscription :
Obiit
1oa jan.
1 750.
N» 2117.
Le dernier était entouré d'une cordelière et appartenait h dame CATHERINE-ISABELLE
ne MAEYER, femme de BARTHOLOMÉ ne CRAEYWINCQUEL, seigneur de Sombeke,
etc. (i). Il portait pour inscription :
Obiit
2la 9bris
1705.
N° 2118.
Dans la résidence du desservant de la chapelle de Sombeke (in de Proosdege), on
remarquait, dans une fenêtre, un écusson de forme ronde et parti, au tr de gueules,
à une bande dor, au 2J dargent à un lion; l'écu timbré d'une couronne it ring
perles (3). Sur un listel , la devise :
Icy serai.
(1) L’écusson de forme ronde était parti aux armes des deux familles. — Voir le
tableau généalogique déjà mentionné.
0) L’écusson , de forme ronde, était parti aux armes des deux familles. Voir
épitaphe n° 2100.
(3) Provenait de l'ancienne chapelle de Sombeke.
tt.
N° 2110.
Dans une fenêtre de la même demeure se trouvaient également deux écussons
armoriés.
Le premier, aux armes de la famille LAUREYNS, était entouré de l'inscription :
I. L.
16 41.
N° “2120.
Le second, de forme ronde, était parti aux armes de la même famille et à celles
des (i). Comme inscription :
M.H. ende I.L.
16 41.
(i) D'or, à trois fers de moulin de saólc.
XXVIII.
SAINTE-ANNE-LEZ-WAESMUNSTER.
N° “21 “21.
Devant le inattre-autel. Dalle de marbre blanc. En chef, les armoiries des van den
EECHAUTE; en pointe, un écu losange et parti aux armes de la même famille et
à celle de van der IMET.
Grimberghe. Griinberghe.
Hier light begraven Jor Ferdinandus
van den EECHAUTE, in sijn leven geweest
lloof-schepenen van den lande van
Wacs, oud! 68 jaer, overleden den
18en November 1703,
ende
Vrouwe Isabella van der ELST,
sijne geselne , oudt 66 jaeren ,
overleden den 20en Julius 1706,
mitsgaeders
Jo‘ Baudewijn van den EECHAUTE, in
sijn leven Sergeant Major ten dienste
van sijne Majesteijt, overleden den
2cn Maerte 1683,
ende
den edelen eerwe Heere, Heere
Giino van den EECHAUTE, priester,
overleden den 21°“ April 1693,
alle drij kinderen van M’lier Jan,
in sijn leven Kidder,
ende van
vrouwe Josijne van der PIET,
hunne moeder.
Bidt voor de ziele.
84
N" 2122.
Pierre sépulcrale de marbre blanc sc trouvant à côté de la précédente. Lu chef,
l’écu armorié de vas des EECHOUTE, accompagné en pointe de deux petits
écussons de vas des EECHOUTE et SANDERS. Aux côtés de l'inscription, les
quartiers EECHOUTE, vas PIET, BAENST, UTEXHOYE, SANDERS, vas SCH1NGEN,
vas IIAYERE et MARSELAER (i).
Grimberglte. Grimbergltc.
Cy gisl noble Homme
Ciiaim.es van den EECHOUTE
GRIMBERGHE, Escuier, lils de
Messire Jean van den EECHOUTE
(Chevalier, Seigneur Dast en
son vivant), Capitaine au
service de Sa Majesté Catlio-
I icq lie, trépassa le 10 avril
1075, cl Dame Marie
Thérèse SANDERS, sa com-
pagnie (sic), tille de Jean,
Escttir, trespassa le
R. I. I».
N° 2125.
Même situation. Dalle bleue. Inscription surmontée d'un écusson aux armes de
CUSEMENET dit de DORNON , cl d'un second, losange, cl parti à celles de
CUSEMF.NET et SANDERS. Aux côtés, les quartiers de DORNON, dan BONNE, de
TROUSSET, DAUDELOT, SANDERS, van GHARD, de VILLA RS cl de CHAMPAGNE.
Cy gisl très noble homme,
Messire Antuoine CUSEMENET
de DORNON, Escuier, Seigneur
de Dornon, Chevalier, lils
de Messire François de
DORNON, Chevalier, ayant servie
le roy avec beaucoup de
louange le temps de 40
ans en qualité de Capitaine
de Cavallerie et Sergent
(i) MARSELAER non blasonné par l'auteur du recueil.
— 85 —
major, csloit du guidon royal,
décéda Ie 15 de mars 1680,
en son vivant pour sa compaigne
Dame Marie-Thérèse SANDERS,
Dame de Lerast veuve de
Messire Ciiari.es n’EECHOUTE
GRIMBERGHE, Escuier, met een
beset van een wekelijcke misse
onde een eeuwigh jaergeteijde.
R. I. P.
N° -21-24.
Dalle bleue, sous le banc de communion. Inscription surmontée d'un écusson losange
et parti aux armes de van der HAEGHEN de la FOSSE. Elle est entourée des
quartiers de la FOSSE, KERCKHOYE, vas MOYEN et KETELBOUS. Sous rinscrip
lion se trouvaient encore quatre écussons non blasonnés par l'autour du manuscrit.
Cette épitaphe, que de Potter et Brocekaert disent avoir extraite du manuscrit du
baron de Neve , a été reproduite par ces auteurs, dans leur monographie de
Zwijndrecht (p. 39), comme s'étant trouvée dans l'ancienne chapelle Sainte Anne
à la Tète de Flandre. Elle a été reprise dans les Annales (tome XII) dans les
mêmes conditions. Comme le texte de notre manuscrit présente plusieurs variunles,
il sera utile de la relever à nouveau.
Sépulture
van Joncvr Barbara
de la EUSSE, ovcrlede
Vrau van Rode, de 20
Febry 1620, en .lo. Fran-
çois v. HAEGHEN, Interen
man, sterft int jaer
1601 , light begraven te
Gendl in S. Jacobs Kercke.
Ende Joncker Philips van der
HAEGHEN, overledé Oclober
1659. Ende Joncvrou Marie
de NEVE, Joenc pelips (?), sijne
liuijvrou, overleel den 19
Maert 1628. Fondateurs
van S. Antonius Capel op
de heerl ijekheijt van Rode.
86
N° 2125.
Sans indication d'emplacement. Sur une dalle. Chaque épitaphe est surmontée d'un
écu armorié (i).
S. P. L.
Hier leet begraven Sanders vas de
BOSSCHE, die overleef int jaer xiiiicxix.
Pi eter van den BOSSCHE, die overleet int
jaer ons Heeren dunst iiiic en Ixxv.
Hier liglil begraven Joncvrauw Lysbette
vas des BOSSCHE, f" Simeôes, die overleet
int jaer xv* xxvi , de xxc dagli i Ouste.
Bidt voor de zielen.
N° 2126.
Itlason parti aux armes des familles (i) el van i>en EECHOUTE-GRIMBERGHE
Il ne portait pour inscription le millésime :
1665.
N° 2127.
Blason sur fond noir de messire CHARLES vas des EECHOUTE-GRIMBERCHE,
écuyer et capitaine au service de Sa Majesté (s). Inscription en lettres d’or :
Obiit
10 april
1675.
N° 2128.
Blason sur fond noir de messire BAUDUIN van den EECHOUTE, sergeant-major au
service de Sa Majesté (*)• Comme inscription :
Obiit
2 meert
1683.
(i) Chaque écusson porte trois lions.
(i) Sur fond blanc. — Premier quartier non blasonné par l’auteur,
(s) Voir épitaphe n° 2122.
(») Ibidem n° 2121.
N° “21 “29.
Blason sur fond blanc d'un membre de la même famille. Comme inscription :
Obiit
10 july
1636.
N° “2130.
Blason funéraire de messire ANTOINE CUSEHENET de DOHNON , écuyer etc. (i).
L’inscription portait :
Obiit
15 meert
1687.
N" 2131.
Blason mortuaire de messire GUIDON van den EECHOUTE, prêtre (<). On y lisait :
Obiit
21 :tpr:
1693.
N° 2132.
Blason funéraire de messire FERDINAND van den EECHOUTE , haut-échevin du pays
de Waes (s). Comme inscription :
Obiit
18 9ber
1703.
N° 2133.
Blason de funérailles, entouré d’une cordelière, appartenant probablement à dame
JOSSINE van der 1*1 ET, femme du chevalier JEAN van den EECHOUTE (i).
L’inscription portait :
Obiit
20 julii
1706.
(t) Voir épitaphe n° 2123.
0) Ibidem n° 2121.
(i) Ibidem n° 2121.
(0 Ibidem. Ce blason est parti aux armoiries des deux familles.
— 88 —
i\° 2154.
Au chœur. Cabinet d’armes d’un membre de la lamillc Dl'MONT. Sans date.
Quartiers : DL'MONT, CEYNHL'SE, DU Y LE et n'UFFLE. Ce dernier quartier, d'après
une note de l'auteur du manuscrit , était brisé d'une « pointe d'azur ».
i\o 2153.
Dlason de funérailles du même personnage. L’écusson non entouré de quartiers
niais sommé d’une couronne de baron. Inscription :
Obiit 21“ januarii 1718.
N° 2156.
blason sur fond blanc aux armoiries d’un membre de la famille vas des
EECHOUTE GRIMbERGlIE (0. Il est orné des quarliers EECHOUTE , DAENST,
UTENHOVE , DULLAERTS, SANDERS, vas der PIET, MARCELUS cl TACCOEN (î).
Comme inscription.
Obiit
lü aug.
1676.
N° 2137.
blason mortuaire sur fond noir et écartelé aux armes des familles van der HAEGEN
de la FOSSE (s). Il est entouré des quartiers la FOSSE, vas ROEYEN vas
HAEGHEN et PETEGHEM. Comme inscription :
Obiit
29 april
1613.
(i) Ce blason, ainsi que tous ceux de la même famille qui suivent, portaient le
cri GR1MUERGUE — GRIMBERG1IE.
(i) Les quartiers DULLAERTS, MARCELUS et TACCOEN non blasonnés par l'auteur
du manuscrit.
(j) vas der ÎIAEGIIEN : de ù un massacre de cerf. — de la FOSSE :
de à une fasce de gueules uccoi.ipuynèe de trois croissants montants de _
89
N° “2138.
Chapelle de Saint-Antoine, à Rode-lez-Slc-Anne. Sur un tableau, et entouré de quatre
quartiers (0, un écusson armorié de forme ronde , parti aux armes de messire
PHILIPPE van der HAEGIIEN et sa femme MARIE de NEVE, fondateurs de la
chapelle.
Cet écusson se trouvait répété sur le côté intérieur du mur formant façade de la
chapelle (binnen op den gevel).
Le tableau en question est probablement celui sous lequel se trouvait l’inscription
suivante, que nous empruntons à de Potter et Broeckaert (Waesmunster, p. 93) :
Ter memorie va» ’t wonder geschiet aen Barbara
Franchoise , dochter van jor Philips van der HAEGHEN,
gewonnen met jonevr. Maria de NEVE, hebbende
't vliegende vier inden rechten arme, tot desesperalie
van doctor ende chirurgien, soo heef! de Moeder
met groote vierigheyt ’t kint Godt ende den 11. Anto-
nius opgeoffert, door wiens verdienste t’ sander-
daegs was bevonden nvt peryckel des doots tot
groote verwonderinghe van alle die l’gesien
hebben, gheschiet den 3 December IG2G. Looft
Godt in zyn lieilighen.
N° 2159.
A l’extérieur de la chapelle, au-dessus de la portc-d’entrée , un cartouche avec un
écusson parti aux armes des familles de NEVE et d’HANINS (î).
N° 2140.
Dans une verrière de la même chapelle, les armoiries du pensionnaire d’IIANINS,
et celles de sa femme (a).
N° 2141.
Dans une autre, un écusson de forme ovale portant les armoiries des familles
d’OOSTERLINCK et SURMONT (i).
(i) Non blasonnés dans le manuscrit. Voir épitaphe n° 2124.
(t) Annotation manuscrite de l’auteur.
(s) Ibidem.
(*) Ibidem.
1* *2.
TABLE DES LOCALITES
DONT LES ÉPITAPHES ONT ÉTÉ RELEVÉES
DANS
L’ÉPIT APHIER WA SI EN
ET SON COMPLÉMENT,
SUIVANT LEUR ORDRE DE PUBLICATION.
COMPLÉMENT.
Saint-Gilles- Wacs
Tome
V,
page
141
Tome XXV, page
200
Kemseko
»
»
»
1 75
)) ))
))
206
Saint-Paul
»
))
»
185
)) ))
))
208
La Clinge
»
))
»
195
Tamise
))
))
»
203
)) ))
))
215
Rupelmonde
»
ï)
»
361
)) »
))
230
Moerbeke-Waes
»
))
»
391
)) ))
»
255
Stekene
»
VII,
)>
105
Vracene
»
))
»
127
)) ))
))
239
Verrebroeck
)>
))
»
155
)) ))
))
241
Nieukerken
»
))
»
355
)) ))
»
242
Thielrode
»
))
»
387
)) ))
))
245
Melsele
»
XII,
»
221
)) ))
))
250
Crnybeke
»
»
»
265
)) ))
»
254
Calloo
»
))
»
283
)> ))
»
257
Beveren
»
))
))
33 1
)) ))
)>
260
Zwyndreclit
»
»
»
355
Burglit
n
))
)>
567
)) ))
)>
269
Basele
i)
»
»
581
)) ))
»
270
!>1
Belcele Tome
XIII,
pnge
143
Tonic
XXV,
page
274
Belcele-Puyvelde »
»
)>
169
Sinay »
))
»
173
»
»
»
275
Petit Sinay »
))
»
180
Lokeren »
))
))
291
» (suite) »
XIV,
))
32o
»
))
»
276
Exaerde »
))
»
559
»
))
»
279
Dak nam »
»
»
377
»
))
»
286
Saint-Nicolas »
XVI,
»
31
»
))
)>
287
Doel »
1)
»
65
Meerdonck »
))
»
85
S'-Nicolas (Cimetière) »
XIX,
»
37
Haesdonck
.
»
«
»
320
Elversele
.
»
XXVI
? »
23
Waesmunster .
.
»
))
»
31
Abbaye de Uosenberg
.
))
))
))
68
Sombeke
.
))
))
n
76
Sainte-Anne .
))
»
83
TABLE ALPHABETIQUE
DES
ARMOIRIES
QU ONT PARU DANS
L’ÉITTAITIIER WASIEN
ET SON COMPLÉMENT.
Remarque preliminaire. I )i x-neuf planches d'armoiries et deux planches
reproduisant des monuments funéraires ont paru au cours de la publi-
cation de PEpitaphier wasien. Toutes, à Pexeption de trois, ont été
marquées des lettres A à V. Voici l’ordre de leur publication :
Planches A, B, C, D et E dans le tome V.
» F et G (monuments funéraires Percy et van Raemdonek),
même volume.
» Il , I et J dans le tome VII.
» K , L et M » » »> XII.
» N » » » \ 1 1 1 .
» ü et P » » » XIV.
» Q, R et S (non marquées) dans le tome XVI.
» T, U et V dans le tome XXV.
93
A
Àcciajoli IM. O
Aelbrecht B
Aelbrechts B
Allcmanni O
Aimez L
Arcmberg (Maison cl’) l
Audenrocli N
B
Baclioni IM. T
Bacquelrot (de) M
Baert N
» U
Baillcncourt (de) T
Balek (van den) I
Bancliy (de) U
Bcelen Bertolff (de) N
L'cke (van der) B
Belcele B
Berckel (van) T
Berckman y
Beringlien ou Berinix Q
Berinix ( voir Beringlien)
Berrewont I
Bcugliem (van) T
Block (de) I
Blocq et Imperato I
Boonein (de) S
Borliuit U
Borssele L
Bossche (van) y
Bourbon L
Bourgogne (de) L
Brade (de) N
Braderie (de) Il
Brouchoven (de) de Bergeyck L
Bueghein (van) (voir van Beugliem)
C
Galonné IM. S
Cannait (de) d’Hamale E
Gant K
Castre (van) V
Castro (de) B
# » K
» (Sanchez de) B
Cats (van) S
Chastel (du) M
Ciamberlani L
Cockuyt U
Cocq (le) V
Cocquyt ( voir Cockuyt)
Coppenolle (van) B
Coutereau (de) T
Craywincquel (de) V
Crockaert V
Croix (de) O
Croy (de) T
Cruyninghe U
Cuvillon O
D
Damas IM. S
Damme (van) D
Dansaert L
Deens K
Delanfranchi K
Delplano L
Donaes S
Donckt (van der) A
Dragon ou Drake O
Drake ( voir Dragon)
Dubois A
Ducci K
Duc de Iloldrc (le) L
Dullaert L
Dyckere (de) K
94
E
Eede (van den) PI. R
Eist (van der) R
Escuyer (F) K
Exaerde Q
Exaerde Yman R
F
Feltz (de) PI. M
Flandre I)
G
Gansacker PI. T
Gheylinck C
Ghys U
Giclis d’Hujoel A
Goetlials .1
Goetliem (van) B
.» (.,) 1
Gouban T
Gracht (van der) N
Grart d’Aflignies A
Grave (de) S
Griuithere (de) ü
H
llaccaert PI. S
Hamme (van) Q
Hangovart ü
Hauwe R
Havere (van) N
Heede (van den) S
Heemstede (de) G
Heetvelde V
Hertoglie (de) Q
Hese (van) J
Hesius (voir van Hese)
Heuriblock
Ilondt (d’) C
Hooff (van) V
Home (van) T
Hove (van) B
Huerne (van) O
Huymans C
I
Imperato IM. I
» et van den Balck I
J
Jonglie (de) PI. S
K
Keeremans PI. V
Kerchove (de) E
Kethulle (de la) A
» (») L
Kimpe (de) N
L
Laethem (van) PI. S
Lanchals 0
Landas S
Landegliem (van) J
» (■>) Q
Lane (de) S
Lanfranchi (de) T
Langlée (de) 0
Latteur R
Lausnay Papcjans (de) 0
Lefebvre C
Liedekerke (de) O
Lippens E
Luxbonne ü
M
Maelcamp PI. A
Macs Q
Male (van) T
Malingreau d'Hembise (de) L
Mallaert L
Mares (des) N
Martini M
Masmines (de) il
Meere (van der) U
Merwede V
Meulemans I*
Moenins I)
Moerbeke-Waes E
Moere (van der) IS’
Moere (van) Q
Moerman (de) A
Munck (de) B
N
Neri (de) PI. R
Neuf (de) M
Neve (de) B
Nieulande (van) U
Nieuwenliove (van) U
Noot (van der) E
» ( » » ) N
Nys II
O
Onghena PI. P
Overloope (d’) T
P
Pauw (de) PI. P
Pauwels N
Paschal dit Spontin U
Pels van Bysterveld 0
Peperseele P
Percy (olliciel) E
» (armes pleines) E
Perre (van de) N
Peteghem (van) P
Petit S
Plancke (van der) E
Poortcre (van) Q
Pottelsberglie L
» B
Pressy O
Preud’liomine U
Q
Unarebbe PI. S
Uuesnoy (du) N
» (») (ancien) U
R
Ramont p|. B
» S
Raveschot (de) V
Regere (van de) B
Reynegom (de) M
Remoortere (van) N
Robctle A
Robles O
Rodants (J
» U
Roels (J
» U
Roly (de) L
Rop (de) T
Royen (van) K
Rupelmonde E
Ryckere (de) S
s
Salmyr (de) PI. T
Samillan (de) V
Sanders A
— 96 —
Santa Cruz (de)
V
Versmessen
R
Sare (van der)
A
Verst raten
C
Schaverbeke (van)
R
Vieille (van der)
0
Schelf haut
I
Vieq (de)
1)
Schietere (de)
0
Vilain
A
Schoorman
J
Vilain XIIII
31
Schut
C
Vil Iers (de)
R
Scoemakers
C
Villers du Fourneau
(de)
L
Segliers
C
» Perwin (de)
Q
»
c
Vi ville
L
Sivori
V
Vlierden (van)
U
Snouck
Q
Volekerick
N
Snouckart
A
Voorde (van de)
B
Spontin ( voir Paschal)
» » »
J
Stafford
L
Vraet
C
Stalins
U
Vynckt (van der)
Q
Steenlant
R
W
Stekene
H
Stobbeleere
P
Waes (Pays de)
PI. E
Stoppelaere
S
Walle (van de)
U
Surmont
V
Waepenaert (de)
A
Su y es
N
Wargnyr (de)
T
T
Warnière (de) (voir
de Wargnyr)
Waverans (de)
U
Taccoen dit de Zillebeke
PI. N
Wemmele (van)
D
Tamise
I)
Westerlinck
T
Tayart
11
Wissocq (de)
11
Thuenissen
B
Woestyne (van de)
U
Thyerin
A
Woolf (de)
B
»
A
Wulfsberghe
{)
Triest
L
Wyts
V
Turnhout (de)
V
U
Y
Ymmelot
PI. V
Vaernewyck
PI. 0
Ysebrant
H
Varenbergh
R
•7
Vercauteren
A
éLm
Velpe (van)
0
Zaman
PI. R
Vergamven
1
Zeghers
N
» (ofliciel)
1
Zillebeke (voir Taccoen)
Sinte Amelberga’s Ommegang
TE TEMSCHE IN 1753.
l)c eerwaarde lieer I* *. De Roo, oud-onderpastoor van Temsche en
gewezen lid van onzen Kring, heelt, ten jarc 1872, een zeer geleerd
werk over de II. Amelberga uitgegeven. Men treft daarin niet alleen
de levensbeschrijving der vermaarde beschermheilige van Temsche aan,
maar ook de geschiedenis harcr relikwien en wonderdaden, benevens
die van den eeredienst haar sinds eeuwen door de vrome en trouwe
Temsohenaren bewezen. Die uitgebreide studie zag het licht ter gele-
genheid der elfhonderdjarige jubelfeest harer dood (i).
Hebben al onze achtbare aanhoorders dit werk niet gelezen, dan
toch weet eenieder hoe de vroegere en ook de Temschenaren van
onzen tijd ingenomen zijn voor hunne beschermheilige; het zal dus
overbodig wezen hier meer over aan te dringen. Een punt echter is
eenieder onbekend, ja zelfs voormelden schrijver, ondanks al de
moeite, welke hij zich getroost heeft, om alles te vergaderen wat
eenigszins den eeredienst van de H. Amelberga, kon aanbelangen,
liet is de samenstelling van den feeststoet, welke ten jare ITo3 op
stapel gezet werd, en de straten van Temsche doorkruiste, ter gele-
genheid van de duizendste verjaring der aankomst der heilige maagd
aldaar. Die stoet was enkel gekend door het zoogenaamd Triumph-
Liedeken van den Triumphanten Ommeganck van Temst, uy (gevoerd
door de Yrywillige Liefhebbers van de Thienste eeuwe van de II.
Amelberga, een lang maar ellendig stuk rijm, dat door De Roo
opgenomeu werd (2).
Er was evenwel te dier gelegenheid eene betere en omstandigere
beschrijving uitgegeven geworden in vorm van een vlugschrift, formaat
in-quarlo, van acht bladzijden. Wij vernamen deze bijzonderheid in
de onbekende handschriftelijke kronijk van hel Land van Waes, welke
(1) De wonderbare maagd Sinle Amelberga, Brussel, II. Gocmaere, 1872.
(*) Ibidem blad/.. 383 en volgende.
98
wij over eenigc maanden in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel
ontmoet hebben en waarvan de opsteller, Jacobus-Antonius de Castro,
priester te Waesmunster, en neef van den welgekende» hoogscliepen
Frans-Jozef de Castro, het goede gedacht had, de voormelde gedrukte
beschrijving over te nemen (i).
Eene kleine opzoeking in den kataloog der rijke boekerij van onzen
Kring, onlangs opgestcld door onzen ieverigen boekbewaarder, heeft
ons geleerd, dat er een exemplaar van dit zeldzaam schrift in de
boekenzaal des Krings berustte (-2). Het heeft, volgens eene aantee-
kening, die voorkomt op het eerste blad, toebehoord aan zekeren J.-B.
Nys, priester van het Oratorie, en werd waarschijnlijk verkregen of
aangekocht na de verschijning van De Uoo’s werk.
De titel van dit zeldzaam en eigenaardig schrift luidt als volgt :
Den nieuwen Ommegang den welcken sal geschieden binnen de Bnrgl en
Ileerelyckhede van Tcmsche mei Cavalcade en Triumph-Waegens. Op
den 15 Juli 1755. By gelegenheyt van de thiende Eeuw, dat het
gemelde Temsche het gelach gehad heeft, dat de II. Amelberga haere
Dalronersse dese haere lleerlyckhcyt ende Er/fenisse persoonelyck bewoont
heeft. De T riumph-W agens , en voordere Konst-Stucken zyn alle uyt-
gevonden en uyt liefde gratis uytgewerckt door Liefhebbers Inboorlingen
van ’t selvc Temsche. — Te coop by Judocus Geyrsl in de Kasteel-
strate ontrent het Drochie-huys tot Temsche (3).
Buiten hetgeen wij daar komen voor te lezen , behelst het boekje
nog als inleiding een kort begrip van Amclberga’s leven, en, als
slot, een lied ter harer eere. Wat den schrijver of opsteller aangaat,
deze is ongekend gebleven; wat er van zij, wij durven dit verhaal,
naar aanleiding der Lalijnsche en Vlaamsche jaarschriften en spreuken,
die er in voorkomen, toeschrijven aan een of meer leden van de
vermaarde rederij kkamer van Temsche , genaamd de Wynyaertrancke (4).
(1) Emile Dilis. Une nouvelle chronique du pays de U 'ues. Annalen des Krings,
deel XXV, ld. 127.
(t) Maron de Reinsbcrg-DQringsfeld heeft dit werkje gekend. Hij noemt het in nota
op bl. 32, deel II, van zijn Calendrier beige, Brussel, 1861.
(3) Om wille der zeldzaamheid van dit stuk en voor het nut dat het wclcens zou
kunnen opleveren, denken wij wel te doen met het hierna in zijn geheel over te
nemen.
(4) de Potter en Broeckaert (Temsche, bl. 192) zijn ook van gedaeht, dat de
confraters dier Kamer ook veel bijdroegcu tot de inrichting van den feeststoet , op
louw gezel in 1759, te Temsche, tijdens de inhaling van Karei van Lorreinen ,
gouverneur der Nederlanden.
Nu de reden, waardoor dit verhaal zoo zeldzaam is geworden, ligt
waarschijnlijk hierin, dat het op een klein getal exemplaren getrokken
werd en ook de weinige acht die er, op het oogenblik der gebeur-
tenis, zoowel vroeger als heden, verleend wordt aan dergelijke
schriften. Hoe moeilijk is het soms niet in onze dagen programma’s
of beschrijvingen in de hand te krijgen van feesten die over tien,
twintig jaren plaats grepen en waarvan honderden , soms duizenden
afdruksels verspreid werden ! .Men koopt gemakkelijke zulke schriften,
gretig worden ze gelezen en op den dag der plechtigheid aandach-
tiglijk geraadpleegd; maar cens deze achter den rug, dan worden ze
of spoedig verscheurd, of in de papiermand geworpen, of tot ver-
maak aan de kinderen gegeven !
Onder dit opzicht lazen wij over een paar weken in een Antwerpsch
dagblad (i) eenige wenken, welke wij hier gerust mogen herhalen,
in de hoop dat wel eenige onzer aanhoorders die raadgevingen zullen
onthouden en ook toepassen. « Verniel nooit, zegde de schrijver van
» ’t artikel, noch een geschreven, noch een gedrukt stuk, hoe onbe-
» duidend het U mag voorkomen. Na zeven jaar zult ge er belang in
» stellen; na andermaal zeven jaar zult ge oordeclen dat het volkomen
» waard is om bewaard te worden. Twintig jaar later zal het dienst
» bewijzen en bijgevolg waarde verkregen hebben. In minder dan eenc
» eeuw is het oprecht kostbaar geworden. Hetgeen op zijn eigen
» waardeloos is, verwerft, bij samenvoeging met andere stukken, cene
» groote waarde. Het is de geschiedenis van de nul geplaatst achter
» een ander cijfer ».
Nemen wij thans het feestverhaal van 17o3 ter hand en laten wij
Amelbcrga’s cavalcade voor ons voorbij trekken.
De stoet bestaat uit drie deelen.
Het eerste verbeeldt de familie van Karei den Groote, den stam
waaruit Amelberga geboren werd.
Het tweede stelt ons de bijzonderste deugden der heilige voor.
Het derde is de verheerlijking der vorstenhuizen van Oostenrijk en
Lorreinen, waar de toenmalige regeerende keizerin, Maria-Theresia ,
en de gouverneur der Nederlanden, prins Karel-Alexander , aan
thuis hoorden.
Een Schip sierlijk opgetuigd met zuivere witte zeilen en fijn touw-
werk opent de eerste groep. Het is bemand, volgens de Castro, met
(i) La Métropole.
100
jonge zeelieden, die blijmoedig een lied zingen ter eere van de II.
Amelberga, liet lied dat op ’t einde des verbaals overgedrukt staat.
Dit logge gevaarte verbeeldt liet schipje, waarmede de heilige maagd
naar Temsche kwam gevaren.
Volgen een timbalier en eene schaar trompetters.
Daarna eene Faam die, bij middel eener rijkversierde trompet, den
of der heilige wijd en zijd uitbazuint.
Volgt de standaard van Temsche gedragen door eenen wakkeren
ridder, bijgestaan door twee kloeke Itomcinschc krijgslieden. Beide
dragen schilden waarop jaarschriften te lezen staan.
Dan een personnage, die de Burcht en Heerlijkheid van Temsche
vertegenwoordigt.
Nu eene talrijke groep hovelingen en ridders, allen in middelceuwsche
kleeding. In hun midden stapt statig een man van meer gevorderden
ouderdom; breede lokken grijze haren golven tot zijne schouders,
eene prachtige kroon rust op zijn hoofd en een kostbare en met bont
gevoederde mantel bedekt zijne ledematen, liet is Karei de Grootc,
de roemrijke keizer van het Westen.
Eindelijk, een grootc wagen waarop Karei Martel vertoond wordt
en die, begeesterd door de schitterende deugden, de uitstekende
bevalligheid en de edele afkomst van Amelberga, deze dringend ten
huwelijk verzoekt, aanbod dat door de toekomstige heilige kracht-
dadig van de hand gewezen wordt.
Nu komt de tweede groep.
Deze is geopend door eene menigte lieden spelende op musieckale
instrumenten zegt het verhaal; in andere woorden door ecu muziek-
korps.
Dan volgt, ten eerste, de standaard van de II. Amelberga; ten
tweede, een engel te paard, dragende dit eigenaardig opschrift :
Soo GAKT MEN INAER DEN HeMEL.
Het is nu de beurt van een negental jonge maagden alle in een
bevallig, doch zedig tooisel. Door hunne ingetogen houding en de
zinnebeeldige voorwerpen, die zij dragen, ziet men dat zij de bij-
zonderste deugden vertegenwoordigen waarin Amelberga bovenal uit-
muntte.
lol
De Ootmoedigheid heeft eenen spiegel in de hand op denwelken
zij de oogen nederig gevestigd heeft (i).
De Zuiverheid draagt een teeder lam.
De Voorzichtigheid heeft een serpent rond eenen arm en eenen
spiegel in de andere hand.
De Rechtvaardigheid is geblinddoekt en draagt eene weegschaal en
een zwaard.
De Matigheid heeft eenen toom in de hand.
De Kloekmoedigheid eene knols.
liet Geloof eenen kelk en een kruis.
De Hoop eenen anker.
De Liefde een vlammend hart.
De toeschouwers, ofschoon allen die zinnebeeldige voorstellingen
niet te best begrijpen, bewonderen ze nochtans; doch zij schijnen
meer genoegen en smaak te vinden in de rij dierenafbeeldingen die
nu volgt :
Een groote Steur. Het is een der twee visschen die het vaartuig,
dal Amelberga's lichaam naar Gent overbracht, tegen stroom op-
voerden (*).
Een Walvisch fraeij na er ’t leven gemaaid. Volgens het Triuinph
Liedeken is de walvisch een dier van groote macht en Amelberga
eene maagd van groote kracht !
Een schuimend Zeepaard, een wild dier, waarvoor eene reine maagd
niet heeft te schromen !
Een Dolfijn door kinderkens geleid. Dit dier, zegt de fabelleer,
bemint den menseh en won weleens de genegenheid eens kinds. Dus
eene zinspeling op Amelberga's kinderlijke liefde.
fi) De wijze waarop men deze deugd afbeeldde schijnt, op eerste oog, nogal
zonderling. Zij stemt evenwel zeer goed overeen met eene oude Kransehe spreuk
luidende :
qui bien se mire
Uien se voi.
qui bien ce voi
Bien se couoi.
qui bien se conoi
Peu se jirise.
Wij troffen deze aau op eenen kleinen spiegel, van de XVIe eeuw, welke in de
verzamelingen van het oudheidkundig Muzeum van Antwerpen berust.
(i) Volgens het verhaal heeft slechts eenen sleur het vaartuig vóórgezwommen. Al
de heiligbeschrijvcrs spreken nochtans van twee steuren zwemmende aan beide kanten
van het schuitje. (De Roo , nota op bl. 210). Wij geven den voorkeur aan dit laatste
gezegde, omdat deze overlevering algemeen aangenomen wordt.
10-2
Eene trotsclie witte Zwaan.
Eindelijk, als slot van dit deel, komt weer een kunstig opgetim-
merde wagen , waarop Anielberga in de hemelscbe glorie vertoond
wordt, omringd door de talrijke heiligen harer maagschap. Er staat
te lezen oj» dit gevaarte, onder andere jaarschrilten :
sIC fLoret thaMIsIae DeCor.
Soo glinstert het Pronck-stucil van Tiiemscue.
Nu is liet de beurt van het derde deel of de verheerlijking van
de heersehende vorstenhuizen. De spreuken en jaarschriften, welke er
in voorkomen zijn in zulken \ leienden, overdreven en opgeblazen
toon opgesteld, dat wij er zeker eenige moeten opnemen. De
Temschenaren \an dien tijd moesten wel \urige vaderlanders zijn indien
de taal, die ze dien dag voerden, de trouwe tolk hunner innerlijke
gevoelens was. Men hoore aanstonds hunne al te geestdriftige uit-
boezem in gen.
Eerst timbalier, trompetters, standaarddrager en Komeinsche strijd-
kneehten.
Dan een drietal huzaren en alweer een Komeinsche krijgsman. Zij
dragen toestellen, waarop te lezen slaat :
Vrome worden van vrome geboren.
De cloecke Adelaers en brengen geen machteloosb Duwen voors.
Niemant van d'Oostenryckse Stam geeft syne latynsche voor-Ulders
SILCKEN MOED.
Dat Joseph ci.oegk opgroeyt uyt Carei. groot geresen.
Die de manaftigheyt van nu af heeft in 't wesen.
Joseph II, in 1741 geboren, had dus slechts den ouderdom van
twaalf jaar bereikt !
Nu komt een llinkc Arend, waarop een jonge en prachtig uitge-
doschte knaap gezeten is. Het is Maria-Theresia’s oudste zoon, de
toekomstige keizer Jozef II. Eene schaar Uostenrijksche soldaten om-
ringen den zoon hunner vorstin. Eenigen dragen kartels, waarop de
vaderlandslievende gevoelens der Temschenaren vertolkt zijn.
103
Op de eerste las men :
Dat Joseph dat opgroeyende Kim soo opgroeyt, dat sy.ne Wanden ,
ALS I1Y SAL OORLOG VOEREN, VOOR HEM SCl'DDEN EN' REVEN'!
Dit was onbetwistbaar een schoone en redelijke wensch waarbij
men zich bad kunnen bepalen. Doch neen, men wilde den jeugdigen
aartshertog nog meer vleierij toezwaaien :
Dat hy mag overwinnen die van sy.ne voor-Olders niet en syn overwonnen !
Nog niet voldoende voor de toenmalige strijdlustige inwoners van
Temsche. De zoon hunner keizerin moest een tweede Alexander, een
tweede Cesar worden, vermits er op de derde kartel te lezen stond :
Dat hy mag winnaer syn van heel de weirelt !
En zeggen dat bet de Temschenaren waren die, 30 jaren later,
den rijkskanselier de Crumpipen, ’s keizers man van vertrouwen,
hielpen aanhouden en in hechtenis zetten (t)!
Thans komt het prachtigste stuk van den stoel aan. De zegewagen
waarop Francisais 1 en Maria-Theresia , omringd door hunne familie-
leden, waaronder Karel-Alexander, de beminde gouverneur-generaal
der Nederlanden, en Anna-Carolina, zijne gemalin, zuster der keizerin.
Deze wagen, die onder andere versieringen de wapens van Oostenrijk
en Lorreinen draagt, is buitengewoon zwaar en groot, want men
heeft er zes paarden voor gespannen.
Hiermede is de ommegang nog niet ten einde. Er moet nog iets
te voorschijn komen, dat het volk in blijmoedige stemming moet
brengen, te weten de achtbare reuzenfamilie, beslaande uit den
grooten Reus, de Reuzin en de Reuskens.
Maar wat verwekt nu toch dit algemeen vroolijk gelach ? Het zijn
de vieze sprongen en luimige parten van eenen moor, eenen stoer ten
Indiaen zegt het liedeken, leidende met den toom eenen grooten
(i) de Potter en Broeckaert. Temsche, bl. lil en 112.
Wij maken deze zinspeling niet om liet gedrag der Temschenaren, in deze zaak,
eenigszins te laken , maar enkel om de overdrevenheid huuner vaderlandslievende
uitboezemingen beter te doen uitsebijnen.
1 04
Kemel, die volgens hetzelfde dichtstuk een sermant of bevallig voor-
komen had.
Vóór dit sermant beest werd een toestel gedragen waarbij, in de
volgende woorden, de toeschouwers zeer beleefdelijk verwittigd werden
dat alles afgeloopcn was :
aLLes g es I en hIer aCter Is Den keMeL.
Het schijnt — en dit zij hier terloops gezegd — dat de plaats — de
laatste van al — in dezen stoet aan den kemel toegewezen, het dier
wel eenigszins verbitterd had en ook opmerkingen onder het volk
verwekt had, want zeven jaar later, toen prins Karel-Alexandcr van
Lorreinen , plechtig te Temsche onthaald werd, was het ditmaal de
geliefkoosde kemel, die den feestoptocht opende, zeggende aan de
toeschouwers :
l)c Kemel vreest, men hem weer sou van agter stellen,
Alwaer hij van de rest niet veel leist te vertellen.
Hierom met ongedult loopt hij van voor en uijt ,
Om van 't gheen volgen sul te toonen een besluijt (i).
Thans nog cenige woorden van loutere geschiedenis, namelijk over
den oorsprong der toestellen, die in den onderhavigen stoet voor-
kwamen en over hetgeen er later van geworden is.
De triomfwagens en de arend, waarop Maria-Theresia’s zoon gezeten
was, werden ongetwijfeld vervaardigd ter gelegenheid van het feest
van 1753. De andere figuren : Schip, Reus, Reuzin, Reuskcns, Steur,
Walviseh , Dolfijn, Zeepaard, Kemel en Zwaan, moeten veel ouder
zijn , zoo niet hadde de opsteller des verbaals zich niet bepaald
aan eene eenvoudige melding.
De gewoonte van godvruchtige betoogingen op te luisteren met
voorstellingen van fabelachtige gedrochten, van wondere en zeldzame
dieren, met renzen en reuzinnen, enz., is, in onze gewesten, zeer
oud en bijna algemeen.
In de XIVe eeuw, luidens een eventijdig handschrift, berustende in
het kerkarchief van Temsche, was reeds de jaarlijksche ommegang
der relikwien der II. Amelberga, langs de grenzen der parochie,
begeleid door guichelaars (?) en andere tooneelzolten , poetsenverhoopers,
(i) Annalen des Krings; deel 1, bl. 79.
1 05
orgelspelers , trompetblazers, trommelslagers, viool- en citerspelers (i).
Uit die omstandigheid denken wij wel te mogen afleiden, dat de
lustige Temsclienaren niet lang zullen vertoefd hebben om ook allerlei
wondere en fabelachtige voorstellen bij bunnen ommegang te voegen.
Schip en Steur zullen zekerlijk de eerste ingevoerde figuren zijn
geweest; Walvisch, Dolfijn, Kemel, enz., zullen later te voorschijn
gekomen zijn.
Die voorwerpen zijn lang in dienst gebleven (2). Volgens De Hoo
bleven zij voortleven tot omtrent de jaren 1830, wanneer ze achter-
gelaten werden om reden zij leenemaal versleten en onbruikbaar
geworden waren. Tijdens het jubelfeest van 1872, kwam men op hot
gedacht de oude en vermaarde cavalcade herin te richten , doch voor
ons onbekende reden had men het ongelijk van dit ontwerp af te
zien. De zoogenaamde oorlogsfregaat , een bevallig opgetuigd schipje
opgetimmerd op oenen wagen, en een Steur, waarop eene jonge
dochter verkleed in eene heilige Amelberga plaats neemt , zijn de
eenigste stukken, die thans nog bij gelegenheid in plechtsloetcn
gebruikt worden.
Ziedaar, zoo goed mogelijk beschreven, den stoet, die in 1733,
de straten en wegen van Temsche doorkruiste. Of die optocht kan
opwegen met andere toenmalige ommegangen, feesttreinen , enz., die
in grootere sleden of plaatsen op touw gezet werden, zouden we niet
durven beslissen, immers men moet rekening houden van de omgeving
waarin zulke betoogingen plaats grijpen en de middelen waarvan men
beschikt. Wat er van zij, wij moeten openhartig bekennen, ondanks
het stilzwijgen der besprokene beschrijving nopens de kleedij der
( «) En wel namelijk in het land van Wacs. Zoo vinden wij te Sint-N’ikolaas, eenen
Kemel , geleid door eenen danser, en eenen Dollijn , waarop een knaap gezeten
was. Men stelde daar ook voor, op eenen wagen , de Drie Koningen en liet stalleken
van Bethleëm (Annalen des Krings, deel I, bl. 302).
Rupelmondc bezat ook Reuzen, Kemels, Draken en eenen Neptunuswagen. Die
toeslclicn werden bewaard in liet zoogenaamd Reuzenhuys of Pronkhuys. (Zelfde bron).
In liet naburige Dendermonde merken wij, in 1754, liet bestaan van eenen Indiaan,
eenen Reus, eenen Kemel, twee Zeepaarden, eene Zwaan, eenen Walvisch en een
Rad van Avonturen. (Onuitgegeven Kronijk van Jac.-Ant. de Gastro; Koninklijke
Bibliotheek te Brussel, Handschriften, N. II 3(517, bl. 34G).
(i) Zij dienden meest allen namelijk in Augusti 1759 tijdens de meergemelde inkomst
van Karei van Lorreinen. Wij merken er deze bijzonderheid dat de Walvisch toen
bestegen was door den zeegod Neptunus.
(3) De Roo’s werk, bl. 380. Latijnsche tekst op bl. 47G.
14.
106
figuranten en liet voorkomen der wagens — want het schrift is
blijkbaar opgesteld met liet doel om de zinspreuken, gedichten en
jaarschriften, die er tentoongesteld werden, te vereeuwigen — wij
moeten bekennen, zeggen wij, dat Amelberga’s cavalcade van 1753
ecu zeer fraai opzicht luid en hare samenstelling tot eer strekt der
inrichters en medewerkers van ’t heuglijk feest. Ook mogen wij er
niet aan twijfelen of deze ommegang zal de bewondering afgedwongen
hebben der talrijke Wazenaars en vreemdelingen, die zich den to"
Juli 17ö3, in het uitgestrekte en bekoorlijke Scheldcdorp verdrongen.
EMILE I H LIS.
BIJLAGE.
DEN
NIEUWEN
OMMECA N 0
DEM WELCKEN SAL GESCHIEDEN BINNEN
DE BURGT EN H EERELYCKHEDE
VAN TEMSCHE
MET
CAVALCADE
EN T R I U M P H- W A EG E N S
OP DEN 1 o JULY 1753.
By gelegenheyt van de thiende Eeuw, dat het gemelde
Temsche het geluck gehad heeft, dat de II. Amelberga
haere Patronersse dcse hare Heerclyckheyt endc
Erffenisse pcrsoonclyck bewoont heeft.
Do Triumph-Waegens, en voordere Konst-Stucken zyn alle
uyt-gevonden en uyt liefde gratis uytgewerckt door
Liefhebbers Inboorlingen van ’t sclve Temsche.
Te coop by JL'DOCLS GEYRST in de Kastecl-strale
ontrent het Prochielniys tot Temsche.
KORT BEGRYP
van het leven van de
H. AMELBERGA.
JDe llcylige Maeght Amelberga van ’t Konincklyck geslacht der
Pipinen , en van Carel den Grooten lierstelder van liet Keyser-ryck in
den westen ufkomstigh, geboren in Ardenne, groeyde van Jongs af
soodacnigli op in deugden, en lieyligh leven, dat sy diende tot ver-
wondering van alle menschcn : waerom sy door den raad van den
II. Willibrordus eersten Biscop van Utrecht, en Apostel van Vrieslant
gestelt wirl onder de Bestiering van de II. Landrada Abdisse van
Munslcrbilsen , onder wiens bestiering sy haere Maegdelyckc Suyvcrlieyt
aen Godt Opolferende, daegelyckx toenamp in alle soorten van
deugden, Mirakelen. De faam van haere schoonlicyt endc deugden
tot kennis gekomen syndc van den Sone van Pipinus Vanherstal met
naeme : Carolus Martellus, die, vergeselscapt van ühodinus Broeder
van de II. Amelberga , komende terplatsc daer sy woonachtig was,
haere schoonheyt siende, en de Edelheyt van hacr geslacht bevroe-
dende soodaenig wirt met liefde tot liaer ontsteken, dat sy haer ten
houwclyck versocht , liet gene sy, als aen Godt verbonden, cloeck-
moedig weygerde. Carolus hier door te meer opgehilst soo door
beloften als drygementen , en gewelt haer hier toe praemende, narnp
sy luieren toevlucht tot de bescherming van de Glorieuse Maeght , en
Moeder Godls Maria, onder wiens gelcyding sy quamp nacr haere
Parochie ende lleerlyckhcyt van Temsche op de Schelde, waer van sy
tydelycke Vrouwe was. Aldaer heeft sy ter ecren van de II. Moeder
Godts een Kcrcke opgerecht, waer in sy, nacr hel eyndigen van hacr
lleylig, en Mirakeleus leven, out syndc 51 jaeren, wiert begraven in
het jaer ons heere 772, wiens reliquien aldaer (want haer Lichacm
Mirakeleus gevonden syndc, is in liet jaer 870, eenen Visch genaemt
Steur tegen stroom liet Schip voorswemmende, overgevoert naer Gent
109
in de Abdey van S. Peelers) tot lieden nog syn rustende, endc door
menigvuldigen toeloop van volck nvt alle gewesten , besonderlyck den
vierden Sinxendag, endc den tienden julii oft Sondaags dacr naer
besoglit, ende geëert worden niet sonder veelc uytwercksels van
Mirakelen.
Het is nu de tiende Eeuw, dat de Burgt ende Heerlyckheyt van
Temsche liet geluck geliadt heelt dat de II. Amelberga luiere Patroo-
nersse dese liaer heerlyckheyt , en erflenisse persoonelyck bewoont
heelt.
Soo : Molanus in Kat: S: Belgii, item in indiculo. item : Mabillion
in actis SS. Ordinii S. Bcnedicti. item Ilagiographi Societ. Jesu in
Actis SS. 10 Julii.
KORT BEGRYP
VAN 1>K
TRIUMPH-WAGENS IN CAVALCADE.
De verdeelinge beslaet voornamentlgc/c in dry Togten.
Den eersten verbeidt de Familie van Corel den Grooten, waer uyt
Gesproten is de Heylige Amelberga , versmaedende de Konincklycke,
en weirelsche Pracht.
Den tweeden vertoont de besonderste Deugden, daer sy in uylgc-
schenen heeft , waer door sy gekomen is tot de Heinelsche glorie.
Den derden verbeid liet lluys van Lorreynen , voorskomende, gelyck
Amelberga, uyt het Geslagt van Carel den Grooten, ende gealliëert
met het lluys van Oostenryek.
Eersten Op-Togt.
Wort be gonst met het Sciui» waer mede de II. Amelberga, onder
de bescherminge van de glorieuse Maeght, en Moeder Godts Maria
alhier is aengekomen, vluchtende het Houwelyck van Carolus Martellus.
De Hy-bendc gaet in dese orden :
1. Den Timballier, en de Trompetters.
2. De Faam hebbende een Trompet in d’handt , waer mede sy schcynt
te willen Uytblasoenen den Lof van de II. Amelberga , op het af-
hangende Cieraet van de Trompet is uylgedruckt dit Jaer Schrift :
110
præConIa aMeLberg.e regIa De stIrpe Cano.
IcK VERKONDIG DEN’ Lof VAN AmELBBRGA
Gebortig uyt Koninckeycken STAM.
3. Ecnen liidder voerende den Standaert van Themsche, van weder-
syde omcingelt van twee liomynen met dese Jaer-Schriften :
Den Eersten : iiILarI CorDe CanIte sponsaM.
Den Tweeden : ChrIstI DILeCtaM.
Met bly gemokt condigt hier uyt
De wel Beminde Ciiristi Bruyt.
4. De Burgt, en Ileerlyckheyt van Temsche, voerende in liaeren schilt
dit Jaer-Sclirift :
ISTA BEnIgNA.
DUM VIrgo eXIstIt faUtrIX, nlC faU ST a qL’IesCo.
Het gunstig Hert van dese Maegt
GEEFT MV GELUCK , EN VREES VERJAEGI1T.
5. Carel den Grooten Vergeselscapt van sync hovelingen , voor liem
reydt cenen liidder met dees divies :
llic restauravit imperium Occidentale.
Desen heeft herstelt het Keyser-ryck in den Westen.
G. Volgt eenen Triumph-wagen Verbeidende, hoe dat Amelberga liet
Houwelyck van Carolus Martellus Veragt.
Boven den wagen wort gelesen dit Jaer-Schrii't.
saCraT/E Deo piiLMItIæ pLaCent.
De eerste Vruchten ai.tvdt beiiaegen
Als die akn Godt worden opgedragen.
Desen Wagen wort gevoert van twee Genii, dragende dese naer-
volgende Jaer-scliriften.
Den eersten. ILLa DespICIt aMeLberga.
Den tweeden. CaroLI MagnI De stIrpe Creata.
AMELBERGA uvt het Geslacht
VAN CAREL GROOT DIT AL VERACHT.
Tweeden Op-Togt.
Wort geopent met Musieckale Instrumenten.
Hier naer de Ry-bende op dees orden :
I. Den Standaert van de II. Amelberga.
'. 2 . Eenen Engel te Peirt met dese spreuck :
Sic Uur ad As tra.
Soo GAKT MEN NAER DEN HEMEL.
3. d’Oodmoedigheyt en Suyverheit ieder met hun kenteeken.
d’Ootmoedigheyt : de rechte handt houdt sy op de Borst , in de
slineke heeft sy eenen Spiegel, op den welcken sy de Dogen
nederig gevestig heeft , ter oorsaeek dat de Ootmoedigheyt voors-
komt uyt de kenisse haer selfs.
I)c Suyverheyt gekleet in ’t wit, en de Gogen eenigsins bedeckt
in d’handt draegt sy het af-beeldsel van een Lammeken.
4. De vier Cardinael-zedelycke Deughden , ieder met hun kenleecken.
De Voorsichligheyt heeft rontom den Arm een gevloeide Serpent,
in de handt eenen Spiegel.
De liechtveirdigheyt de Oogen bcdeckt in d'een handt een Wecgscael,
in d'ander een Sweirt.
De Maetigheyt met eenen Toom in d’handt.
De Cloeckmoedigheyt met een knods in d’handt.
5. De dry Goddelycke Deughden ieder met syn kenteccken.
liet Geloof met eenen Kelck in d'een, en een Kruys in d’ander
handt.
De llope met een Ancker in d’handt.
De Liefde met een vierig Hert in d’handt.
In dese Deughden heeft de II. Amelberga besonder uyt-geschenen.
G. Volgt den Steur, den welcken haer II. Lichaem , vervoert wordende
naer d’Abdye van S. Peelers tot Gent tegen Stroom heeft voor-
geswommen.
7. Volgt den Walvis, Zee-peirt, Dolphyn en Swaen.
8. Desen togt sluyt met eenen Triumph-waegen , voorsgetrocken van
vier Peirden verbeidende de II. Amelberga in de glorie benevens
de Heyligen uyt haer familie.
! 12
Boven den Waegen wort gesien dit Jaer-sclirift :
aMeLberga spLenDesCIt In gLorIa.
aMeLberga bLInCkt In De gLorIe.
Voor den Wagen wort gcvoert dit Jaer-schrift :
sIC i'Loret thaMIsDe DeCor.
SOO GLINSTERT HET PRONCK-STUCK VAN TllEMSCHE.
Derden Op-Togt.
Wort gcopent met Timbal en Trompetters.
Waer naer :
1. Eenen Standaert.
2. Dry Uomynen , den middcnstc met dit Schrift :
Progenies Caroli magni de Sanguine nata
llic sequitur ......
Hier volgt het ci.oek Geslacht ivt Carel groot gesproten.
3. Dry Hussaeren met dese spreucken :
Den eersten Furies creantur fortibus.
Vrome worden van vrome geboren, llorat. 4. IJ. 4. gesang
Den tweeden Nee imbellem feroces progerunt
Aquilce Columbam.
De cloecke Adelaers en brengen geen maciiteloose
Düyven voors... llorat. 4. Iloeck 4. gesang.
Den derden Nee quisquam Austriaca de Genie lalinos
In tantum spe tollet avos.
Niemant van d'Oostenryckse Stam geeft syne latynsche voor-
Olders sulcken moed. Virg. 6. liueek.
4. Eenen llomeyn met dit volgende :
Gresce Joseph Caroli magni de sanguine na te,
Ante unnos curamque gerens, animosque viriles.
Dat Joseph cloeck opgroeyt lyt Carel groot geresen,
Die de hanaftigheyt van nu af heeft in 't wesen.
5. Den Ars-llertog Josephus sittende op eenen Arcnt, omcingelt van
verscheyde llussaren, voerende dese volgende versen :
— H3 —
Filius accrescens Joseph sic crescat , ut omnes
Ilic duin bella geret, gens Inimica tremat !
Dat Joseph dat opgroeynde Kint soo opgroeyt, dat syne Vyanden,
ALS HY SAL OoRI.OG VOEREN , VOOR HEM SCCDDEN EN BEVEN !
Filius accrescens Joseph sic crescat, ut ommes
Armis devincat , quos nequiere Patres!
Dat Joseph dat opgroeyende Kint soo opgroeyt, dat hy mag over-
winnen DIE VAN SYN VOOR-0uDERS NIET EN SYN OVERWONNEN !
Filius accrescens Joseph sic crescat, ut omnes
Una Domus victi dividat orbis opes !
Dat Joseph dat opgroeyende Kint soo opgroeyt, dat hy mag Winnaer
SYN VAN HEEL DE WeIRELT !
6. Volgt eenen Triumph-waegen , voors getrocken van ses Peirden,
verbeidende den Keyser en Keyserinne met de lieele Keyserlycke
Familie. Syne Konincklyke Hooglieyt Carolus Alexander Hertogh
van Lorreynen ende Baar, Gouverneur generaal deser Nederlanden,
ende Anna Carolina Suster van syne Keyserlycke Majesteyl, voor
den Waegen syn te lesen dese Versen :
Cara Deo soboles genus orbe dilatet , et orbi
Imperet, atquc Deo serviat ense , fide.
Boven den Wagen wort verbeeldt de Wapen van Oostenryck en
Lorreynen met dit divies :
• • • • • . Par nobile junxit
Connubialis amor .......
Het Houwelyck heeft dit Nobel Paer
Tot geluck van ’t Ryck vereent te gaer.
Onder die Wapens syn te lesen dese volgende Versen :
Magna Theresa suo cum Cœsare conjuge vivat,
Qui summum in Terris restituère genus !
Lang leeft IHERESIA, FBANCISCUS bygemelt
Die 't principaelst Geslacht op d’Aerd hebben herstelt !
Dese dry togten worden gesloten met den grooten, Reus, Reusin,
en Reusken, en met eenen Kemel waer voor gevoert wort dit Jacr-
schrift :
aLLes gesIen
hIer aCter Ls Den keMeL.
LIEDEREN
TER KEREN
VAN DE IIEYLIGK
AMELBERGA.
Borgers wilt nu met Laurieren
En met Leli-blom verderen
Amelberga uwe Maeglit
Daer gy soo den roem op draegt.
Wilt liaer singen, wilt liaer prysen ,
Wilt liaer allen lol' bewysen,
Met gesang, en volle vreught
Sy verdient dit om liaer Deuglit.
Laet soo groot uw driften wesen ,
Dat gy selven wort gepresen :
Maer siet dat gy oock betracht
llacre Deuglit, die gy soo acht.
Niet en kan meer luyster geven,
Als een suyver Hert, en leven;
Al den luyster selfs verdwynt
Daer den Maegdom niet en schynt.
Sy t gy suyver, Ziel en Sinnen
Blincken als een Son van binnen;
Uwen Maegdom schiet een strael,
Die doorboort des Hemels Sael.
Uwen lof wort daar verheven ;
Al de Geesten die daer sweven
Maeeken eenc volle vreugt
Om den glans van uwe Deuglit.
Men siet Godt den Throon bereiden.
Daer men U eens op sal leyden ,
Van nu af de Leli-kroon
Vlecht men daer voor uwen loon.
Amelberga siet men bieden
Over al liaer Borger-lieden
Veel geluckx en eer en lof
Door geheel het Hemels-hof.
Ito
Haer vol blydscap lioort men singen
Nieuw en onbekende dingen
Sy biedt Godt voor liaere lien,
Die haer lof en eer toe bien.
Ah hoe waer het goet voor Temsche
By haer geert te syn naer wensche !
Temsche sou dan syn verblydt
Hier wel eens maer daer allydt.
Tot meerdere Eere ende glorie Godts
En van de Heylige Amelberga
Patroon ersse van Temsche.
MISCELLANÉES.
I.
L’OBSERVATION DES DIMANCHES
ET JOURS DE FÊTE
dans le Diocèse de Gand au commencement du XVIIe siècle.
Les Dimanches et jours de fête ne furent pas fort strictement
observés sous le régne des Archiducs. Les choses en étaient arrivées
à ce point que le septième évêque de Gand, Antoine Triest, se vit
obligé de sévir. Confirmant les placards antérieurs, il publia le 12
Juin 1622, une ordonnance sur la matière. Mais il semble que ces
prescriptions ne produisirent que peu ou point d’eflét, car l’évêque
se vit obligé de republier son édit dès le 19 Septembre 1624. (i)
Dans son préambule le prélat constate qu’à la suite des malheurs
des temps l’observation des Dimanches et jours de fête est presque
tombée en désuétude, non seulement dans les villes, mais aussi au
plat-pays, au grand dommage des âmes et au grand scandale des
gens pieux.
¥ ¥
L ordonnance prescrit principalement des mesures d’ordre général ,
mais elle en contient aussi quelques unes qui s’appliquent spé-
cialement à Gand. Elle débute par cette déclaration de principe
qu’aux jours de grandes fêtes, les Dimanches, les jours de fête
chômée, aux fêtes des patrons ou patronnes de chaque paroisse, et
en ce qui concerne spécialement Gand : le jour de la décollation de
S1 Jean, à la S‘ Bavon (lr Octobre) et à la S1 Liévin (12 Novembre)
il est strictement interdit à quiconque d’exécuter soi-même ou de
(i) Placards de Flandre — 111
8.
118
faire exécuter, soit par les membres de sa famille, soit par des gens
de métier, tout travail pénible (slafelyck werck), tout commerce, tout
métier, toute culture , tout chargement ou déchargement de bateaux
ou de chariots, de bière, bois, briques, chaux et pierres ou d'eflec-
tuer le transport de ces marchandises.
Il est en outre défendu de tenir des marchés publics; ceux-ci
devront avoir lieu la veille ou le lendemain. Il est strictement défendu
de vendre ou d'acheter des immeubles, d'acheter ou de vendre des
merceries, des draps, de la toile, des chapeaux, des souliers ou
d'autres objets, soit à portes closes, soit à boutique ouverte. Mais
pour cause de nécessité il est permis de vendre du pain, des épice-
ries, du sucre, de la graisse alimentaire, du poisson, des volailles,
du beurre, du fromage, des œufs et d'autres aliments. Cependant les
marchands ne pourront pas ouvrir leurs montres, ni exposer leurs
marchandises pour attirer le client. Ils ne pourront non plus colporter
ces aliments sur les marchés et dans les rues. Le tout à peine de
de trois florins Carolus et de correction arbitraire.
Néanmoins, exception est faite pour le fromage à la crème (May-Kaes
ofte Zaen), qu’on pourra commencer à colporter dès après les vêpres.
Quant au lait, il pourra être débité sur la voie publique en été
jusqu’à sept heures du matin, en hiver jusqu'à huit heures et l'après-
midi à partir de quatre heures. Il est défendu de donner ou de
prendre en location des lames de tisserand, mais on pourra les
ramener au domicile du propriétaire et en rapporter d'autres, pourvu
que ce transport ne comporte aucun contrat nouveau et s'effectue en
dehors des heures du service divin , du sermon ou du catéchisme.
Il est également défendu d'ourdir ou de préparer des draps.
Cependant il sera permis (excepté aux quatre grands jours de fête,
aux fêtes du S* Sacrement, à l'Assomption et aux jours auxquels
il y a procession générale extraordinaire) de tenir à partir du kleyn
been-huys jusqu’au kauter marché d’oiseaux vivants, de lapins et de
pigeons, depuis la fin de la grand’ messe jusqu’à une heure. Mais
on ne pourra y vendre des cages à lapins, des filets ou autres objets
similaires, et on ne pourra y jouer les oiseaux et les lapins aux dés
ou aux cartes, ni parier à leur sujet, sous peine de trois florins.
Les jours de dédicace et de kermesse on pourra établir des échoppes
de menues merceries jusqu'à neuf heures du matin et après la
grand' messe, mais en dehors des cimetières.
Les loteries, jeux et paris sont strictement défendus les Dimanches
et jours de fête, à charge de douze florins d’amende pour les
tenants et de trois florins pour les joueurs.
119
11 est interdit de donner des représentations théalrales, des esbate-
ments ou d'y assister, n'importe en quel endroit.
Il est défendu d'ouvrir des écoles de danse et de jeu, si ce n’est
de onze heures à une heure et après les vêpres de l’église principale.
Néanmoins cette permission est retirée pour les Dimanches de I'Avent
et du Carême, pendant toute la semaine sainte, aux jours de l’Ascen-
sion, du S* Sacrement, des quatre fêtes de la S,e Vierge, de S1 Michel,
de la Toussaint et de procession générale, sous peine de douze florins
d'amende pour les tenanciers et de trois florins pour les danseurs
et les joueurs.
Il est défendu de jouer à la halle dans les rues avant onze heures
du matin et depuis une heure jusqu'à la fin des vêpres. Défense
aussi d’ouvrir des jeux de paume, d'y jouer et d’aller y voir. Défense
encore d’ouvrir et de fréquenter tous jeux de boules, champs de tir
à l’are ou écoles d’escrime avant onze heures du matin, le tout à
peine de dix florins earolus pour les exploitants et de t rois florins
pour les assistants.
Interdiction aux aubergistes, taverniers, concierges des tirs à l’arc
et cabaretiers de donner à boire ou à manger à qui que ce soit avant
la fin de la grand’messe. Exception est faite en faveur des voyageurs
de passage. Défense également de débiter de l’eau-de-vie, si ce n’est
après la grand’messe.
Défense de tirer des coups de feu, de jouer à la balle ou de se
livrer à tous autres jeux autour des églises et dans les cimetières,
ou d’y déposer des ordures, à peine de trois florins d’amende. Les
parents et tuteurs sont responsables des faits de leurs enfants et
pupilles.
Il est défendu aux enfants de jouer sur la voie publique pendant
les services divins et à l'heure du catéchisme. Celui-ci sera organisé
dans toutes les paroisses.
Comme il importe que la communauté soit toujours approvisionnée
de farine, et comme le vent n'est pas toujours favorable et que de
plus il y a quelquefois disette d’eau pour activer les moulins, les
meuniers pourront travailler les Dimanches et fêtes, excepté aux quatre
grandes fêtes, la Circoncision, l’Epiphanie, l’Ascension, la Fête-Dieu,
les fêtes de la Sle Vierge, les fêtes des patrons et de la dédicace de
chaque paroisse. Néanmoins ils devront arrêter leurs moulins à sept
heures du matin depuis la mi-Mars jusqu'à la S1 Bavon (lr Octobre)
et à huit heures pendant le restant de l’année ; ils pourront reprendre
le travail à trois heures de l’après-midi. Mais défense de moudre sur
120
des moulins à chevaux ou à bras. Défense aussi d'amener du grain
au moulin ; en cas de nécessité il sera permis de rapporter la farine
aux clients à partir de six heures de l'après midi en été et cpiatre
heures en hiver. Interdiction aussi de retailler les meules. Le tout à
peine de six florins d’amende pour la première contravention et de
correction arbitraire pour la seconde.
Il est défendu de circuler avec des charrettes ou des chariots de
meunier, de transporter du vin, de la bière ou d'autres marchandises
par les rues, à moins que deux ou trois jours de fête ne se suivent.
Les boulangers pourront cuire le Dimanche jusqu’à quatre heures
du matin et aux jours de fête, excepté ceux interdits aux meuniers,
jusqu’à sept heures en hiver et jusqu'à six heures en été. Mais tout
devra être terminé avant ces heures et la cuisson doit se faire stricte-
ment à portes closes, sous peine de trois florins d’amende.
Pour prévenir la soif qui pourrait tourmenter la communauté par
suite de disette de bière, il est permis aux brasseurs de retourner
le malt qui menacerait de germer trop fort, mais il leur est défendu
d’en monter sur la touraille ou d’en descendre, si ce n’est avant
six heures du matin et après six heures du soir. Il leur est défendu,
même s’ils doivent brasser le lendemain, de mettre le feu à leurs
chaudières ou de faire marcher leurs pompes entre six heures du
matin et six heures du soir. Si deux jours de fête se suivent, ils
pourront commencer à pomper et allumer leurs feux à trois heures
de l’après-midi. Dans ce cas ils sont autorisés à commencer à brasser
à six heures du soir et leur brassin doit être achevé le lendemain
matin à cinq heures. Si un des officiers épiscopaux soupçonne, soit
à voir la fumée, soit à l’odorat, qu’on est occupé à brasser il devra
requérir l’officier civil qui ne pourra refuser son concours. S’il
refusait néanmoins, l’évêque sera immédiatement averti. Les brasseurs
pourront débiter la drèche en été jusqu’à six heures du matin, et
du premier Octobre jusqu’à mi-Mars, avant qu’il fasse jour. Si deux
jours de fête se suivent et que ce ne soient pas de ceux dont nous
avons parlé à propos des meuniers et des boulangers, les brasseurs
pourront faire livrer des tonneaux de bière par leurs ouvriers, mais
seulement après le coucher du soleil, à peine de double amende.
Ces transports se feront sans bruit et de manière à ne scandaliser
personne. Toute infraction à chacune des dispositions concernant les
brasseurs sera punie d'une amende de trois florins pour la première
contravention et de correction arbitraire pour la seconde.
Défense aux barbiers de raser, aux cordonniers de battre la semelle,
tailler ou coudre des chaussures, aux tailleurs d’exercer leur métier,
sous peine de trente sous pour la première infraction et de correction
arbitraire pour la seconde.
Les bateliers ne peuvent charger ni décharger à peine de six florins.
Exception est faite pour les Marcktschepen d’Audenarde et de Courtray
qui y sont autorisés jusqu'à sept heures en élé, et jusqu’à huit en
hiver.
Les voituriers (pii font un trafic régulier sur les grand’routes sont
autorisés à charger aux mêmes heures que ces derniers bateliers.
Le poisson apporté aux minques ne pourra y être étalé qu’entre
huit et neuf heures et il ne pourra être vendu avant dix heures et
demie, sous peine de six florins pour les préposés aux minques et
de trois florins pour les vendeurs.
Les apprêteurs de draps (laecken-bereyders) et les teinturiers de came-
lot de soie sont autorisés, excepté aux jours dont il a été parlé à
propos des meuniers et d’autres, de porter les tissus jusqu’à leurs
chassis pour les y fixer et les mettre sécher devant leurs maisons,
mais seulement jusqu’à sept heures du matin. Néanmoins il ne pourront
mettre à sécher aucun objet confectionné : vêlements, tabliers, etc.,
sous peine de trois florins.
Défense aussi de faire la lessive, d’écurer les ustensiles de ménage,
de laver les parquets, de baratter le lait et de cuire du pain [tour
l’usage domestique, sous peine d’un florin à la première infraction,
de deux florins à la seconde, sans préjudice de la correction arbitraire.
Il est en outre interdit de balayer la rue, à peine de six sous.
Les blanchisseurs ne peuvent savonner, arroser, retourner ou fixer
leurs toiles à peine de six florins et de correction arbitraire.
Cependant les toiles blanchies au petit-lait (melck-goet) pourront être
manipulées jusqu’à six heures du matin et lorsqu’elles seront sèches,
on pourra les plier entre onze heures et une heure et à partir de
quatre heures de l’après-midi. Après cette même heure ces toiles
spéciales pourront être arrosées. En cas de besoin, lorsqu’il fait grand
vent ou qu’il y a menace d’orage, on pourra en tout temps enlever
les toiles du pré.
Les tanneurs pourront manipuler les cuirs qui sont en macération,
en été jusqu’à six heures du matin et en hiver jusqu'à sept. Les
peaux pourront aussi être mises en macération lorsqu’il y a crainte
de gelée ou lorsqu’elles pourraient se dessécher par la trop grande
chaleur.
Les brouettes qui enlèvent les Dimanches et jours de fête le fumier
16.
et les ordures que les habitants balaient la veille en tas devant leurs
portes, pourront le faire en été jusqu'à six heures et en hiver jusqu'à
huit heures du matin. Une fois ce délai passé les brouetteurs encour-
ront une amende d’un demi-florin pour chaque contravention.
Les bouchers et les poissonniers ne pourront vendre ni \iandes,
ni poissons les jours de fête , sans permission spéciale de l’évêque.
En cas de besoin cependant, le doyen ou le curé pourront donner
cette autorisation, si le vicaire-général se trouvait dans l'impossibilité
de l’accorder.
II semble y avoir une contradiction entre ces dispositions et celles
de l'art. II où il est dit qu’entre autres denrées alimentaires, on
pourra vendre du poisson, mais seulement à boutique fermée et sans
étalage [tour attirer le client. Nous croyons que ces deux dispositions
peuvent se concilier en ce sens : Lorsqu’il y aura autorisation de
vendre du poisson, celte vente devra s’elfectucr à portes closes. Nous
ne prétendons pas que celle explication soit la bonne, mais elle nous
semble plausible.
Les bouchers ne peuvent aller acheter du bétail à la campagne le
Dimanche; de même, les chaisiers, charrons et charpentiers ne pour-
ront aller y acheter du bois ou des arbres, sous peine de six florins
Carolus.
Défense aussi d’abattre du bétail, si ce n'est lorsque plusieurs jours
de fête se suivent , dans ce cas l'abattage devra être suspendu depuis
sept heures du matin jusqu’après la grand'inesse , aussi à peine de
six florins Carolus.
11 est expressément défendu de se livrer à la pèche. Cependant il
sera permis de pêcher à la ligne (met de inglielroye), de onze heures
jusqu’à une heure après-midi; et ensuite à partir de trois heures, à
peine de deux florins.
Il n’est pas moins strictement interdit d'aller aux perdreaux, de
chasser ou d’oiseler, de quelque manière que ce soit, pendant le
service divin ou les sermons.
Il n’est pus permis aux marchands de cerises, bigarreaux ou autres
fruits d’en vendre ou d'en acheter en gros, si ce n'est de onze
heures à une heure et à partir de trois heures de l'après-midi.
Enfin il est interdit de coudre, de faire de la dentelle, de filer,
de peigner du lin, sous peine de trente sous d'amende pour chaque
contravention.
L'art. XXVI dit que si quelque métier ou commerce n’était pas
visé dans l’ordonnance, ceux qui l’exercent pourront s’adresser à
l’évêque pour en obtenir la règlementation en ce qui concerne cette
matière spéciale.
D’autre part, l’article XXIX prévoit que si quelque métier se
trouvait gravement lésé (grootelycx belast) par les prescriptions de l’or-
donnance, il pourra s’adresser à l’évêque qui, tout bien considéré,
prendra telles dispositions que de raison.
En cas de nécessité absolue, l’on pourra toujours prendre son
recours auprès de l’évêque, le vicaire-général ou le garde-sceau
épiscopal, et dans les endroits très éloignés de Gand l’on pourra
s’adresser au Doyen, ou aussi, mais seulement en ce qui concerne
les moissons en cas de mauvais temps, au curé de la paroisse, pour
en obtenir une dispense écrite, qui servira de preuve en cas de
poursuite.
Enfin les délégués de l’ofiicialité sont chargés de veiller à la stricte
exécution de l’ordonnance, et le pouvoir civil est prié de prêter
main-forte.
★
¥ ¥
L’ordonnance de l’Évêque de Gand du 22 Juin 1622, dont celle
que nous venons d’analyser n’est que la reproduction, avait donné
lieu à des remontrances de la part du Conseil de Flandre. Elle lut
homologuée par Déclaration Royale en date du 9 Août 1624, à cette
seule exception et modification près, que si aucuns mestiers des Villes et
Places du Diosèse dudit Gand se vueillent plaindre que par ladite ordonnance)
seroit dérogué ou contrevenu en aucun poinct à leurs anciens règlemens, ils en
feront leurs remontrances à Sadite Majesté, pour y être pourvu selon raison, (i)
Et par lettres du 15 Mars 1625, (s) il fut enjoint au Conseil de
Flandre de faire imprimer et publier l’ordonnance épiscopale, de
l’appliquer et défense lui fut faite de disputer plus outre au sujet
de son contenu (.... sonder te kommen in voorder dispute op de
poincten daer b y gedecidcert.).
*
¥ ¥
Outre les Dimanches, l’ordonnance était strictement applicable aux
jours de fête suivants : (3)
1. Circoncision lr Janvier
2. Epiphanie 6 Janvier (Fête de la Ste Vierge)
3. S‘ Nom de Jésus 13 Janvier
(1) Placards de Flandre — III — p. 14.
( i ) Ibid. III — p. ta.
(3) D’après la chronique de P. J. Hcynderiekx, f° non numéroté précédent la p. I.
(Ms. inédit appartenant à M. Louis Smct-Vcrdurmcn , membre du Cercle Archéologique
du Pays de NVaes).
4. Conversion de S' Paul
25
Janvier
5. Chandeleur
2
Février
G. Chaise de S' Pierre
22
Février
7. S‘ Mathieu (S* Matins) 25
Février
8. S1 Joseph
19
Mars
9. Annonciation
25
Mars (Fête de la S'° Vierge)
10. S' Marc, Evangéliste
25
Avril
11. SS. Philippe et Jacques 1
Mai
12. Invention de la S'° Croix 3
Mai
13. S' Jean Baptiste
24
Juin
14. SS. Pierre et Paul
29
Juin
15. Visitation N. I).
2
Juillet
16. S,c Marie-Madeleine
22
Juillet
17. S' Jacques
25
Juillet
18. S'e Anne
26
Juillet
19. S' Laurent
10
Août
20. Assomption
15
Août (Fête de la Ste Vierge)
21. S‘ Barthélemi
24
Août
22. Nativité N. D.
8
Septembre (Fête de la Sle Vierge)
23. S* Mathieu (II. Matheus)
21
Septembre
24. S1 Michel
29
Septembre
25. S* Luc. Evangéliste
18
Octobre
2G. SS. Simon et Jude
28
Octobre
27. Toussaint
1
Novembre
28. S' Martin
11
Novembre
29. Slc Catherine
25
Novembre
30. S‘ André
30
Novembre
31. S' Nicolas
6
Décembre
32. Conception N. 1).
8
Décembre
53. S1 Thomas
21
Décembre
54. Noël
25
Décembre
55. S' Etienne
26
Décembre
36. S' Jean Evangéliste
27
Décembre
57. Innocents
28
Décembre
58. S' Sylvestre
51
Décembre
39. Ascension
40. Fête-Dieu
t
\
Fêtes mobiles tombant un jeudi
41 — 42. Deuxième et troisième jours de Pâques
43 — 44. Deuxième et troisième jours de Pentecôte
la fin du XVIIe siècle ou au commencement du XVIIIe, les fêtes
— 125 —
suivantes cessèrent d’être obligatoires : 1° Conversion S' Paul , 2° Chaire
de S‘ Pierre, 3° S* 1 Marc, Evangéliste, 4° Visitation N. I)., 5° S'°
Marie-Madeleine, 6° S' Luc, Evangéliste, 7° S' Martin , 8° S,c Catherine,
9° S1 Nicolas, 10° Conception N. I). (i)
★
* *
L’ordonnance de 1022, republiée en 1024, si catégorique sur le
principe même, mais réglementant surtout des exceptions à la règle
posée dès son début, ne tarda pas a subir des modifications. (t)
A des dates que nous ne pouvons préciser il fut permis de jouer
à la balle sur la voie publique à partir de deux heures après-midi,
et les meuniers furent autorisés à rapporter la farine chez leurs
clients entre onze heures et une heure, excepté aux grands jours
de fête.
Sur la réclamation des jurés du métier des mégissiers, il leur fut
permis le 4 Février 1030, de suspendre les toisons de mouton devant
leurs maisons du premier Octobre au premier Avril jusqu’à huit
heures du matin, de les retourner, de les ren’rer en cas de mauvais
temps et de les exposer à nouveau si le temps se rassénère , excepté
toutefois pendant le sermon, la grand’ messe et les vêpres.
Ils peuvent aussi mettre à la chaux les peaux tondues, jusqu’à
sept heures du matin en été, et ils peuvent les mettre en macération
après le coucher du soleil.
Le 7 Octobre 1053 il fut permis aux corroyeurs de suspendre leurs
cuirs à l’air jusqu’avant le sermon du matin et de les laisser ainsi
exposés jusqu’au soir, excepté aux jours de grande fête.
Le 20 Décembre 1030, il fut autorisé de vendre du poisson dans
les minques en été jusqu’à huit heures du matin et en hiver jusqu’à
neuf heures aux jours de fête tombant en Carême ou un Vendredi.
Néanmoins la défense reste subsister pour les Dimanches. Aux mêmes
jours on pourra vendre du poisson de mer frais jusqu’à neuf heures
du matin, de onze heures à une heure et à partir de quatre heures
de l’après-midi. Mais que nul ne soit assez téméraire de s’aviser de
vendre sous ombre de poisson de mer frais, du poisson salé, du
poisson de rivière et d’eau douce, du hareng, des anguilles au \ert, etc.
D’autre part, s’il arrive du poisson de mer destiné à d’autres
villes, celui-ci devra être expédié le matin avant neuf heures, mais
si l’arrivage a lieu l’après-midi, le transport pourra se faire aussitôt.
(i) D’après le chronique de P. J. Heynderiekx — Op. Cil.
(i) Placards de Flandre — 111 — 13.
Le 24 Septembre 1637 les brasseurs furent autorisés à débiter leur
drèche et à mettre leurs pompes en mouvement en hiver jusqu’à
huit heures du matin et à partir de quatre heures de l’après-midi,
et en été jusqu’à six heures du matin et à partir de sept heures du
soir.
Cependant sur leurs instances réitérées et pressantes, le Vicariat-
Général leur permit le 27 Juin 1743 le débit de la drèche jusqu’à
sept heures du matin en été.
Le 3 Décembre 1633 les exploitants de prairies (gherslieden) obtin-
rent permission de faire dorénavant moissonner, botteler, charger en
bateaux, introduire dans les villes, décharger, vendre ou livrer à
domicile le foin les Dimanches et jours de fête, à condition de sus-
pendre le travail de neuf heures jusqu’à dix heures et demie du
matin.
Postérieurement d’autres dispenses furent encore données. Nous ne
voulons pas nous y attarder, nous sortirions du cadre que nous nous
sommes tracé et (pii se borne à la première moitié du XVIIe siècle.
Telle était celte législation spéciale à une époque relativement
récente. Elle était exclusivement religieuse, émanant de l’Evêque,
sanctionnée, sauf sur un point, par l’autorité civile. Elle suscita,
quoiqu’elle n’innovàt rien, des protestations et des réclamations nom-
breuses, tant de la part du Conseil de Flandre, que de la part des
métiers. Les modifications successives qui y furent apportées nous le
démontrent amplement. Nous ne nous demanderons donc pas si elle
répondait aux moeurs et aux nécessités économiques de l’époque, car
le principe qu’elle posait était d'essence supérieure aux contingences
matérielles. Mais l'autorité épiscopale, sans se départir de la rigueur
des principes, tenant compte des nécessités commerciales et indus-
trielles de l’époque, étendit les autorisations aussi loin qu’elle le
put en accordant des dispenses pour les cas particuliers qui étaient
soumis à son appréciation.
Aussi ne voyons nous jamais parler que d’observation des Dimanches
et fêtes, et jamais de repos dominical. Cette dernière notion, à base
purement humanitaire, ne devait naître que beaucoup plus tard.
II.
LA POLICE DES DENREES ALIMENTAIRES
au Pays de Waes aux XVIIe el XVIIIe siècles.
Deux registres faisant partie des Archives communales de S' Nicolas
forment une compilation des principales ordonnances du Chet-Collège
du Pays de Waes applicables ii la Keure de ce district.
Le premier de ces registres in f° porte au dos : Eerste Deel van de
keure voorgeboden, et comprend 309 folios écrits. Il se termine par
cette mention : llet gone gheschreven is in dit Registre is ghetroclcen
soo uyt originele als ugt andere voorgaende registres ende naer collatie
bevonden le accorderen. Toorconden als greffier vanden Lande van Waes
desen vierden Jung 1725. — J. II. Ramont.
L’autre registre est intitulé : Tweede deel vande ordonnantiën ende
keure voorgeboden, et comporte 242 folios écrits de différentes mains.
La dernière ordonnance qu’il contient date du 23 Novembre 1791.
Il n’a pas été clôturé comme le premier.
Ces deux registres renvoient ii la collection manuscrite des ordon-
nances du Pays de Waes contenue dans cette série de registres
anciennement indiqués sous les lettres A à iX-i , reposant actuellement
au dépôt des Archives de l’Etat à Gand (Fonds : Pays de Waes).
Mais plusieurs des registres auxquels renvoient les deux dont nous
nous occupons en ce moment n’existent plus, notamment ceux indiqués
sub litteris E & T.
Le recueil des Archives communales de S1 Nicolas, (pii, somme
toute, n’est qu’un choix d’ordonnances d’application constante et jour-
nalière, contient des dispositions de police intérieure pour la keure
du Pays de Waes de nature diverse : les maladies contagieuses, les
épizooties, l’inspection des denrées alimentaires et bien d’autres.
Nous nous bornerons dans cette notice à l’examen de ce qui con-
cerne la police des denrées alimentaires.
Le vin et la bière furent l’objet d’une règlementation copieuse.
Une ordonnance dont nous ne pouvons préciser la date, mais cer-
tainement antérieure à 1019 (i) porte qu'aucun tavcrnier ou aubergiste
ne peut mettre en perce les pièces de vin qu’il a en cave à moins
d’avoir préalablement prêté entre les mains du Magistrat le serment
de loyal achat et de payement des droits. Celle disposition nous
indique le but en partie fiscal de l’ordonnance. Il sera ensuite procédé
à la dégustation afin de fixer le prix auquel le vin pourra être
vendu, à peine de 10 livres parisis.
De même aucun tonneau de bière ne pourra être mis en perce
sans dégustation et fixation du prix préalables, à peine de 5 livres
parisis. La bière mise en perce avant l'accomplissement de cette
formalité sera confisquée. Les cabaretiers ne pourront vendre plus
cher qu’au prix fixé et ils payeront le brasseur sur le même pied.
Le salaire des officiers, wethouders et magistrats était fixé à un
pot de vin par aime et à un pot de bière par tonneau dégustés.
Les magistrats donneront attestation de leur dégustation au cabare-
tier et celui-ci devra l'afficher à sa porte, à peine de 5 livres parisis.
Et si les magistrats requis en temps utile refusent de procéder à la
dégustation, ils seront passibles d’une amende de 6 livres parisis.
Enfin les cabaretiers ne pourront refuser à boire et à loger à ceux
qui veulent les payer. Ils ne pourront non plus refuser le logement
à ceux qui leur soir envoyés sur billet des magistrats, le tout à
peine de G livres parisis.
Le 19 Novembre 1 G 1 9 (2) une nouvelle ordonnance change le mode
de fixation du prix de la bière : Vu le bas prix des céréales il ne
pourra plus être brassé de bières plus chères que : la bière double
(dubbel bier) à 16 sch. 8 gr. le tonneau et la petite bière (cleene
bieren ) à 7 sch. 6 gr. Quant aux cabaretiers, le prix de vente
maximum est fixé pour eux à 2 gros 1 lia rd le pot de bière double
et à un demi-blanc celui de petite bière. Le prix de bières d’Anvers
et de Malines est fixé à 3 gros le pot. Cependant les particuliers
peuvent faire brasser pour leur usage personnel des bières aussi fortes
qu’ils le désirent, mais le brasseur qui est chargé de la fabrication
de ces bières spéciales doit eu avertir le magistral. Il ne nous éton-
nerait guère que cette dernière prescription n’eùt été édictée que
dans un but fiscal.
Deux ans plus tard, le io Juin 1621 , (r>) cette ordonnance est
modifiée en ce sens, que les brasseurs sont autorisés è brasser de
(i) Eerste deel van de kcurc voorgeboden f° 8 v°.
(*) Eerste deel — f° 70 v°.
(s) Eerste deel f° 108 v°.
— 129 —
ht bière de G florins oit 1 livre de gros cl que les cabaretiers
pourront la vendre à 3 gros le pot (1 sol et demi) le tout jusqua
révocation.
Le II Décembre IG26 (i) une autre ordonnance apporte des modili-
calions au prix de vente des bières, vu le haut prix des céréales.
Les brasseurs ne pourront fabriquer et livrer des bières d’un prix
supérieur à 2 florins 15 sols pour la bière double, y compris le
florin de droit d’accise et les 15 sols d'impôt royal (duerinne begrepen
den brauwers gulden cnde vyflhien stuyvers van sconincx impost) et de
10 sch. gr. pour la petite bière, y compris les mêmes droits. Les
cabaretiers pourront débiter la bière double à 1 blanc et les bières
d'Anvers et de Malines à 3 gros 1 liard. Le régime des bières
brassées pour les particuliers n’est pas modifié.
Enfin une nouvelle ordonnance du IG Avril 1G38, revient à l'ancien
système qui défend aux cabaretiers de vendre la bière plus cher
qu'au prix fixé lors de la dégustation, et de mettre des tonneaux
en perce avant celle-ci. (*)
*
* ¥
La boucherie lut aussi l’objet d’une surveillance constante. En vue
de faire observer l’ordonnance du Pays de Waes sur l’abatage, les
Hauts- Echc\ ins décrètent le IG Avril 1G1(J, l’établissement dans leur
ressort de G experts de la viande (Keurmeesters). Deux d’entre eux
devaient avoir leur résidence à S‘ Nicolas, deux à Lokcren et deux
à Stekene. Ils avaient pour mission de contrôler toutes les viandes
amenées aux marchés. Ils doivent faire rapport des contraventions au
Magistrat.
Il est en outre défendu à tous bouchers de débiter soit aux
marchés, soit à domicile de la viande d’animaux noyés, étouffés dans
leur sang ou morts de vertige (deusige renderen coegen), de porcs
nés avant terme (ongansche verdienen) ou de moutons galeux, à peine
d’une amende de G livres parisis et de confiscation. 11 est défendu
aussi de vendre de la viande souillée (opgheblaesen vleesch ofte duerby
anderen middel wint inné ghelaten is). Les magistrats et officiers ont
en tout temps le pouvoir de visiter les marchés et boutiques et de
constater les contraventions.
(i) Eerste deel f° 156 v°.
(i) Eerste deel t° 230 r° et Archives de l’État à Gand. — Pays de Waes. —
lteg. 21 f° 2i.
(3) Eerste deel f° 4 r°.
1 7.
150
Celte ordonnance dut être republiée le 4 Octobre 1069, (i) princi-
palement à cause de la négligence des experts à s'acquitter de leurs
fonctions et aussi à la suite des évènements — la peste bovine régnait
en ce moment. On y ajouta cependant quelques dispositions nouvelles :
ainsi, les experts devront se trouver au marché de leur résidence
à chaque jour de marché pour y faire l'inspection des viandes. Ils
devront se rendre à tous les marchés de leur district et y faire les
mêmes devoirs; de plus, tous les Samedis, ils devront visiter les
boutiques de tous les bouchers, à peine de 6 livres parisis pour
chaque négligence et ils rapporteront au Chef-Collège attestation de
la Loi de chaque paroisse, de leur visite, à peine de 6 livres
parisis.
Les bouchers qui abattront pendant la semaine et qui auraient des
doutes sur la qualité de la viande devront en avertir les experts à
peine de 6 livres parisis pour chaque bête qui n'aurait pu être
expertisée. Cette disposition est d'une naïveté charmante, elle suppose
chez les bouchers des vertus et un désintéressement surhumains.
Celui qui aura célé de la viande pour échapper à la visite encourra
une amende de 1:2 livres 10 escalins de gros, plus trois mois de
suspension. La même peine sera applicable à celui qui aura vendu
de la viande gâtée, et l’acheteur sera cru sur son serment s'il fait
sa déclaration endéans les deux heures de l'achat du lr Mai au lr
Novembre et dans les quatre heures du lr Novembre au 51 Avril.
Les officiers devront répondre à toute réquisition des experts.
Une ordonnance de codification du 28 Novembre 1741 , (s) contient
encore diverses dispositions relatives aux bouchers. Les articles 28,
29, 50 et 51 ne font que répéter celles déjà existantes.
*
* * *
La poissonnerie fut également l'objet de multiples prescriptions
règlementaires : les unes relatives à l'inspection du poisson, les
autres ayant pour but d’assurer l'alimentation des populations pendant
le carême et aux jours maigres.
Dans la première catégorie nous rencontrons une ordonnance du
Chef-Collège contemporaine de celle sur la viande du 16 Avril 1619,
mais dont nous n'avons pu déterminer la date exacte. (3) Les experts
(1) Eerste deel f° 306 r° et Archives de l'Etat à Gaud. — Pays de Waes. —
Reg. 29 i° 231 v°.
(*) Tweede deel f° 186.
(j) Eerste deel (• 5 r°.
131
de la viande sont chargés du contrôle du poisson. Les poissonniers
ne peuvent mettre leur marchandise en vente sans l'avoir soumise à
l'examen des Keurmeesters , à peine de o livres parisis et d’enfouisse-
ment du poisson gâté. Les frais d’inspection sont à charge des pois-
sonniers et sont fixés comme suit : 1:2 gros par baril de harengs,
morue, lingues, saumon, églefin salé et hoofden , par panier de
cabillauds, raies, Hottes, plies et carrelets; 6 deniers par panier de
kurfhaerinck , verwaeyden ende drooghen Interinck ; 6 deniers 10 I ia rds
par panier d’anguilles; et pour un voer de moules ils auront eene
sodé.
Il en fut pour le poisson comme pour la viande : l'ordonnance de
1619, fut bientôt lettre morte. Elle fut renouvelée par celle du 4
Décembre 1669, que nous avons déjà rencontrée plus haut à propos
de la viande. Ses dispositions s’appliquent aux poissonniers comme
aux bouchers, avec celte modalité en ce qui concerne les premiers :
nul ne pourra acheter du poisson de mer ou de rivière, mort ou
salé avant que celui-ci ait été expertisé, à peine de confiscation et
d’une amende .équivalant au double de la valeur. Les Keurmeesters
sont tenus de visiter à chaque jour de marché et en carême les
boutiques et les échoppes des poissonniers, à peine de 6 livres parisis
en cas de négligence. Sous la même peine ils doivent en carême et
pendant la semaine des Rogations visiter au moins une fois hebdo-
madairement chaque paroisse de leur district. Celte même visite doit
se faire au moins une fois tous les quinze jours en été et pendant
les canicules.
Malgré cette ordonnance les abus persistèrent , et le Chef-Collège
se vit obligé de formuler le 2 Mars 1675, (i) une règlementation plus
sévère. Les Échevins des paroisses où il y a un marché public aux
poissons sont obligés dans les trois jours de la réception de la
nouvelle ordonnance de faire construire à leur marché un étal spécial
destiné à la vente du poisson déclassé (achter staecke). Celui-ci ne
pourra être vendu ailleurs, sous peine pour le marchand, à la première
contravention, de 5 livres parisis, et à la seconde, suspension pour
trois mois de son commerce et 10 livres parisis. Les experts doivent
spécialement s’occuper de ce point et en cas de simulation ou de
recel (simulatie ofte ooghluyckinghe) ils seront passibles de la même
amende, de plus ils seront corrigés arbitrairement.
(i) Eerste deel (° 32t r° et Archives de i'Èlat à Garni. — Pays de Waes. —
Reg. 33 f° I.
On ne pourra exposer en vente sur cet étal du poisson qui a déjà
été marqué (gheteeckent ofte ghcmerckt), e’cst à dire déclassé, à Anvers
ou ailleurs. Défense de vendre ou d’exposer en vente du poisson frais
mêlé à du poisson déclassé. Défense aux experts de classer comme
bon du poisson gâté et défense aussi de déclasser de bon poisson
par haine, jalousie ou passion.
Une ordonnance du 24 Janvier 1718, que nous n’avons pu retrouver,
supprima l’ollice de Keurmeester du poisson. C’est ce (pie nous voyons
par une autre ordonnance du 14 Mars 1732. (i) Nous y lisons que
la suppression des experts a donné naissance aux pires abus et que
les plaintes sont générales. Pour y pourvoir le Chef-Collège prit les
mesures suivantes : Les experts sont rétablis et ils doivent remplir
leurs "fonctions sans rien pouvoir compter aux marchands. Il est
défendu de présenter en vente du poisson gâté, de quelque espèce
qu'il puisse être : de mer, de rivière, salé, fumé, séché ou autre.
Chacun a le pouvoir de sc plaindre aux officiers et ceux-ci devront
immédiatement perquisitionner. Le poisson trouvé gâté sera immédiate-
ment enfoui aux frais du propriétaire. Le nom du plaignant sera
tenu secret et il recevra un tiers de l'amende appliquée. Si le mar-
chand avait déjà débité de mauvais poisson avant l'intervention de
l’officier, le plaignant sera cru sous serment pourvu qu’il fasse sa
plainte dans le délai d’une heure après son achat.
Dans l’ordonnance de codification du 28 Novembre 1741 dont nous
avons déjà parlé (a) on rencontre aussi quelques dispositions relatives
à la surveillance du commerce de poissonnerie. Le § 54 défend de
vendre du poisson quelconque avant qu'il ait été expertisé et le § 55
ordonne l’enfouissement immédiat du poisson gâté.
Dans le second ordre d'idées, c'est à dire assurer l'alimentation
des populations pendant le carême et les jours maigres, les ordon-
nances se succèdent également. Parmi les dispositions du règlement
du 2 Mars 1073, (r>) dont nous avons déjà parlé, nous devons signaler
celle-ci : Il est interdit aux poissonniers de S1 * 3 Nicolas d’aller à la
rencontre des marchands étrangers et d’acheter leurs marchandises en
cours de route depuis le Mercredi midi jusqu'au Jeudi à dix heures
du matin. Il faut (pie les habitants puissent s’approvisionner d'abord,
(i) Tweede deel f° 152 v° et Archives de l 'Liai à Garni. — Pays de Wacs. —
Rc«. 59 f" 17.
(j) Tweede «teel f° 180.
(3) Eerste deel f" .‘121 r° et Archives ,dc l'Etat à Garni . — Pays de Wacs. —
Rcg. 33 !» I.
— 153 —
et pour atteindre ce but les marchands étrangers pourront faire
annoncer a cri public quel poisson ils présenteront en vente au
marché. Les contrevenants sont passibles d’une amende de 5 livres
10 escalins a la première infraction, du double à la seconde, plus
une suspension de leur commerce pendant six mois.
Dans le même but, l’ordonnance du 14 Mars 1735, (i) dont nous
avons déjà repris plusieurs dispositions, décide que dans les paroisses
où il y a un marché aux poissons public, les Ëehcvins feront établir,
outre les étaux destinés aux indigènes, 5, 3 ou 4 autres étaux pour
les poissonniers étrangers. Ils porteront l’inscription : Voor de vreem-
delingen, et les étrangers seuls pourront les occuper. En vertu du
principe de la liberté du commerce, principe que le Chef-Collège
défendit toujours en toute matière, il est défendu aux poissonniers
indigènes de forcer (praemen) les étrangers par des injures ou des
menaces à leur céder leurs marchandises. Ces dispositions sont renou-
velées par l’ordonnance de codification du 58 Novembre 1741 que
nous avons déjà signalée.
Enfin le 8 Mars 1749 (•>) le Chef-Collège se décida à établir une
criée publique ou minque aux poissons (vischmyn) à S‘ Nicolas.
Le préambule de cette ordonnance nous indique clairement quel fut
le but poursuivi par le Chef-Collège lorsqu'il institua ce nouvel orga-
nisme économique Nous y voyons en effet (pic la rareté du poisson
de mer frais est telle à S1 Nicolas, que non seulement pendant le
carême, mais aussi pendant le restant de l’année, les habitants de
celte paroisse et des environs ont été privés du nécessaire et ont
du se contenter de poisson salé et sec, dont la consommation habi-
tuelle est lort nuisible à la santé. D’autre part, il est impossible de
tirer du poisson des villes closes, à cause de leur éloignement,
surtout pendant les six mois d’hiver. L’établissement de la criée aux
poissons fut donc un acte de prévoyance et de préservation sociales.
Mais ici le Chef-Collège se départit de ses principes séculaires. Il
avait toujours été le protagoniste de la liberté du commerce dans sa
lutte économique contre les villes, et dans cette circonstance il reprend
la thèse de protection et d’accaparement des urbains. En effet,
I article 1 commence par dire (pie tout le poisson de mer frais qui
arrive à S‘ Nicolas doit être vendu à la minque à peine de confis-
cation. Il est défendu d’en vendre chez les poissonniers et de le
(i) Tweede deel f" 152 v° et Archives de l'État à fiatul. — Pays de Waes. —
Reg. 59 f» 17.
p) Tweede deel t° 232.
colporter. Le poisson commun (gliemeynen visch) ne pourra être vendu
qu’au marché aux poissons. Le poisson salé et sec, les moules, les
crabes, les crevettes et les vignots ( littorina liltorea) qu'on appelle
en Belgique des caracolles (kreukelen) ne devront pas être vendus à
la minque.
Les épcrlans, les petits épcrlans (pin), les carrelets, les plies, les
anguilles, les brochets, les perches et tous autres poissons de rivière
devront être d’abord mis en vente au marché par l'importateur ou
le pêcheur, il lui est interdit de le céder aux revendeurs; s’il ne
trouve pas acheteur au marché il pourra mettre son poisson à la
criée où il sera vendu par panier ou au tas (met bennen ofte met
den hul ) scion que le comptable de la minque en décidera.
Personne ne pourra se faire adjuger à la minque consécutivement
deux lois, à peine de 12 gros d'amende au profit des pauvres, et le
second lot sera remis en criée.
Aucun poisson ne pourra être vendu sans avoir été préalablement
expertisé par les Keurmeesters assermentés.
Le poisson mort qui est de mauvaise qualité, mais encore quelque
peu comestible (noch bequaem eenighsints) sera crié à côté de la
minque et devra être exposé à terre sur de la paille.
Ce poisson devra être marqué d’une entaille spéciale ainsi décrite :
divers over den rugghe lunghs den bugrk tot aen den rop. Il ne pourra
être vendu qu’ainsi marqué.
Tout poisson de pins mauvaise qualité encore ou gâté sera impi-
toyablement enfoui par les soins des keurmeesters aux frais du vendeur.
Les lots seront présentés à la criée comme suit: un cabillaud,
deux muylen, quatre églefins, une raie ou une Hotte quelle qu’en
soit la (aille, un clbot, un turbot ou une barbue, six merlans, six
vives, vingt-cinq molenacrs, quatre homards vivants, un saumon, un
esturgeon, un helft, trois hooftkrabben , les autres poissons de mer
à la discrétion du comptable.
La paroisse doit établir à ses frais quelques étaux pour la vente
du ghemeinen visch. Dès (pie le marchand aura écoulé son poisson,
il devra nettoyer et laver son étal, à peine de 2 sch. gr.
Si tous les étaux sont occupés, celui qui n’aura pu y trouver
place, pourra vendre son poisson sur des tables, des bancs ou tel
autre ustensile qu'il lui plaira.
Le poisson de rivière ne pourra être vendu aussi longtemps qu’il
y aura du poisson de mer qui n’a pas encore trouvé amateur.
Les importateurs devront dès leur arrivée ou au plus tard le
lendemain avant huit heures déclarer au cricur de la minque s’ils
entendent mettre aux enchères la totalité ou seulement la moitié de
leur poisson. Ils ne pourront faire vendre moins de la moitié, à
moins que la quantité de poisson déjà présentée en minque ne soit
absolument extraordinaire. Dans ce cas le comptable de la minque
pourra autoriser le départ du poisson pour être vendu ailleurs.
Aucun importateur ne pourra racheter partiellement ou totalement
son poisson. La même défense s’applique à ceux qui pourraient être
ses associés.
Les comptable, crieur et experts ne pourront accepter des cadeaux
des vendeurs, soit en nature, soit en argent, à peine de destitution.
Le comptable et le crieur devront se rendre à la minque, ou un
autre en leur remplacement, en cas d’empêchement, lorsqu’ils en
seront requis par les marchands, à partir de 8 heures en été et de
9 heures en hiver, et aux heures suivantes de la journée, jusqu’à
4 heures de l’après-midi.
S'ils refusent de remplir leur ollice, ils sont passibles d’une amende
de 4 sch. gr. au profit des pauvres.
Le poisson amené d’abord sera crié en premier lieu, et ainsi de
suite.
Les acheteurs, soit indigènes, soit étrangers, sont tenus de payer
au comptant, mais si le comptable veut suivre leur foi, il pourra
leur accorder crédit. Le comptable peut forcer les acheteurs à payer
dans les quatre jours de l’adjudication, la voie parée lui est ouverte
à cette fin.
Immédiatement après la criée ou au plus tard deux heures après,
le comptable devra payer aux vendeurs le montant de leurs lots, à
peine de 10 sch. gr. et de correction arbitraire.
Quelques années plus tard le Magistrat de Waasmunster sollicita
rétablissement d’une minque dans celte paroisse. Cela leur fut accordé
par ordonnance du 9 Décembre 1708 (i) comportant un règlement
à peu près identique à celui de la minque de S* Nicolas.
★
* *
Les aliments destinés au bétail furent aussi l’objet d’une règlemen-
tation nombreuse. Une ordonnance du 4 Août 10:28 (-») nous apprend
(pic certains fourrages étaient l’objet de tromperies constantes. Nous
voyons en elfet par le préambule de ce règlement que les Hauts-
(1) Tweede deel f° 25 i v°.
(«) Eerste deel f° 202 r°.
Eclieviiis soul informés que les huiliers du Pays de Waes et d'ailleurs,
fré(juentant les marchés de la région, ne fabriquent pas les tourteaux
de lin, de navette et de chènevis à un poids uniforme. Les uns les
font à G livres, d’autres à 7, 8 et jusqu'à 10 livres le worp, (i) par
là même les acheteurs se trouvent souvent trompés sur le poids. Mais
il y a plus : quelques huiliers ont la témérité de mélanger de la navette
et du chènevis à du lin destiné à faire des tourteaux et provoquent
ainsi diverses maladies chez le bétail. Un ne peut s’apercevoir de la
sophistication tellement ces différentes matières sont subtilement pulvé-
risées l’une avec l’autre. Aussi le Chef-Collège ordonne-t-il de fabriquer
dorénavant uniformément les tourteaux à 8 livres le worp , à peine
de confiscation de la marchandise et de 5 sch. gr. d’amende; défense
aussi de mélanger les graines indiquées ci-dessus, soit en tourteaux,
soit en farine, à peine non seulement de confiscation, mais en outre
de correction arbitraire.
Comme bien l'on peut se l'imaginer, ce règlement ne fut pas pour
plaire aux huiliers. Aussi se remuèrent-ils vivement et lleyndrick
Boodts, Anthonie de Jonghe, Daneel Buyens, Jacques Tack, Gillis
van Puyveldc, Jacques et Jau Volekcrick et d’autres, tous huiliers au
Pays de Waes, remontrèrent-ils «pic l’ordonnance du 4 Août 1028,
entrave complètement leur commerce, qu'ils fabriquent des tourteaux
en grande quantité dont l’écoulement ne se fait pas du jour au len-
demain, que ces produits restent quelquefois dix mois et plus en
magasin et par là même ils perdent de leur poids, enfin qu'ils com-
mercent aussi hors du Pays de Waes et que les usages y sont dill'é-
rents. En ce qui concerne les sophistications on ne peut raisonna-
blement les en rendre responsables. Ils ont beaucoup d’ouvriers, ils
sont obligés d’en changer souvent et ils ne peuvent porter le poids
des actes de mauvais gré possibles de ces auxiliaires forcés. Aussi
le 10 Mars 1030, (i) le Chef-Collège modifie-t-il l'ordonnance de 1028
en ce sens que les tourteaux qui n'auront pas le poids de 8 livres
au worp seront simplement rompus et en cas de sophistication la
confiscation n'aura plus lieu, mais l’amende est portée à 10 sch. gr.
En outre il est institué deux wardeurs dont les salaires sont mis à
charge des huiliers.
Ce qui de\ait arriver, arriva. Cette ordonnance, comme d’ailleurs
presque toutes, pour ne pas dire toutes, resta lettre morte. Et par
(i) Worp = quatre tourteaux (wenende vier (nood en).
(s) Eerste deel f" 22Ö v®. Archives de l'Étal à Garni. —
Heg. 29 fü 9.
Pays de Waes.
— 137 —
une réaction naturelle le Chef-Collège prit des mesures draconiennes
par l’ordonnance du 12 Janvier 1083. (i) Il est défendu de fabriquer,
détenir et vendre des tourteaux de lin, de navette ou de chènevis
qui ne sont pas laits de graines saines, sous peine de confiscation
et de correction arbitraire.
Les tourteaux devront peser 8 livres au worp , ceux de poids moindre
seront rompus, une amende de 10 scli. gr. au profit de S.M. et
une autre de G gros au profit des wardeurs seront appliquées.
Il est défendu de fabriquer, détenir ou vendre des tourteaux laits
avec des graines avariées, à peine de confiscation et d’une amende
de 20 scli. gr. au profit de S.M. Les tourteaux confisqués seront
brûlés.
Défense aussi de mélanger des tourteaux de lin et de navette pour
les pulvériser ensemble, à peine de correction arbitraire.
Défense également de rompre du pain de chènevis ou de le moudre
sous peine de confiscation.
Les stadthouders et les olliciers doivent faire des perquisitions chez
les huiliers, meuniers, boutiquiers etc. En cas de refus des occupants
des huileries, moulins et boutiques, ceux-ci encourront une amende
de 4 livres de gros et celui qui aura refusé l’accès de son établisse-
ment sera corrigé arbitrairement.
En outre l'ordonnance sera annuellement republiée.
Il faut croire que les amendes comminées et les corrections arbi-
traires si copieusement promises ne produisirent pas l’elfet qu’on en
attendait, car dans l’ordonnance de codification du 28 Novembre 1741,
que nous avons déjà maintes fois citée, nous voyons le Chef-Collège
prendre une décision conforme au bon sens et réellement conforme
au principe de la liberté du commerce qu’il avait toujours préconisé;
nous voyons en ellet aux articles 44 et 4o ces dispositions ration-
nelles : les tourteaux de lin, chènevis ou navette ne pourront plus
être vendus qu’au poids. On ne pourra en fabriquer de matières
mélangées ou corrompues. Les tourteaux ne pourront être convertis
en poudre ou en farine.
Il n'avait fallu ([ue cent vingt-cinq ans environ pour arriver à cette
solution simpliste.
*
* ¥
Nous en venons maintenant à ce qui constituait pour ainsi dire la
basse de l'alimentation : le pain.
(i) Eerste deel f° 359 r°. Archives de l'État à Gand. — Pays de Wacs. —
Rog. 35 f° 160.
18.
158
Les meuniers d’abord. Une ordonnance du 8 Janvier 1699 , (i) la
seule que nous ayons rencontrée concernant la meunerie, nous indi-
que clairement à quels tours de passe-passe certains meuniers se
livraient. Voici ce qu’elle dit : Ende alsoo men bevint dut de mulders
het meel syn minghelende te weten de terwe en cooren metten muiter
van mant, yeerst ende boecquey , ja met stof}' ende sant ende andere
quaede materiën om ulsoo te conncn weder leveren het selce ghewichte
ghelyck hun is ghelevert soo icort tsclve wel scherpelyck verboden ende
bevonden wordende sulcx ghedaen te icesen (: alwaert op pretext dat
haerlieder meulen eerst waere ghescherpt :) op de boete voor de eerste
reyse van lx lb x sch. ende suspensie van syne neyringhe voor dry
maenden, den tweeden keer het dobbel ende voor de derde reyse arbitraire
correctie
Ce texte dispense de tout commentaire !
Aux boulangers maintenant. A voir les multiples ordonnances (pii
les concernent on pourrait aisément croire qu’ils étaient les plus
effrontés trompeurs de leur temps.
Vers le milieu du 17e siècle, à une date que nous ne pouvons
préciser (2) le Chef-Collège décréta à nouveau l’institution de six
waerdeerders van dcn broode assermentés, dont deux devaient résider
à S1 * 3 Nicolas (ressort : S1 Nicolas, Basel , Thielrode, Melsele, Vracene
et S‘ Gilles), deux à Lokeren (Lokeren, Dacknam, Waesmunster,
Elversele) et deux à Stekene (Stekene, Moerbeke. Sinay, Belcele,
Kemseke, S' Paul). Leur mission est de faire l’inspection en vue de
la stricte observance du peghel (3) du pain.
Ils doivent se réunir à S' Nicolas le jour du premier marché de
chaque mois, y délibérer et donner leur avis sur la fixation du peghel
d’après le prix des céréales sur les marchés de leur ressort et établir
celui-ci d’une façon uniforme. Ils enverront ce barème aux paroisses
pour y être publié, les boulangers devront s’y conformer. Le waer-
deerder qui ne se rendra pas aux réunions mensuelles encourra une
amende de 5 livres parisis. Ils jouiront de leur ancien traitement.
S’ils sont en désaccord ils doivent en référer au Chef-Collège, et
chaque fois qu’ils en seront requis ils devront se transporter avec
leurs poids et leurs balances aux marchés et chez les boulangers
pour y faire visite et inspection. Si le boulanger, ses enfants ou ses
(1) Eerste deel f° 57 v°.
(<) Eerste deel f° 1 v“. Cette copie ne porte pas de date et le Reg. E des
anciennes Archives du Pays de Waes, dont elle est tirée, n'existe plus.
(3) Poids légal.
139
serviteurs, voyant arriver les wacrdeerders , enlèvent le pain du comptoir
et le cachent , ils encourront une amende de 3 livres parisis. Celui
qui sera trouvé en possession de pain mal cuit (wanbacken) ou n’ayant
pas le poids déterminé par le barême, encourra la même amende. Il
est défendu aux boulangers de mêler à leur pitte (beslagh) du son de
froment (tarveen gruys), du son de seigle (semelen) ou de la farine
de sarrazin.
Lnc nouvelle ordonnance fut édictée le 31 Octobre 1069 (i) pour
prévenir et réprimer les abus qui se commettent dans la boulangerie
et le commerce du pain , au grand détriment des goede lieden et
notamment des pauvres. Il est interdit aux boulangers de cuire ou
vendre du pain blanc de moins de 2 et 4 gros, sous peine de con-
fiscation à la première contravention, suspension de trois mois à la
seconde, et d’un an à la troisième. Le veynsterbroodt (2) doit être
fabriqué aux mêmes prix. Le pain de froment met den gruyse sera
de 2, 4 et 8 sols, le pain de seigle de 4 et 8 sols, le tout sous
les mêmes peines. Aucun boulanger ne peut vendre du pain de
moindre valeur et y ajouter pour parfaire le poids des koecken ou
autre chose, sous peine de 6 lb de gros, 8 Ib de gros et trois
mois de suspension, et 12 lb de gros et un an de suspension pour
les lre, 2e et 3e contraventions. Il est interdit aux boulangers d’avertir
leurs confrères lorsqu'ils apprennent que les olliciers et les peghel-
meesters sont en tournée d’inspection. Les parents et les maîtres sont
responsables des actes de leurs enfants et serviteurs. Si on éprouve
que les amendes sont trop minimes eu égard à la contravention , elles
pourront être majorées respectivement de 20 sch. gr.
Les marchands de pain non boulangers sont soumis au même
régime.
Il est défendu aux boulangers de mêler à la pâte de la farine ou
de la lleur de sarrazin, de seigle ou de fèverolles, sous peine d'une
amende de 10 livres de gros et de correction arbitraire il la seconde
contravention.
Deux mois plus tard (4 Décembre 1669) le Chef-Collège publia une
nouvelle ordonnance , (3) toujours pour réprimer les abus et les
fraudes qui se commettent dans la boulangerie et le commerce du
(1) Eerste deel f° 291 r°. Archives de l’État à Gand. — Pays de Waes. —
Ueg. 29 f° 22t v°.
(i) Pain destiné aux revendeurs non boulangers.
(s) Eerste deel f° 299 v». Archives de l’État 5 Gand. — Pays de Waes. —
Keg. 29 t° 299.
140
pain : les otliciers et les peghelmeesters doivent soigneusement rechercher
les fraudes commises par les boulangers. A chaque jour de marché
ils visiteront les échoppes où l'on vend du pain. Les studthuuder et
Echevins qui refusent de prêter leur ministère, lorsqu'ils en seront
requis, encourront une amende de 10 livres parisis. Si l’on peut
découvrir quelque collusion ou recel entre échevins, peghelmeesters et
boulangers il sera procédé ù leur charge conformément aux placards.
Les peghelmeesters devront, au moins une fois par mois, se transporter
dans chaque paroisse de leur district où il n’y a pas de marché et
rapporter acte du Magistrat du lieu des devoirs remplis. Ces procès-
verbaux seront déposés en mains du grellier du Chef-Collège chaque
fois qu’il y a llooghe Yierscliaer ; les défaillants encourront une amende
de 6 livres parisis. Les peghelmeesters (pii resteront en défaut de
remplir leur ollice seront poursuivis comme receleurs (ooghenluyckers).
Les boulangers qui au cours des recherches feront opposition ou refus
seront punis d’une amende de 12 livres parisis et corrigés arbitrai-
rement. Les parents et les maîtres sont responsables des actes de
leurs enfants et serviteurs. Celui qui pourra prouver que les officiers
ou les peghelmeesters sont aux gages des boulangers ( trocken eenighe
jaerlgcx pensioen) ou se laissent suborner par ceux-ci, recevront le
double de ce qu’ils prouveront avoir été reçu par les olliciers ou les
peghelmeesters. Ceux-ci seront en outre passibles d’une amende égale
plus les frais, sans préjudice des dommages-intérêts qu’on prouverait
que les indigents (het arme ghemeente) ont soulferls par suite des
fraudes. En outre ils seront punis arbitrairement soit par suspension,
inhabilité ou autrement suivant les circonstances. Enfin pour que les
peghelmeesters ne puissent prétexter de la gratuité de leurs fonctions,
il leur sera alloué ù charge des paroisses où ils opéreront , pour le
premier mille (aller et retour) 2 sch. gr. et pour les suivants 1 sch.
gr., s’il n'y a pas de calenge. Dans le cas contraire leur salaire sera
égal ù celui de l’oflicier, à cette fin il sera toujours appelé un
échevin pour assister aux opérations.
La sévérité de cette ordonnance ne semble pas avoir produit reflet
que le Chef-Collège s’en était promis, car dès le 50 Juin 1093 (i)
il promulgua un nouveau règlement basé sur ce (pie malgré toutes
les multiples dispositions antérieures la fraude continue à sévir dans
la fabrication du veynsterbroodt. Aussi est-il interdit d'en cuire à
(i) Tweede deel f° 35 v®. Archives de l'Élat à Gand. — Pays de Waes. —
Rcg. 37 f® 368.
141
l’avenir qui n’ait pas le poids du pain de froment non bluté, à peine
de confiscation et de 8 lb gr. d’amende. Néanmoins, à titre d’essai, il
sera permis de cuire du pain de froment non bluté et du vcynstcr-
broodt d'un sol, pourvu qu'ils aient proportionnellement le même poids.
Quelques années plus tard (23 Octobre 1727) (i) cette ordonnance
fut complétée par une disposition relative au pain de froment lin
(fyn tervoen broodt) à l’égard auquel les experts du pain doivent
dorénavant également fixer le peghel.
Dix ans à peine s’étaient écoulés que le Chef-Collège se vit obligé,
une fois encore, d’intervenir. Le 27 Juillet 1737 (i) il codifia toutes
les ordonnances précédentes sur la matière pour les motifs suivants
que nous trouvons dans le préambule : Le Chef-Collège s’est aperçu
que les experts du pain (icaerdeerders ofte peglielmeestcrs van den
broode) ne s’entendent pas pour l’application du barème au prix et
au poids (... op het fait van den peghel niet preciselyck over een en
commen op den prys ende ghewighte daer toe ghestelt...) Ces diver-
gences ont donné lieu à des diflicultés et à des procès, et y donne-
ront encore naissance. La non observation des ordonnances existantes
pourrait aisément en découler, quoiqu’il soit d’ordre public que le
barême doit être strictement observé dans toutes les paroisses du
Pays de Waes. D’autre part les peghelmeesters ne remplissent pas
ponctuellement leur charge; il en résulte que les boulangers trouvent
par là même facilement l’occasion de tromper les bonnes gens et
principalement les pauvres nécessiteux ( arme behoeftige menschen).
Cette ordonnance de codification spéciale ne contient qu’une dispo-
sition nouvelle dans le § 1(5 : il est permis aux boulangers de cuire
pour ceux qui leur auront fourni leur propre farine, des pains tels
qu’on leur aura commandé. Il en est de même des pains cuits pour
les mortuaires, les anniversaires, la mense des pauvres, etc. Ils
pourront cuire ces pains à 4 ou à G livres, ou à moins, ou à plus,
selon qu'il leur aura été ordonné, mais à charge de faire connaître
aux olliciers en tournée les noms de leurs commettants, à peine, en
cas de mensonge, du double des amendes comminées pour les pains
destinés à la vente.
A l'ordonnance était joint un tableau de concordance entre le prix
des céréales et le poids du pain, (ô) Elle était aussi accompagnée
d’instructions pour les wardeurs du pain. (*). Celles-ci peuvent être
(i) Tweede deel f° 128 r°.
(i) Tweede deel f° 155 r°.
(s) Voir annexe.
(4) Tweede deel t° 219 v°.
ainsi résumées : Lorsque les peyhelmeesters se seront cnquis minutieuse-
ment du marché ou prix moyen des céréales, ils ajouteront au prix
de chaque sac de froment 1 1 scli . gr. et à celui de chaque sac de
seigle 6 sch. gr. qui sont alloués aux boulangers comme salaire de
cuisson (... de yonne aen de hackers voor loon van het backen worden
toeghestaen...) , dans ces G et 1 1 sch. gr. étaient compris l’accise de
mouture (mael accys) et le salaire de meunier (mael geldt). Les experts
pourront ainsi régler le prix de chaque espèce de pain.
Comme pour ce barême le poids du sac est calculé à 27 steen , le
salaire des boulangers devra être diminué ou augmenté selon que le
poids moyen variera d’année à autre, mais les boulangers devront
toujours avoir un salaire net (suyver) de 9 et de 4 sch. gr., déduc-
tion faite de l’accise et du prix de mouture. Enfin le poids moyen
des céréales sera déterminé tous les ans à la fin d’Octobre par le
Chef-Collège.
Une double conclusion se dégage, nous semble-t-il, de l’examen de
ces multiples dispositions règlementaires. Elles ne s’appliquent qu'à
une catégorie d’aliments très restreinte, précisément ceux le plus
susceptibles de corruption ou de sophistication : la viande, le poisson,
la bière, le vin, la farine et le pain. Ils formaient alors la base de
l'alimentation. Elles s’étendent aussi aux aliments destinés au bétail,
et cela n’a rien d’étonnant, le Pays de Waes était principalement un
centre agricole.
D’autre part, toute cette règlementation avait encore d’autres buts:
fiscal — nous l’avons vu pour le vin et la bière; assurer l'alimen-
tation publique — par exemple pour le poisson; réprimer la fraude
et la sophistication.
Ainsi que nous avons pu le constater, le Chef-Collège renouvela ,
multiplia scs ordonnances sans résultats appréciables. Si les marchands
et les fabricants (bouchers, meuniers, boulangers et huiliers — mais
surtout les boulangers) se souciaient des règlements comme de leur
première chemise, on peut hardiment dire que ce mépris de la loi
provenait de ce que ceux qui étaient chargés de les surveiller et
d’inspecter leurs produits ne remplissaient pas convenablement leur
charge, et ce qui plus est, se laissaient suborner par eux. Les
préambules des ordonnances et les peines comminées le révèlent
suffisamment.
En un mot, on faisait des ordonnances à foison, mais on ne les
appliquait pas. Toute cette règlementation n'existait qu’en façade.
gggsgüggsass leaaîiasÈfessfefllsfel i 1 ssww****»*#^M«ft*«**al
TaefTel ofte register van den prys ende gewighte van alderande
soorten van brood,
III.
LA REFONTE DE LA GROSSE CLOCHE
de St. Nicolas en 1622.
A la fin de 1621, ou au commencement de 1622, à une date que
nous ne pouvons préciser — les registres aux résolutions des beyde
bancken antérieurs à 1629, n’existant pas, à notre connaissance — les
Eclievins de ce Collège décidèrent de faire refondre la prochie clocke de
Saint-Nicolas.
Toujours est-il que dès le 9 Avril 1622, les travaux de refonte
furent adjugés dans la Vierschaere. C’est ce que nous voyons par les
états de vacations des Échevins de la prochie van Sle Nicolaes van de
Vyvere, Jan Verbcke et Gillis Saman. (i) Ces états énumèrent les
vacations de ces trois officiers municipaux depuis le 1' Septembre
1721, jusqu’au 16 Avril 1622, (vande Vyvere) et jusqu’au 28 Avril
(Verbcke et Saman). Ils portent uniformément pour la matière qui
nous occupe : Den ixc April met Meijer en Schepenen van beyde de
bancken besteet in vierschaere thergielen van de prochie clocke ende
ander besoigne xx gr.
Trois jours après intervint le contrat suivant : « Ce jourd’hui xije
d’ Avril xvj' vingt et deux les curé, mayeurs et éschevins des deux
banx du village de S* 1 Nicolas Waes sont accordés avecq Mres Guillaume
Vincents et Michiel Variet (2) en ce qui s’ensuict, scavoir que lesdits
ont entrepris à refondre une certaine cloche appartenante aud‘ village
leur désignée et au mesme ton et accordt qu’elle at esté auparavant,
la descendre, monter et le tout faire qu’il y appartiendra à leur
(1) Arch. Connu, (le Saint-Nicolas. — Faille : Documenten van de Rekening van
den Afdrift. 1G21 — pièces 113, 113, 11G.
(i) .Et non Varoit , ainsi que le disent erronément de Potter et Brocckacrl (Geschie-
denis der stad S1 Nicolaes — 1 — 334.)
144
propres despens, sans que lesdits curé, mayeiirs etc. leur seront tenu
fournir autre choses qu’environ cent cinquante livres de cuyvre rouge,
charbons, bricques, sablon, bois et un charpentier pour les ayder,
et ce au pris et pour la somme de quinze livres de gros, monnoye
de Flandres à payer quand ladite cloche sera achevée, montée et
sonnée, si seront-ils tenu donner caution sullisante à gré dédits curé,
maycurs etc. de tenir bonne ladite cloche l'espace de deux années
ù faute de quoy ne leur seront payé les cincq livres qu’après lesdits
deux ans, en tesmoingnage de quoy nous avons signé la présente le
xje d’Avril xvjc vingt et deux ». (1)
La caution prévue par cette convention ne fut constituée qu’à la
date même à laquelle fut formée l’ordonnance de paiement du solde
du salaire dù aux fondeurs, c’est-à-dire le 24 Mai 1662. Cette caution
est donnée sur l’acte même (jue nous venons de transcrire, et chose
assez curieuse, le garant n’est autre que le curé de Saint-Nicolas,
Doyen du Pays de Waes, l'une des parties au contrat. (*)
Dés que les Echevins des beyde bancken eurent reçu satisfaction de
ce côté, l’ordonnance de paiement fut libellée au pied de l’engage-
ment du curé-doyen Bernard Hotsenius. Et quatre jours plus tard les
fondeurs donnèrent décharge du solde qui leur revenait encore , leur
quittance est ainsi libellée sur le contrat même :
Wy onderschreven kennen voldaen le wesen van de ordonnantie
gedaen aen den voornoemden Gillis Vercauteren, ende in sekerheyt
der waerheyt hebben wy desen onderleekent. Actum desen 28 Mcv 1622.
g Vincent. • M j V •
Le métal que les Echevins s’étaient engagé à fournir jusqu’à con-
currence d'environ cent cinquante livres, fut acheté à Anvers par le
(i) Arch. Connu, de Saint-Nicolas. — Farde : DoeuineulcD van de Rekening van den
Afdrift. 1621 — p. un 8.
fi) le onderteckent Deken van den Lande van Waes constituerc my scker ende
borgbc voor de bovcnsclireven vyff ponden groote, actum xxiiijc mey 1622.
Bernardus Hotsenius
pastor S1 * 3* Nicolaie
deeanus Wasie.
Taek grf J. van der Elst.
1622. Jan Verbeke Jacops.
(3) Gillis Vercauteren betaelt aen Mre Guillaume Vincents en Mr Michicl Varict de
sonnne van neglien ponden acbtien scbellingbe groote over de voile bctaclinghc van
tbovenschreven contract, synde de reste bcthaelt over bacrlieden an G* Leys en
Pr Andries. Actum xxiiij» Mey 1622.
Jacques van de Vyvere.
J. van der Elst.
— 143 —
doyen Hotsenius assisté de son sacristain Roclant de Uniekere (i) et
il arriva à S‘ Nicolas le premier Mai. (?)
Le 4 Mai, la cloche à refondre fut descendue. L’échevin et greffier
Jacques vander Eist raccola quelques jeunes gens de la paroisse qui
prêtèrent leur aide à ce travail. Il reçurent ensemble de ce chef
trois escalins quatre gros, soit 22 sous de Brabant. (3)
Dès que la cloche fut arrivée sur le sol, elle fut rompue à coups
de marteau. Andries de Bruyne, forgeron ù Saint-Nicolas brisa même
son outil au cours de cette opération. Il laissa l’appréciation de ce
dommage aux Échevins, ceux-ci lui allouèrent comme indemnité une
livre de gros, soit six florins de Brabant. (*)
Vincent et Variet se mirent immédiatement à l’oeuvre et dès le G
Mai la lonte eut lieu. Nous en trouvons la preuve dans le document
suivant :
« dit es het ghene dat ick Jan Verbeke ghelevcrt hebbe toet
behoeve van de clocke die ghoeten es den vj Mey xvjc xxij » (a)
Jan Verbeke n’avait pas transporté moins de vingt-cinq charretées
de terre plastique nécessaire à l’opération. Deux autres voituriers,
Antoon Verbeke et Gillis Maes, en amenèrent encore six chargements. (0)
Quant aux charbons de bois (boscolen) ils arrivèrent par eau et on
dut les voiturer de Tamise à Saint-Nicolas.
(1) Betliaclt aen Uoelaut do Oruckere , costerc, over verschoten geit van de oloeke
en twee inael 1er dier oorsaecke tantwerpen geweest thebben by ordonnantie xxe mey
1622 de somme van vj scjj gr
lïctliaelt ende gerembourseert an myn liecre den deken de somme van twee ponden
elf schellingen vier groolc over tgene by hem tantwerpen verschoten tot behouve van
de prochie clockc volgende syn specificaetie , ordonnantie ende quictantie in date
xxiiij' mey 1622 ij 1 b x j sch. iiij gr.
(Register der prochie rekeningen beginnende met den jaere xvjc eenentwintich —
Arch. Comin. de S' Nicolas.)
(4) de eestc mey heeft deselve (Jan Verhage) met een poert helpe clockspyzc
haclen tot Andtwcrpe.... (Arch. Coinm. de S' Nicolas. — Doc. Rek. Afdrift. 1621. —
pièce n° 49.)
(3) den iiij» mey an ses ofte se\en jonghmans die de proebio clocke hadden helpeu
afdoen iiij sch. iiij gr.
(Arch. Comm. de S' Nicolas. — Doc. Rek. Afdrift. 1621. — pièce n° 94.)
(j) Item den selven de Bruyne heeft helpen de clocke om sUicke slaen, het isser
werek af slaen ende helpen up doen ende mynen hamer om stuckc gheslacghc stel-
lende ter discretie van myn heere xx sch. gr.
(Arch. Comm. de S' Nicolas. — Doe. Rek. Afdrift. 1621 — pièce 11° 74).
(s) Ibid — pièce n° 10.
(o) Ibid — pièce n° 100.
(7) Ibid — pièce n° 49.
ui.
140
La nouvelle cloche lut amenée à pied d’œuvre sur un traîneau
spécialement construit dans ce but par Jan de Grave, charpentier û
Saint-Nicolas. (1)
Pour la hisser dans la tour on ne trouva rien de plus simple que
de percer la voûte de celle-ci. Cette ouverture fut pratiquée par
Pierre Audenaerl , ardoisier û Saint-Nicolas, (a)
La cloche fut montée certainement avant le 15 Mai. En effet les
fondeurs quittèrent Saint-Nicolas dans la soirée du jour de Pentecôte
(qui fut célébrée le 15 Mai en 1622), ainsi qu’il résulte de leur
compte d’auberge chez Gillis van Berekmoes. (3)
Et il leur avait fallu dans l’intervalle entre le 6 Mai, date de la
fonte, et le 15 Mai, date de leur départ, sortir la cloche de son
moule, la munir de tous ses accessoires, la monter sur son beffroi,
et, condition essentielle, la faire sonner.
Nous en concluons (pie cette cloche fut mise pour la première fois
en branle le 15 Mai 1022, jour de la Pentecôte.
Ce qui nous confirme dans cette opinion , c’est l’ordonnance que
les Échevins émirent dès le 20 Mai en faveur de Lieven Smet, « voor
aerbeytsloon int helpen opdoen van de cloeke.... » (4)
★
♦ *
de Potter et Brocckaert disent dans leur Geschiedenis der stad
S* Nicolaas (5) que Vincent et Variet refondirent la cloche appelée
Germaine. Cette affirmation est erronée, et nous allons le démontrer.
Nous lisons d’abord dans le compte du charpentier Jan Ileyndrickx : (i>)
Aerbeyt byde selve ghedaen
int helpen van de nieuwe clocke
int up doen.
Item eerst hebbe ic lielpc maccke de looge over de nieuwe clocke
ende naghele ghehaelt en bcthaelt, twee hoofde ghemaeck, aen de
nieuwe clocke twee wielle gheraaeckt, deene van royn haut ghedaen,
ende de selve up ghedaen, tsame met noch twee slucke hauts vrocht
(1) Noch ccn sleikle 0111 de clocke te slepe.... (Doc. Rek. Afdrift. 162 1 - pièce n° 93).
(î) Bcthaelt an Pr Audenaerl van een gaet le inaeken in de vaute om de clocke
door te trccke de sonie van iiij sch. gr.
(Arch. Connn. de S1 * 3 Nicolas. — Kerkrekening van dcn jaerc 1621 J
(3) Doc. Hek. Afdrift 1621 — pièce n" 110.
(i) Arch. Connn. — Register der Prochie Rekeningen beginnende nietten jaerc
xvjc eenentvvintich. — f° 18 v°.
(s) Vol. 1 — 33i.
(«) Arch. Comm. — Doe. Rek. Afdrift. 1621. — pièce n° 91.
147
boven het hooft van de clocke S,u Jermeyn ende aen de ballanse van
de clocke van S'° Anna tsamen de somme van iiij 1b vj scli. gr.
11 ressort péremptoirement de la distinction faite par Jan Heyndricx
dans ce compte, que la nieuwe clocke qu’il aide à hisser, n’a rien
de commun avec les cloches S10 Germaine et St0 Anne , qui ne furent
pas descendues, et pour lesquelles, ainsi qu’on le voit, il ne dut
faire que quelques réparations à leur déspositif de suspension.
Ce compte démontre également que de Potter et Broeckaert ont
commis une autre erreur, lorsqu’ils aflirment quelques lignes [dus
loin que la cloche S‘° Anne ne fut installée qu’en 1701. Nous venons
de voir qu’elle pendait déjà dans le clocher en 1622. (i)
D’autre part nous trouvons dans la pièce n° 74 des Documenten
van rekeningen van den afdrift — 1621, (a) la preuve irrécusable
que c’est bien la grosse cloche qui fut refondue en 1622.
Ce document est ainsi conçu :
Specificatie ende declaratie
by Andries de Bruyne ghelevert
voor de groote clocke ende
andersins so hier naer volght.
Item eerst ghemaeck twee duyme ende twee bande met revette en
scheirse tsame xxvj sch. vj gr.
Item noch twee nieu ringhe aen de selve clocke van dobbel yser
den een het hooft comende en door het hooft van de voors. clocke
en andere compt xvij sch. v gr.
(t) D'ailleurs de Potter et Broeckaert n’en sont pas à une erreur près. Qu’il nous
soit permis de signaler à cet égard deux énormités qui figurent dans leur corn,
pilation ; décrivant l'Eglise primaire de S1 Nicolas et parlant des quatre piliers qu;
soutiennent le clocher, ils disent : ...Vooral de standbeelden die de bogen van het
middengewetf ondersteunen en de vier goddelijke deugden voorstellen zijn niet zonder
verdienste. — (Geschiedenis der stad Sl Nicolaas. — I — 318). Circonstance aggra-
vante : Cette phrase est presque textuellement reproduite du Land van Waas de
Adolf Siret (page 349). Nous y lisons : Men zal vooral de vier standbeelden bemerken t
die de bogen van bel middengewetf ondersteunen. Deze beelden stellen de vier
goddelijke deugden voor.
La seconde énormité est la suivante : ...Het was gedurende zijn verblijf te
Rome dat Jozef Janssens de uitstekende eer genoot , het portret te mogen schilderen
van Paus Leo XIII, hetwelk thans in het Vatikaan eene plaats heeft.... Eene kopie
van dit portret werd met toestemming van Pius IX geschilderd om tot aandenken
in des kunstenaars familie bewaard te worden.... (Geschiedenis der stad Sl Nicolaas
— II.— 315.)
(?) Archives Communales de S1 Nicolas.
148
Hem noch ghelevert aen selve vier groote veeren met viercante gâte met
twee groote mossels ende anders vast ghemacckt compt... xvj sch. viij gr.
Item noch twee ysers ghelevert om den ove up te maecke swacr
xix pont compt vj sch. iiij gr.
Item noch ghelevert het yser van den rooster in den oven daer
het haut up gestoock is compt xxj sch. viij gr.
heeft d’yser weder over ghenomen ende voor syn interest gheaccor-
deert vij sch. gr.
Item noch ghelevert smeir en ollie aen clockgieters compt... i sch. ix gr.
Item noch twee kelve aen de selve kloek ghelevert compt... vj sch. vj gr.
ende naeghels daer toe dienende
Suivent deux postes de fournitures faites pour Ia réfection de la
porte du Doyenné et enfin le poste relatif au bris du marteau de
de Bruyne dont nous avons déjà fait mention plus haut.
Ce compte forme un tout indivisible, où tout ce qui a été ouvré
à la nouvelle cloche: rivetage du dispositif de suspension, enlèvement
de l’ancienne ferronnerie et montage d’une nouvelle, etc., a bien
rapport à la groote cloche dont de Bruyne parle dans l’en-tête de
son mémoire.
En outre, lorsque les trois échevins dont nous avons parlé anté-
rieurement, font mention dans leurs états de vacations de la procliie
cloche, il est incontestable qu’ils n’entendent pas par là désigner une
petite cloche accessoire ou secondaire, mais bien la cloche principale,
donc la grosse cloche.
Nous croyons avoir établi à toute évidence que ce ne fut pas la
cloche Sle Germaine, mais bien la grosse cloche.
Une circonstance nous confirme encore dans notre opinion. Lorsqu'on
1626 on se trouva dans la nécessité de refondre à nouveau la grosse
cloche u de groote hloh » , (1) on profita de l’occasion pour refondre
en même temps la petite cloche felée (het gescheurt cloxhen) de Nieu-
kerken, et un décompte fut dressé entre les marguilliers de Saint-
Nicolas, ceux de Nieukerken, la Heure et le Beversche pour établir
le dû et le revenant bon de chacun de ces quatre contractants (*)
or, dans cette liquidation il n’est jamais parlé que de la prochieclocke.
Il en résulté qu'on employait simultanément les dénominations de
prochieclocke et de groote cloche pour désigner la grosse cloche portant
le nom de S‘ Nicolas.
fi) de Potter et Broeckacrt. — Op. cit. — I — 33t.
(i) Arcb. Coinm. de S* Nicolas. — Doc. Uck. Afdrift. 1629. — pièce n° 72.
149
Au cours de la même année iGâ'S, il fut aussi placé une schelle
dans la tour de l’église primaire. Celte petite cloche fut amenée toute
faite de Zele. (i).
¥ ¥
Quant il la personnalité de Guillaume Vincent et de .Michel Variet
( van Riet ou van llecth ?) , nous ne possédons aucun détail à cet
égard. Nous supposons que c’étaient des fondeurs ambulants qui allaient
exercer leur métier là où ils étaient appelés et opéraient à pied d’œuvre.
Nous avons voulu élucider ce petit point spécial d’histoire locale ,
parce qu’il nous a semblé qu’il présentera plus tard quelque intérêt
pour celui qui écrira un jour la monographie de l’église primaire
de S' Nicolas.
(i) Bethaclt aen Jan Walraeve ovcr de wracht van de clcyn schelle van Zele tôt
S1 Nicolaes xvj sch. viij gr.
(Arch. Connu, de S' Nicolas. — Kerkrekening vanden jaerc xvj« tweentwintich —
sous la rubrique : Andere uigaven an reperaelie ende anderssins.)
IV.
Quelques documents relatifs à la CEPIERAGIE
de Saint- Nicolas.
Les travaux de restauration de la Cepieragic étant achevés, nous
croyons qu’il ne sera pas hors de propos de publier ici le cahier
des charges qui fut élaboré par les Hauts-Echevins du Pays de Waes
lors de l’édification de ce bâtiment en 1661, ainsi que quelques autres
documents se rapportant à la même construction.
Disons d’abord qu’en 1659 Philippe IV vendit Rupelmonde et son
château â Philippe de Recourt dit Licques, Baron de Wissekerckc,
Seigneur de Baerlandl, Dircxlandt, Bays, Audcnthun etc.
Le 16 Octobre 1659 le Chef-Collège décida de construire une nouvelle
prison, vu que le Château de Rupelmonde était désaffecté et que
le roi d'Espagne ne voulait pas en construire une.
Dès le 28 Juin 1661 les travaux de construction furent adjugés à
Jan Collaes pour la somme de 10400 florins, plus 25 livres de gros
pour le rachat du clrinckenbier. La première pierre fut posée le
1 Juillet suivant; les maître et ouvriers reçurent â cette occasion
une gratification de neuf patacons.
Une autre gratification de deux patacons leur fut allouée le 10
Novembre 1661 , lorsque la voûte des caves fut fermée.
Quatre écussons polychromés furent commandés â Lucas Faydherbe
ainsi qu’une statue de la Vierge. L’une et les autres étaient destinés
â orner la façade du bâtiment. Les armoiries étaient celles : d'Espagne
(hauteur 8 pieds) ; du duc de Bournonville , Grand-Bailli du Pays de
Waes depuis le lr Juin 1662 (hauteur 6 pieds); de Flandre et de
Waes (hauteur 4 pieds.)
Le sculpteur se chargea de ce travail par contrat du 5 Août 1662
moyennant la somme de 350 florins, le transport de Tamise ou
Hoogenacker jusqu’à S1 Nicolas restant â charge du Chef-Collège.
Les documents auxquels nous faisons ici allusion reposent aux
Archives de l’Etat â Gand. (Fonds : Pays de Waes, liasse 2933).
Ils sont ainsi conçus :
CAHIER DES CHARGES.
Pièce cotée: Conditiën waerop niyne Ede heeren lioochbailliu cnde hooftschepenen
vyfentse- van(]en lande van Waes besteedt hebben t’leveren cnde inaeken van
ventich. ... .
seker nieuw gebau van metswerck dienende tot eene Sepiragie cnde
vangenisse twelck gemaeckt moet worden binnen de prochie van
S,e Nicolaes lande van Waes voornoemt 1er plaetse aldaer inen t'selve
ordonneren sal als volcht :
1.
Alvoren is den acnneiner gehauden te delven de fondamenten van
tselve werck van vooren ende achter elck eynde ter linghde van
dryenvyftigh voeten cnde ter weder syden van diere elck ter breede
van negentwintich voeten , ter diepte onder d’aerde tot vyf ofte ses
voeten emmers tot op den goeden vasten grondt dickc dry voeten en half.
2.
Alle deselve fondamenten gedolven wesende, sal hy aennemer die
alsdan int geheele fonderen cnde metsen met balcoen ende hautstolfe
behoorelyck in synen calckmoortele metter handt sonder greyse ofte
moleneren tot op de hooghde van reyse ende rcyse den ondercant
van den vloer van tselve werck.
3.
Alle de buylemueren van onder tot de lettre A vuytgetrocken in de
modelle moeten gemaeckt wesen van 2 1/2 careclcn, ende van A tot
onder het dack van 2 careelen ende alle separatiemueren moeten syn
van onder tot boven toe van egale dickte. Te weten van eenen steen
en half, alles achtervolgende de planne geteeckent met seker rubricque
die aen de aennemers gelevert is, ende waer van sy hebben satis-
factie, ende moet den selven careelsteen wesen brabantschen op de
Schelde gebacken ofte anderen van de selve deucht van 7 duymen groot.
4.
Ende van vooren ter straete onder jegens de aerde ter geheele
linghde leveren ende stellen eene orduyne pleynle van eenen voet
dicke, voorts in de muraige te maeken ende bedeelen de deuren ende
veynstcrs daerbovcn gelyck liet staet inde modelle gherubriqueert met
eene ander rubrique, de liste van de vensters moeten vuytspringen
buyten liet careelwerck 1 1/4 duymen , breedt synde 8 duyraen, diep
7, sonder de saemranden 4 duymen breet ernle dry duymen springende.
5.
De specklaegen van de bovensclie breede springende 2/3 duyms.
6.
Den trap van voor van Ecausynsclien steen met syne ballusters ende
nisse ende de tablemente onder de nissc, d’onderste borstweere van
orduyn , achtervolgende de modelle, insgelycx de durpels naer den
beescli van den wercke.
7.
Te stellen liet geheel vverck op eruysvauten te bedeelen in vier soo
vyfve ter beliefte van de heeren besteeders, hebbende haerlieden
behoorlycke oiidrachte ende toegangen ter dirkte van eenen steen naer
belmore gespauleert inde voornoemde vaille Ie leggen liaer behoorlycke
yscre roeden tot ses ofte meer ist noodt van goedt soullisant dobbel
staeckyser met liaere oogen ende sleutels naer den heescli van diere,
alle deselve kelders ofte vlaschhuysen daertoe die geemployeert sullen
worden Ie leggen met doorniexsche xiiij duymers, ende te vloeren
boven de voornoemde vaulen met goet dobbel payment.
8.
Gelyck oock sal moeten ghevancheert worden de bovenste stager,
oock gebonden met ysere roeden als de voorgaende, onder ende boven
gepaveert met payaient alsvoren.
9.
Item te maeken boven op de tweede stagie in ende jegens de
sydegevels van tselve werek over weder syden van diere eene dobbel
schauwe, dienende lot de voornoemde ij® ende iij® stagie, elk ter
breede van \ voeten met haerlieder arduyne stantfieke wesende een
ogieve, de schachten van diere op te Irccken ende metsen in een
behoorlyck buyten plaete met haerliede cnoopen ende cornissen con-
forme de modelle.
10.
Item te leveren ende maeken eenen orduynen stceger te weten van
beneden inden kelder tot op de eerste stagie, danof te trappen breet
moeten wesen dry voelen den doch , deselve te bedelven naer pro-
portie van den wercke.
— 153 —
11.
Sal ooek moeten leveren alle de yseren hanckers soo groole aïs
deene , mitsgaeders ses ysere (raille» voor de muytvensters van dobbel
staeckyser, soo naerby een dat er geen racnschcn lioofl door en can,
aile de andere vensters soo van de j° als ij° stagie met dry stacckc»
ende eene kelve van geheel ysere.
12.
Item de ysere roeykens ende geerden dienende tot de gelaesvensters,
schauwen cnde vauten, ailes behoorelyck ende souflisant yser dicnstich
ende noodich tot het selve werck, conforme t’gone van liet nieuwe
werck van het lanthuys.
13.
Sullen oo( k moeten alle de nootstecnen wcscn van orduvn onder
de balcken, gebinden ende stryckhauten , soo groote aïs cleene.
14.
Aile de orduyn te employeren tôt het selve werck, moet wesen van
Brabant ofte Lede.
13.
Item moeten de penanten tusschen de poorte ende twee middel-
vensters wesen van selven orduyn sonder carcel, achtervolgende de
modelle geteeckent met de paraphe.
16.
Item aile het werck van binnen behoorelyck te besetten , witten
ende brousseren, mitsgaders van buyten net af te hegenen naer den
heesch van twerck, waertoe sy sullen moeten gebruyeken gesiften
calck, ende tôt het geheele werck doornicxschen ofte anderen van
ghelycke deuebt.
17.
Voorders is den aennemer gehauden te leveren alle materialen tol
den voornoemden wereke dienende, soo careelsteen, witten orduyn,
blauwe doornixsche xiiij duymers, plaveysteen, alle het grof yserwerek,
soo traillen , roeden ende hanckers van goet soullisant ysere, mits-
gaders alle het calck ende savel, wervende dry sacken calck in eene
kerre savele om te maeken goeden moortele, den selven wel te
bcslaene ten minste dry dacgen voor het verwereken van diere, ende
voorts alle andere materialen hierboven breeder gespecifieert gheene
vuytgesteken ofte gereserveert die allen moeten wesen van deuchdelyck
leverbaer goet.
•20.
134
18.
De vier secreten van boven voor de vier muyten moeten gemaeckt
worden door gebacken pollen inde mueren gemetst Ieydende tot de
onderaerdige vauten van buyten tegen de fondamenten gemaeckt , de
mont daervan gedeckt met eenen blauwen steen ende eenen yseren
rinek daerin , om die bequaemelyck te connen ruymen , ende sullen
de selve secreten oock moeten gemaeckt worden om belioorelyck te
connen dienen aen de eamers van de tweede stagie conforme de
modelle van de planne, soo sy oock een secreet sullen moeten
macken voor d'je slagie.
19.
In liet regard van liet hautwerek is den aennemer geliauden te
leveren tot vyf dobbel eecken gebinden elck lanek 27 voeten, groot
van slcke 12 ende 14 duyinen, elck gebint spannende eenen duyms
l/i te midden met twee naelgen, d’eene van de selve ende d’ander
dacraenne geleent, elcke naelge lanek ses voeten, diekc 2 duyinen en
lialf met bet leveren van ses slryckliauten van gelycke linglide om
op de mueren, groot van steke 14 ende ses duyinen, met bet leveren
van alle de eurte slryckliauten aen de scliauwen die lanek moeten
syn naer den lieescb van den wereke, dicke 6 ende 8 duymen.
20.
Item is noch den aennemer geliauden te leveren alle de rebben
van stagien, in elck pannccl tot 24 sluckx, dicke vier duymen vier-
cant, met liet leveren van alle liet soldcrbert ofte delen tot de voor-
noemde solders dienende.
21.
Item is noch den aennemer geliauden te leveren alle de trappen
van den stccger van eecken plancken , dicke 2 duymen ende eecken
vulsels van eenen dtiym dicke tot dienste van dry stagien booge, die
moeten gemets worden in de mueren , met noch het leveren van alle
de caefbalckcn met somaige naer de lingde van de scliauwen.
22.
Item is noch den aennemer geliauden te leveren alle deuren die
moeten gemaeckt worden van spiesschen haute, behoorlyck vuyt gelo-
giert, met het leveren van leunen, clineken ende grendels tot dienste
van de voors. deuren.
I WK)
— loo —
“23.
Item is noch den voors. aennemer gehouden te leveren alle spiesche
cassynen gemaeckt casse in casse van fente dickte met onder de casse
bladeren van spiesche plancken , ende tot de voors. cassynen te leveren
alle cernieren met vertinde sloten, ende die cassynen sluytbaer ende
ganckbaer te maeken van droogen haute, met noch het leveren van
eenige werfhauten die aen den voornoemden wereke van doene syn.
24.
Item is noch den aennemer gehouden te leveren tot dienste van de
cappe vyf schecrboghen , onderste scheerbogen , scherbochstylen, elcken
styl lanek 9 voeten, noch thien corbeelen elck 7 voeten, vier balcken
elcken lanek 19 voeten, alle groot van steke 7 ende 9 duymen.
25.
Item tot de ije scherboghe stylen elck lanek 7 voeten, x corbeelen
elck lanek vyf voeten, vyf scherbochbalcken elck lanek x voeten, alle
groot van steke 6 ende 8 duymen, ende noch te leveren eenen halven
seherboge in het ophende van gelycke dickte alsvoren.
26.
Item is noch den aennemer gehauden te leveren thien aspebanden.
27.
Vyf cruystylen, vyf coppelhauten, elck lanek ses voeten, alle groot
van steke vyf duymen viercant met het leveren van xx onderste xvint-
banden, elck lanek seven voeten, groot van steke 7 ende o duymen,
noch xxlicb bovenste wintbanden groot van steke 6 ende 4 duymen,
noch x cruysbanden elck lanek ses voeten, groot van steke 4 ende
5 duymen.
28.
Item is noch den aennemer gehauden te leveren alle onderste
muerplaeten groot van steke 4 ende 7 duymen ende met het leveren
van alle de cleyn muerplaeten tot dienste van de clespen groot van
steke 2 ende 4 duymen.
29.
Item is noch den aennemer gehauden te leveren den eersten
flierynge ronsom den wereke, die groot van steke 7 ende 8 duymen,
ende noch met leveren van de tweede flierynghe groot van steke
o ende 7 duymen ende leveren den derden flierynght op de aspe
groot van steke 3 ende o duymen met het leveren van een cruyshaut
groot van steke o ende 8 duymen.
lot)
30.
Item is noch den aennemer gebauden te leveren alle de kepers tot
den voornoemden wereke dienende, van eenen stuckc, elcken keper
dicke onder 3 1/2 duyrnen ende hoven 3 duymcn , te stellen negen
kepers op tliien voeten, met het leveren ende stellen van vier hoorc-
boomen van eenen stucke, dicke onder o 1/2 dnymen ende hoven
vier duymen en half, met het leveren van alle de clespen tot den
voornoemden wereke dienende op de Iinghde ende dickte naer den
eesch van den wereke.
31.
Item is noch den aennemer gchauden te leveren ende temmeren
dry hcllemvensters, met het leveren van alle het schailgebert , wesende
van drooch abbeel, eenen duym dicke, yseren ende haute nagelen
tot den voornoemden wereke dienende, niet Vuytgesteken nochle
gereserveert , mitsgaders oock te leveren ende maeken van liet schaille-
dack van den selven wereke op syn derde met alle het loot daertoc
dienende ende d’orcluynen vuusten ende vergulde priemen, oock
gebruyken groen sehaillen, ende int selvc dack te maeken ysere
haecken naer den heesch van twerek.
32.
Item moet l'selve werek vuytspringen twee voeten over de ïmieren
met stereke cceke eardoesen ondersteunt, nedt gefatsoenneert , sonder
goten op den muer, nemacr naer den westen eenc loode goto op
de sehaillen.
33.
Item alle het voornoemde haut moet wesen goet levcrbaer ecckcn
haut, gereserveert het hert ofte delen van de solders ende schaille-
bert, scherp van eante, sonder vicrich, ryschallich, witten ofte rooden
olme ter visilactie van meesters wereklieden hem dies verstaende ende
gelevert worden op gensche stekc.
Antgedaet van het voorn, werek.
34.
Den aennemer is gchauden te schaven ende versteken alle de gebin-
den ende slryckhauten eenige met een dobbel lyste ende aen de
naelgen van de gebinden te cappen een cordoese naer den hecsch
van den wereke.
■f v
oo.
Item oock is den aennemer gehauden sclioon te schaven alle de
rebben met de delen ofte bert van de solders, ende de selve rebben
behoorlyck inlaeten inde gebinden met voorloef ende in elck panneel
te leggen dry wouwe stecrten om bet eoppelen van liet voornoemt
werck ende daer naer de delen ofte bert daerop gecurt wordende
behoorlyck gerabat ende geelest.
36.
Item is oock den aennemer gehauden aen te slaen alle liet grof
yserwerck aen de gebinden, stryckhauten ende flierynghcn ofte anders.
37.
Item is den voornoemden aennemer gehauden de voornoemde cappe
te temmeren met hernen ende heregaten van de voorloeven ende
sluytgaten, ende het selve werck behoorlyck te tuymelen alle de
winthanden, cruynbanden, aspebanden naer de modelle aen hem
gelevert ende den heesch van het werck.
38.
Item den aennemer is gehauden te leveren alle syn gereetschap,
roepen , hoofden, schalck ende ander gewant om volcomentlyck te
volmaecken syn aengenomcn werck.
39.
Item sal den aennemer moeten setten ende leveren twee coppere
vergulde coppen boven op het dack achtervolgende de modelle.
40.
Alle de stagien van dat nieuw werck sullen moeten accorderen in
hoochde met de gone van het nieuw werck van ’t lanthuys, soo dat
de waterlyste van t’selve lanthuys accorderc met de cardoesen van
dit werck.
De hoeren besteders behaudcn thunnewaerts het leveren ende maeken
van de haute muyten met dalter van dependeert, alle de sloten van
de deuren mitsgaders alle de gelaesen.
41.
Ten lesten syn de aennemcrs gehauden soo het metswerck als het
temmerwerck met al datter van ende aen dependeert ingevolge van
de voorseyde modellen, alles ter visifaetie van de meesters werck-
lieden hem dies verstaende , te maeken ende op te leveren den sleutel
inde handt voor t’eynde van September xvj' twee entsestich ende de
fondamenten daervan , alsoock te wercken tot ses voeten boven de
lo8
aerde, onthier ende baefmisse eerstkommende, op pene van voor yder
dacli diet langer sal acnloopen , te corten van de beloofde somme
ses guldens.
42.
Voor alle welcke de lieeren besleedcrs beloven aen hun te betaelen
de somme van thien duysent vier hondert guldens in dry paymentcn,
te weten twee dusent guldens gereet, noch dry dusent guldens te
kersmisse eerstkommende, ende de reste ter volcomminghe ende ople-
veringhe van diere, ende daercnboven in redemptie van drinckenbier
de somme van vyfentwintich ponden grooten eens sonder dat dcselve
aennemers yet voorder sullen mogen pretenderen op wat preteext
dattet selve saude mogen wesen t’sy van lesie door ongeval ofte
andere accidenten soodaenich die sauden mogen syn.
43.
Voor ’t volcommen van welck werek op de forme ende manière
soot hiervooren geseyt is sullen de aennemers moeten stellen goeden
soullisanten ende gecertificeerden seker ten contentemente van de
lieeren besteders, ende hemlieden daer van leveren behoorlyckc acte
dry daegen naer date deser op peyne van blyvende in faute, dat de
selve lieeren besteders t’voornoemt werek sullen mogen van nieuws
besteden met belioorlycke kerekgeboden , ende dat sy sullen geliauden
wesen te betaelen liet vol renchier, belovende voorts in t’onderliauden
van al l’gene voors' hemlieden te laelen voluntaire condempnatie voor
alle redderen daert die lieeren besteders belieft, gevende tot dien
eyndc onwcderroupelyck procuratie aen
ende elck van hemlieden int besonder over deselve over hun te dongen
ende verkennen onder het verbant ende renunchiatie als naer rechte.
Desen xxviij°n Juny xvj eenentsestich.
Jan Collacs. Ramont.
Alsoo hiervooren gheseyt is dat de aennemer tvoors. werek moet
stellen op cruysvaulen , ende dat hy daerin soude moeten legghen
ses ysere roeden ofte meer ist noot , ende alsnu bevonden wordende
dattet beter ende meer versekert sal syn voor het werek , te maeken
de selve vauten op pilaeren niettiegenstaende de aennemer presenteert
t’selve te maeken met pilaeren van orduyn, met hunne orduyne
pedestaelen ende capeteclen ofte wel met de voors. roeden, soo ist
dat de lieeren besteeders voor tbesle ende sekerste hebben ghecosen
ende geresolveert de selve ghemaeckt te worden op pilaeren van
orduyn soo hiervooren gheseyt is-- action ut supra.
Jan Collacs. Ramont.
pièce cötée
ur h le.
Pièce côtèe
derlhien.
Pièce côtèe
vyf en
twintich.
— Io9 —
Contrat avec Lucas Faydherbe.
Op hedent date onderschreven heeft dheer Lucas Faydherbe aenghe-
nomen te maeken voor de ghevanghenisse van den Lande van Waes,
een beelt van onse Lieve Vrouwe conforme de nische, van Avesnes
steen , ende vier wapens van Laekensclien steen , te weten degone van
Syne Ma* acht voeten hooghe, de gone van sync E\° de hertlioghe
van Bournonville ses voelen , ende die van Vlaenderen , ende van desen
lande ele vier voeten, emmers alles naer den hceseh van het wecrck,
soo int regard van de hoochde als van de breedde, voor de somme
van dry hondert vyftich guldens, de welcke hy sal moeten schilderen
ende vergulden, sonder nochtans daer aen te doen eenicli siiver, maer
sal in plaetse rnoghen gebruycken widt , belanghende de waeghevracht
van Thems of Hooghcnacker tot Slc Nieolaes die blyven lot laste van
de besteders, actum iijc van Augusty 166:2.
Faydherbe. Ramont.
Transport des armoiries de Tamise à St. Nicolas.
i Den gredier van den Lande sal in rekeninghe valideren acht bien
schellingen grooten betaelt aen dry waeghens ghcbrocht hebbende van
Thems de wapenen van Syne Ma' ende andere gheslelt in den ghevel
van de vanghenisse, dese alleenelyc overbringhende , actum 12cn febr.
1664.
J. vander Beken.
Pose de la première pierre et des clefs de voûte des caves.
Den Gredier vanden Lande sullen valideren in rekenynghe neghen
patagons die ghejont syn aen den meester ende wereklieden maeckende
de nieuwe ghevanghenisse int legghen van den eersten steen , dese
alleenelyck overbringhende. Actum Ie July 1661.
J. vander Sare.
Den selven sullen insghelyckx valideren twee patagons gegheven aen
de knechten van den selven meester int sluyten van de vante, actum
xe 9bre 1661.
De Hese.
— 160 —
L’examen du cahier des charges indique clairement, notamment à
l’article 31, qu’il ne fut jamais question, lors de la construction de
la cepierayie, de placer au dessus de la façade principale un pignon
quelconque. D’ailleurs l’édification du pignon actuel, si piteusement
étriqué et mesquin, qui a été ajouté en 1907, est non seulement un
non sens : en effet , une des moises de la charpente se trouve
exactement derrière le montant du croisillon de la fenêtre, et il est
évident que telle n’a jamais été l'intention de l’auteur du plan primi-
tif; elle est aussi en contradiction flagrante avec le cahier des charges
de 1661, qui dit qu’il n’y aura de gouttière que du côté Ouest,
c’est-à-dire vers le marché et (pie cette gouttière sera placée sur les
ardoises (art. 32). Or ce dispositif exclut l'existence de tout pignon.
D’autre part le cahier des charges (art. 31) fait mention de trois
hellemvensters (lucarnes à poivrières) dont le restaurateur n’a tenu
aucun compte. Mais il a affublé le versant Est du toit de cinq
lucarnes à poivrières qui sont tout étonnées de se trouver là et
semblent se contempler d'un air ahuri. D’ailleurs le peuple avec son
bon sens si caustique les a baptisées : les pigeonniers du Musée.
Le plan de restauration qui , d’après ce qui nous a été assuré de
source très-autorisée, fut imposé ne varietur à l’Administration com-
munale de Saint-Nicolas, a donc été dressé uniquement d’imagination,
de chic, sans que son auteur — il serait intéressant de le connaître —
se soit donné la peine, ou ait eu simplement l'idée de consulter les
documents d’archives concernant un édifice de construction relativement
récente. Si c’est ainsi qu’on entend la restauration des monuments,
il valait mieux laisser la façade de la cepieragie de Saint-Nicolas
dans l’état où elle se trouvait et ne pas l’allliger d’une honteuse
verrue.
V.
NOTE SUR L’EPIDEMIE
QUI SEVIT AU PAYS DE WAES EN 1624.
Nous avons naguère (i) indiqué les mesures qui furent (irises contre
la peste lorsque ce lléau sévit au Pays de Wacs en 1666. Une
quarantaine d’années auparavant (1624) la contagion fit son apparition
dans quelques paroisses du district. Pour éviter que la maladie ne
s’étendit le Chef-Collège rendit le 51 Mai 1624 une ordonnance dont
les diverses dispositions méritent qu’on s'y arrête un instant. (*)
Ceux dans la maison desquels la contagion fait son apparition
doivent immédiatement en avertir le Magistrat du lieu, Maire ou
Oflicier. Le meme de\oir incombe au médecin ou chirurgien traitant
Un attachera devant la porte ou l’habitation une botte de paille qui
devra y rester à demeure jusqu’à la (in de la maladie, le tout à peine
de vingt livres parisis.
Les habitants des maisons contaminées ne pourront en sortir que
pour aller sur leur cour ou dans leur jardin, il en est de même
pour tous garde-malades et fossoyeurs ( schrobbers ofte reeuwen) qui
auront prêté leur aide. S'ils enfreignent cette défense, n’importe qui
les rencontrera pourra les lapider (op pene van ghesteent te worden by
elcken d'ecn die bevonden sal worden contrarie doende .)
Pour éviter tout contact des habitants des maisons infectées avec
1 extérieur et dans le but de secourir les malades, les échevins des
paroisses sont chargés de fournir aux uns et aux autres tous aliments
et boissons dont ils auront besoin, mais aux frais des malades aisés.
Ces aliments seront portés à domicile par telles personnes que les
(i) Annales du Cercle Archéologique du Pays de Waes. Tome XIX pp. 87 ss.
(i) Arch. Connn. de S1 Nicolas. — Eerste Deel van de Kcurc voorgeboden fiis 132
v° ss.
21.
Magistrats y jugeront aptes, mais ces individus ne peuvent manger
ni boire dans les maisons contaminées, ni avoir aucun rapport avec
les malades.
Il est défendu à quiconque, chirurgiens et autres, de jeter ou de
répandre sur la voie publique, dans les fossés ou dans les eaux, du
sang, des excréments, des emplâtres ou autres ordures provenant des
patients. Le tout devra être soigneusement enfoui. 11 est aussi défendu
de faire des tas de fumier dans les rues. Le tout à peine de vingt
liv res parisis.
Sous la même peine il est défendu aux poissonniers de jeter à
terre, soit aux marchés, soit devant leurs boutiques les déchets et
les résidus de poisson. Il leur est également interdit de déverser les
saumures sur la voie publique. Le tout devra également être enfoui.
Il est aussi strictement défendu d’apporter aux marchés et d'y vendre
des bigarreaux, des cerises, des prunes ou des concombres à peine
de confiscation et d’une amende de vingt escalins parisis.
Dans les maisons infectées, les chiens, chats, porcs et autres animaux
devront immédiatement après la guérison ou la mort des malades être
mis à mort ou enfermés de manière qu’ils ne puissent pas divaguer
sur la voie publique, sans peine de vingt escalins parisis.
Il est expressément défendu de tenir des lapins, sous peine de
confiscation et de vingt escalins d’amende pour chaque animal trouvé.
Les cadavres des gens morts de la maladie contagieuse seront en-
terrés vers trois heures du matin. Ils seront accompagnés de deux
ou trois voisins pour les protéger contre les insolences des fossoyeurs,
à peine de vingt livres parisis.
Suit alors une disposition écrite d'une autre main et dont l’écri-
ture est du XVIIIe siècle. Nous ne la citons donc qu’à titre de
curiosité. Llle porte qu'il est strictement défendu d’enduire les portes,
les bailles, les fenêtres et autres parties des maisons avec de l’écume
recueillie sur les lèvres des mourants ou avec n’importe quelle
graisse. Enfin pour terminer, l'ordonnance dit qu'il n’est permis à
personne de se rendre dans les maisons contaminées pour y déplacer
des meubles ou des elfets, avant l’expiration de six semaines après
la cessation de la contagion. Celui qui contreviendrait à cette dispo-
sition devra rester pendant quinze jours dans cette habitation sans
pouvoir communiquer avec qui que ce soit et paiera en-outre une
amende de vingt livres parisis.
Fort peu de temps après, soit le 1:2 Septembre suivant (i), le
(i) Arch. Comin. de S> Nicolas — loc. cit — f° 137 r°.
1(55
Chef-Collège ayant appris qu'il se vend sur les marchés de la Keure
toutes espèces de vieux vêtements venant d’Anvers et d’autres lieux
et sortant de maisons contaminées, et en vue d’éviter la propagation
de la contagion, défendit à quiconque, de quelque qualité qu’il fût,
de vendre dans la Keure, soit aux marchés, soit aux particuliers,
n’importe quel vieux vêtement. En cas de première contravention les
marchandises seront confisquées et brûlées, et le délinquant encourra
une amende de cinquante llorins, à la seconde il sera corrigé arbi-
trairement. En outre la vente de n’importe quelles marchandises pro-
venant d’endroits infectés est interdite.
Deux mois plus tard (7 Novembre) (i) le Chef-Collège est plus
explicite, puisqu’au lieu de dire comme jusqu’alors la maladie con-
tagieuse, il constate que la peste se répand de plus en plus dans
diverses paroisses du Pays de Waes, principalement par le défaut de
surveillance et aussi parce que les prescriptions qu’il a édictées ne
sont pas observées. En effet, beaucoup de gens ayant eu des décès
de pestiférés chez eux, les cachent et s’en taisent, puis ils tiennent
de grandes réunions aux funérailles et au service funèbre, font
vendre publiquement les meubles et effets des défunts à leur grand
dommage et à celui de leurs voisins et amis. D’autre part, comme
le Pays de Waes souffre souvent des maladies contagieuses et que
par conséquent tous les repas de funérailles, de noces, de relevailles
et autres, de même que les bals, sont fort dangereux, dans l’occu-
rence, pour la santé publique, d’autant plus (pie ces assemblées
provoquent en général, non seulement un gaspillage d’argent, mais
aussi de grandes beuveries et toutes espèces de dérèglements, le
Chef-Collège, donc, tenant compte des représentations des Magistrats
locaux (minder wetten), défendit à quiconque jusqu’à la fin de l’épi-
démie, de donner des repas de funérailles, de noces, de relevailles,
des bals, de tenir n’importe quelles autres assemblées, et de se
réunir aux mortuaires pour assister aux funérailles. 11 fut aussi in-
terdit de faire des ventes publiques de meubles et d’effets dans les
maisons contaminées si ce n'est à l’expiration de six semaines après
le décès, à moins d’en avoir obtenu l’autorisation du Magistrat, ou
jusqu’au retrait des présentes dispositions, le tout à peine de quarante
livres parisis.
En outre il est défendu à tous marchands de légumes de vendre
dorénavant des choux blancs, fort dangereux en temps d’épidémie,
ce :i peine de confiscation et de dix livres parisis d’amende.
(i) Aroh. Connu, de S1 Nicolas — loc. cil. f» 138 v°.
164
Et par une circulaire du 20 Novembre (i), soit peu de jours après,
le Chef-Collège lénifia les prescriptions si absolues de cette ordon-
nance. 11 constate d'abord que l’épidémie ne s’étend pas et fait
connaître ensuite aux Magistratures inférieures que dans les paroisses
où la maladie ne règne pas, les repas de noces et de baptême sont
de nouveau permis, mais ù la condition qu’ils soient modestes et
qu’on y soit sobre. Quant aux repas de funérailles ils continuent à
être défendus avant l’expiration du délai de six semaines.
Il est à croire que l’épidémie ne cessa pas de sitôt, car le 26
Juin 1625 (a) le Chef-Collège défendit ù ses administrés de recevoir
ou d’héberger n’importe quel individu sortant d'une habitation conta-
minée sous peine de devoir tenir maison close pendant trois semaines
et d’arborer une latte ou un bâton auquel ils attacheront une botte
de paille, sinon ils encourront une amende de vingt livres parisis.
Sous la même amende cette disposition s’applique à tous ceux qui,
sous n'importe quel prétexte, auraient rendu visite à un parent ou
à un ami soigné dans un hôpital (sieckhuys).
C'est la dernière ordonnance du Chef-Collège que nous rencontrons
sur la matière pour cette période spéciale.
♦ *
Quelle fut la nature de l’épidémie qui régna alors? Les dispositions
réglementaires que nous venons d’énumérer et d’analyser ne parlent
que de la contagieuse siecktc; seule l’ordonnance du 7 Novembre 1624
mentionne expressément la peste. Mais qu’entendait-on â cette époque
par peste ? Kien ne nous permet de le déterminer avec certitude , et
rien n’empêche que ce terme s’appliquât à toute maladie contagieuse
violente et à suite mortelle rapide. Il ne nous appartient pas d’apporter
ici une solution. Quoiqu'il en soit, nous avons simplement voulu
montrer quel affolement produisait alors chez l’autorité, et â plus
forte raison chez les habitants, l’invasion d’une épidémie quelconque.
Parmi les mesures draconniennes édictées quelques unes pourraient
peut être encore être utilement appliquées aujourd’hui; par exemple,
la déclaration obligatoire au Magistrat de tout cas de contagion qui
se produit, pour ne pas parler (pie de celle-là. Mais combien d'autres
ne révèlent pas encore, au commencement du XVIIe siècle, nous ne
dirons pas des mœurs barbares, mais cette terreur de la masse
luttant contre un ennemi invisible, impalpable et dont chaque coup
(i) arch. Coinm. de S1 Nicolas — toc. cil. f° 191 v°.
i) Arch. Couini. de S1 Nicolas — loc. cil. T lio r".
16o
est mortel. C'est alors qu'on voit l’Autorité séquestrer les malades,
retrancher temporairement leur entourage de la société, et chose
inouïe, permettre au premier venu de lapider ceux qui tenteraient
de s’arracher il cet internement forcé. N’avons nous pas vu cette
même règlementation être renouvelée dans des pays de civilisation
inférieure ou arriérée, ù une époque relativement récente et dans des
circonstances semblables ?
G. WILLEMSEN.
Table des Matières des Miscellanées
I. L'observation des Dimanches et jours de fête dans le Dioeèsc de Gand
au commencement du XVII» siècle
II. La police des denrées alimentaires au Pays de Wacs aux XVIIe et
XVIIIe siècles
III. La refonte de la grosse cloche de S1 Nicolas en 1622
IV. Quelques documents relatifs à la Cepieragie de S1 Nicolas . . . .
V. Note sur l'épidémie qui sévit au Pays de Waes en 1621
NOTES SUR LES CONFRÉRIES
existant à l’Église primaire de St. Nicolas. (O
Bien n’est plus propre à exciter le zèle des fidèles et à augmenter
leurs sentiments de foi et de piété que la fondation des confréries
ou des congrégations particulières.
Dans les premiers siècles de l’église, lorsque la chrétienté toute
entière, encore sous l'impression vivante des prédications des apôtres
et des merveilles opérées à l'entour d'eux, vivait dans une commu-
nauté parfaite et que toutes les actions comme toutes les pensées
se rapportaient au but final de l’existence humaine : La possession
de Dieu, et la connaissance de sa loi; point n'était besoin dans ces
siècles de foi, comme de rénovation sociale, de songer à la création
d'œuvres religieuses spéciales pour soutenir ou relever l’ardeur des
nouveaux néophytes.
L'église, alors, constituait une vaste communauté dont tous les
membres n'avaient qu’un cœur et qu’une âme, et qui se retrempait
sans cesse aux sources vives de la même loi. Bientôt les com-
munautés religieuses ouvrirent leurs portes à quelques âmes d'élite
avides de privations et de sacrifices, désireuses de s'adonner plus
spécialement aux œuvres de miséricorde ou de se consacrer plus in-
timement au Seigneur. Elles se tracèrent une règle de vie conforme
au but particulier que chacune d'elles voulut atteindre. De là
naquirent des affinités intimes entre membres d'une seule et même
association , lesquelles sous l'égide et l'approbation de l'autorité pa-
pale couvrirent bientôt toute la terre de refuges et de cJoitres où
l'on pourrait mener une vie plus parfaite et mieux à l'abri des
séductions du monde.
(i) Ces notes taisaient partie des papiers délaissés par feu M. Félix van Naemen.
G. W.
168
Les confréries, dont l’origine est fort ancienne , puisque sous le
Pape Clément IV, vers le milieu du treizième siècle, il en est déjà
fait mention dans l’Iiistoire (i), sans être des communautés religieuses
proprement dites, sont nées de l’exemple de ces associations. Pour en
faire partie il n'est pas nécessaire de renoncer à sa liberté, de
s’imposer de grands sacrifices ou de s’engager à une foule de prières
que beaucoup de personnes du monde ne sauraient accomplir. Ces
associations sont en général abordables à un chacun et l’église en-
courage de tout son pouvoir leur établissement dans les paroisses
parceque elles constituent un puissant encouragement pour la sanctifi-
cation du chrétien.
Il existe plusieurs genres de confréries; les unes sont établies en
l’honneur du culte souverain du à Dieu ; telles sont les confréries du
très Saint Sacrement, du sacré Cœur de Jésus, du Saint Nom, de la
S‘* Trinité et en général toutes celles (pii se rapportent directement
à la personne Divine; les autres ont pour but d’honorer plus parti-
culièrement la Sainte Vierge Marie ou les Saints du Paradis; telles
sont les confréries de Notre Daine, de Saint Joseph, de S‘ Koch,
des chaînes de S' Pierre etc. Une troisième catégorie de confréries
sont celles qui sont érigées spécialement pour obtenir des grâces
plus abondantes pour nous mêmes dans les nécessités de la vie. Ce
sont les confréries de la lionne Mort, de la bonne éducation, des
enfants, de S* Hubert, patron contre la rage, de S‘ Sébastien, pro-
tecteur des archers etc. Enfin il existe une dernière catégorie
d’associations pieuses qui ont pour but exclusif la charité. Nous
voulons parler des conférences de S‘ Vincent de Paul , des sociétés
de S‘ François Régis, de l’œuvre de la propagation de la foi, du
patronage des orphelinats et d’autres de même nature. Ces dernières
sont le plus souvent établies sous l’initiative de particuliers, elles
n’appartiennent pas directement aux fondations pieuses crées dans
l’église de la paroisse , ce qui nous permet de ne pas nous y arrêter
davantage.
Maintenant que le lecteur connait les diverses formes sous les-
quelles on reconnaît les confréries, disons quelques mots de chacune
de ces associations telles qu’elics ont été fondées et qu’elles existent
encore dans l’église primaire de S' Nicolas.
(i) Fondation de la confrérie de Gonfalon en 1207. Voyez : manuel des associations
catholiques par l’abbé Ycssy, page 199.
169
Confrérie du Très-Saint Sacrement.
Il semble que la fondation de eette confrérie est bien antérieure
à la publication du règlement qui lui fut imposé le 8 Juillet IG9o
par Monseigneur Philippe Erard van der Noot, évêque de Gand.
D’après certaines annotations, puisées nous ne savons à quelle
source, elle aurait été érigée dès l'année 1633 par le pape Urbain
MH, tandis que d’après d’autres, elle remonterait à l'année 1660.
Quoiqu’il en soit, le registre de la corporation dont nous extrayons
nos renseignements débute au mois de mai 1792, c-à-d plus d'un
siècle après la reconnaissance officielle de l’association par l’évêque
de Gand. En tête se trouve cette mention que le registre primitif a
été égaré, vraisemblablement à l’époque de la révolution brabançonne,
lors de la suppression des prebendes par l’empereur Joseph II.
Nous n’avons donc aucun renseignement précis sur les premières
années de l’existence de la confrérie. Tout ce que nous savons c’est
que elle fut érigée dans l’église primaire à la demande des Pères
de l’Oratoire représentés par le curé Jean van Nieulande et des prin-
cipaux notables de la paroisse parmi lesquels nous comptons Jean
François Van der Sare, haut-échevin , Pierre Augustin van der Beke,
maïeur, Jean François Martens, avocat au conseil de Flandre, Pierre
Zaman, commis aux impôts et Jean de Backer, stadhouder et maieur
de la seigneurie du Beversche.
La confrérie a pour but d'honorer Notre Seigneur Jésus-Christ dans
le sacrement de son amour et de coopérer par les prières de ses
membres à la prompte délivrance des âmes du purgatoire.
Elle est administrée par un Prévôt éeelésiastique qui doit être le
curé de la paroisse, par un chef-homme, nommé à vie, par un
Doyen dont le mandat se renouvelle tous les trois ans et par quatre
adjoints désignés par le conseil. Ces derniers ont été remplacés depuis
par les anciens doyens qui de droit font partie du bureau.
Tous les ans le premier lundi après l’octave du Saint Sacrement ,
le doyen en fonctions rend compte de la situation financière, perçoit
les cotisations, et fait procéder à de nouvelles élections, s’il y a lieu.
Après la réunion générale, précédée d’un service solennel pour le
repos des membres défunts, les confrères se réunissent dans un
banquet fraternel exonéré aux frais de la généralité.
•22.
J 70
Lu cotisation annuelle était primitivement tixéc il 6 schellings et
8 gros. Elle varie aujourd’hui selon les nécessités entre huit et dix
francs.
Chaque confrère, lors de son admission est tenu de se pourvoir
d’un cierge du poids de deux et demi livres de cire, agrémenté d’un
écusson peint aux emblèmes du S‘ Sacrement.
Ce flambeau est à son usage personnel , mais il devient la propriété
de l’association lorsque le membre démissionne ou vient â décéder.
Depuis l’année 1871, sur la proposition de .Mr Henri Jaspers, jubi-
laire, les confrères font usage de petits lanternaux en métal dont
plusieurs d'entre eux ont fait l’acquisition de leurs deniers personnels.
A l'origine de la société, les membres contractaient certaines obli-
gations <pii les engageaient sous peine d'amende. L'assistance aux
services n’était facultative que pour autant qu’on habitait en dehors
du rayon pavé de la paroisse et toute absence non sérieusement
motivée, était rigoureusement punie. Peu à peu on se relâcha de la
rigueur de la discipline et l’on ne lit plus guères attention â l’exé-
cution stricte du règlement.
Les jours de fête et de cérémonie consacrés par la confrérie pour
l’assistance aux processions du Saint Sacrement, sont les suivants :
1° Tous les jeudis avant le salut.
2° Tous les premiers dimanches du mois après les vêpres.
3° Le dimanche de la solennité du Saint Sacrement et le jour de
la fête de l'Assomption de la Sainte Vierge â la procession publique.
4° A l’administration générale trimestrielle.
5° Tous les jours de l’octave du S‘ Sacrement et de celle des
âmes du Purgatoire, avant le salut.
0° Le 0 janvier, fête des Rois, avant la grand’ messe.
7° Les jeudi et vendredi Saints.
8° Lorsque le Saint Sacrement sera porté en viatique â un confrère
malade.
Si un membre vient â mourir la confrérie fera célébrer une messe
de requiem à laquelle les associés se feront un devoir d'assister,
ainsi qu'à son enterrement et â ses funérailles.
Au sujet du mobilier acquis par l'association, elle possède de vieille
date un tableau en chêne sculpté, surmonté d’un ostensoir tenu par
deux chérubins, sur lequel s’incrivent comme sur un registre
matricule, les noms des associés.
Ce tableau est adossé au mur nord de l’église près de l'autel
dédié â S,c Barbe.
171
Une bannière en damas blanc fut remplacée en 1820 par une autre
de soie rouge pour laquelle on paya au brodeur De Meester Janssens
à Anvers la somme de 398 florins et un sol. En 1860, l'institut des
sœurs du Crombeen à Gand fournit sur les plans de Monsieur Edm.
Serrure, architecte de la ville de S‘ Nicolas, la grande bannière en
velours rouge, richement brodée d’or et portant au centre dans un
médaillon un ostensoir avec l'hostie rayonnante.
Il fut payé de ce chef la somme de 1823 francs, plus un supplé-
ment de 313 francs pour la Lampe, la corniche et les accessoires.
Depuis l’époque de sa réérection la confrérie du Saint Sacrement
à compté huit jubilaires parmi ses membres, tous admis depuis
30 ans.
Pierre van de Voorde, Juin 1793.
François Josse Peeters, Juin 1802.
Pierre Balthasar Soetens, Juin 1802.
Josse Vydt, 14 mai 1806.
Jean Loir, 6 juillet 1840.
Jacques van Aelst , 26 juin 1849.
Charles Dufossé, 26 juin 1849.
Henri Jaspers, 26 juin 1871.
Ces fêtes jubilaires donnent lieue à de grandes réjouissances. Elles
débutent généralement par un service religieux à l’église paroissiale,
où le jubilaire est conduit processionnellemcnt par tous scs confrères.
Des enfants en blanc lui offrent des couronnes et la béquille tra-
ditionnelle, emblème de son grand âge. Pondant le banquet qui suit
la cérémonie religieuse, le chef-homme fait l’éloge du confrère,
rappelle les principaux souvenirs de sa carrière, après quoi il lui
présente un gobelet en cristal rempli de vin pour boire ù sa longue
vie et à son bonheur. Une ode de circonstance est généralement
adressée par l’un ou l’autre membre pour fêter l’heureux évènement.
La confrérie compte actuellement une centaine d’associés.
Confrérie du Saint Nom de Jésus.
La première et la plus ancienne des confréries qui ait été fondée
dans l’église de S' Nicolas, est celle du Saint Nom de Jésus. Instituée
ù la demande du vice-curé Gisbert de Cremere, du chapelain Jacques
Wittock et du marguillicr François d’Exaerde, elle reçut l’approbation
épiscopale de Monseigneur Charles de Croy, Evêque de Tournai, le
20 juin 1333.
L'œuvre avait pour but la glorification du Saint Nom et l'extention
du culte souverain du à Notre Seigneur.
A peine constituée, l’association s’adjoignit la Chambre de Rhéto-
rique « le Goudbloem » qu’un octroi du 10 février 1536 venait de
définitivement reconnaître.
On sait le rôle important que ces sociétés, moitié profanes, moitié
religieuses, jouaient dans nos provinces flamandes. A la tête du
mouvement intellectuel du pays, elles s’adonnaient à l’étude des
belles lettres, « in de edele eonst en aert van Rethoryken » mais
elles exerçaient en même temps un apostolat très-fructueux, en
mettant leurs travaux sous l’égide de la religion et en venant
puissamment au secours des églises des paroisses. A ce titre, la
chambre de réthorique de S* Nicolas, fusionnée avec la confrérie du
Saint Nom , rendit des services signalés.
Nous avons vu dans un chapitre précédent de combien de libéra-
lités les associés avaient doté la chapelle qui leur était spécialement
réservée. Cela nous dispense de revenir ici sur la description des
ornements, des verrières et des tableaux dont ils enrichirent le
temple. Ajoutons toutefois que la reconstruction en 1766 de l’autel
du Saint Nom, fut pour eux une nouvelle occasion de manifester
leur générosité. Après avoir fait abandon des ressources ordinaires
de la société, ils consentirent encore h la demande du Curé, des
maieurs et des échevins, h aliéner deux rentes hypothécaires d'un
revenu annuel de sept et de quatre florins.
Les obligations des confrères étaient de deux espèces. Les unes
établissaient le règlement d'ordre intérieur auquel étaient soumis les
membres en tant que société d'agrément ; les autres se rapportaient
directement à l’action religieuse et aux charges de la confrérie.
L’œuvre n’imposait pas à ceux qui l’embrassaient de nouvelles
pratiques, mais elle les obligeait sous peine d’une amende de x
deniers il assister à tous les olliees religieux célébrés en l'honneur
du Saint Nom ou en mémoire des âmes des membres défunts.
Ces services étaient relativement nombreux comme on peut s’en
convaincre par la nomenclature suivante :
Grand'messe solennelle le jour de la fête du Saint Nom de Jésus.
Messe de requiem le lendemain de cette solennité.
Messe chantée le premier dimanche après la Purification. En 1771,
cette cérémonie fut rapportée au dernier dimanche du mois d’Avril.
Vingt trois messes anniversaires pour les défunts, à certains ven-
dredis de l’année, célébrées à 6 heures du matin.
173
Messes solennelles les trois premiers jours de la kermesse , à l’oc-
casion de la procession du très-Saint Sacrement. Les membres
prenaient place dans le cortège, précédés d’un char triomphal appelé
Maegdenberg ou Montagne des Vierges.
Toutes ces cérémonies étaient obligatoires.
Pendant la célébration de ces ollices, un délégué de la confrérie
était chargé de faire la quête dans l’église, au prolit de la société,
mais cet usage fut aboli en 1766 sur les vives réclamations de la
magistrature locale.
Une fois l’an, le jour de la fête du Saint Nom, un membre de
la direction se tenait à la disposition du public, dans la chapelle
même du S‘ Nom, aux fins de toucher les cotisations, de biffer les
noms des confrères décédés et d’inscrire au registre ceux des nouveaux
arrivés.
La rémunération qui à l’origine n’était que de 3 sols, fut succes-
sivement majorée à 8 schellings 4 deniers, en 1791 à 48 sols et
finalement à sept francs.
Mais les confrères n’avaient pas seulement que des charges, ils
jouissaient aussi de grands privilèges en reconnaissance des services
rendus.
Outre un grand nombre de faveurs spirituelles, telles que indul-
gences plénières et partielles, les membres avaient des tribunes
réservées dans le chœur du S1 Nom, ils ne paiaient de ce chef
aucune redevance comme les autres fidèles ; les jours de fêtes et de
cérémonies spécialement consacrés par la confrérie, ils avaient droit
à certaines marques d'honneur. Le chef-homme, précédé du chapelain
et escorté de tous les membres, était processionnellemenl conduit
dans le chœur du Saint Nom et prenait place sur un prie-Dieu
garni de drap vert.
11 était reconduit avec le même cérémonial à l’issue du service.
Dans toutes les circonstances quelque peu solennelles, les associés
avaient le pas sur toutes les autres confréries et ils étaient admis
les premiers ù l’offrande de la messe.
Le blason de la gilde portait un enfant Jésus assis sur un coussin
rouge, tenant d’une main une fleur de souci et de l’autre un car-
touche déroulé avec cette devise : Simpel van sinne :
Les présidents ou hoofdprince étaient choisis parmi les personnages
les plus importants de la commune. C’étaient toujours des hommes de
grande considération, revêtus la plupart des premières charges
honorifiques du pays. Leur mandat était à vie.
174
Voici les noms de ceux qui nous sont connus :
1° Michel van Landeghem 1336
2° Jean d’Exacrde 1380
3° Jacques de Warnière, écuier, grellier du Pays de Waas en 1399,
haut échevin le 17 octobre 1624, élu hoofdprince en 1611. 11 était
époux de Anne van Steelant et lut inhumé dans l'église de S‘ Nico-
las, devant le banc de communion le 27 juillet 1630.
4° Georges Zaman, sergeant-major de Waas, capitaine et bourg-
mestre de S’ Nicolas, lit serment de hoofdprince le 3 8bre 1628. Son
prédécesseur était encore en vie lors de sa promotion.
3° Jacques Zaman, tils de Gilles ex Georges Zaman, grellier, prêta
serment le 2 mai 1633. Il mourut le 9 novembre 1692 âgé de 38 ans.
6° Jean Pierre Zaman, écuier, lîls de Jacques, seigneur de Ten
Bergen et Solacker, grellier de S1 Nicolas et haut-échevin du Pays de
Waas en 1697, prêta serment en qualité de hoofdprince le 16 janvier
1698. 11 mourut célébataire le 12 avril 1728 et fut inhumé dans
l’église devant l'autel de la Sainte Vierge.
7° François Joseph de Castro y Toledo, écuier, seigneur de Puyvelde,
Yelpe et Overhem, haut échevin en 1719, marié à Dame Marie
Cathérine de Neve, prêta serment en qualité de hoofdprince le 11
décembre 1728. Il mourut le 6 avril 1766 et eut sa sépulture dans
l'église paroissiale dans le caveau de la famille de llertoghe.
Interrègne de 8 ans, 3 mois, 19 jours.
8° Philippe Jean Joseph Michel de Neve, seigneur de Windam lut
promu en qualité de hoofdprince le 23 septembre 1774. Il fut inhumé
à Waasmunster le 5 avril 1773.
9° Louis François Tayaert , seigneur de Bonus devint haut-échevin
le 5 juillet 1749, hoofdprince le 3 octobre 1773 et décéda à S‘ Ni-
colas le 6 avril 1792.
9° Claude Jean Antoine Louis Tayaert, grellier de Vracene et de
S1 Gilles, devint hoofdprince en 1792.
Confrérie de Notre Dame de Hat. (l)
Établie depuis plus de six siècles dans la petite ville de Hal, la
dite confrérie avait le droit de s’en agréger d'autres de même nom
(i) Cf. Confrérie van O. L. Vrouw van Hat en/., door Félix Delaroyère. Sint-Nikolaas
drukkerij van E. Van Haver-Marlens (s. d.) (1899). — J. Van Vlierberghe. Het twee
honderd jarig Jubelfeest van het Broedeischap van O. L. Vrouw van Hal. Sint-Nikolaas,
drukkerij van E. Van Havcr-Marlcns. 1899. G. W.
et de même nature et de leur communiquer ses grâces et indulgences.
Ses affiliations furent bienlôt si nombreuses que la dévotion â Notre
Dame de liai était â peu près générale dans le Pays.
Érigée â S1 Nicolas ù la demande de Michel de Febure, prêtre de
l’oratoire et du consentement du bailli et des échevins de Mal le
G août 1699, elle fut canoniquement reconnue par Monseigneur J. H.
De Smedt, évêque de Gand, le 24 juillet 1733.
Le but de l’association, dont peuvent faire partie les personnes de
deux sexes, est d’honorer la Sainte Mère de Dieu par des oeuvres
de piété et de charité. Elles ne contractent d’autre obligation que
celle d'assister au pélérinage à liai, qui a lieu tous les ans le ven-
dredi avant le premier dimanche du mois de septembre.
La confrérie est administrée par un Prévôt ecclésiastique et un
chef-homme laïque, nommés à vie. Un doyen et deux adjoints, choisis
parmi trois confrères au choix du doyen démissionnnaire , complètent
le conseil d’administration. Ils sont rééligibles tous les trois ans.
Le siège de la confrérie était primitivement la chapelle du hameau
Ter-Eecken. Lors du pélérinage annuel on y célébrait une messe avec
musique pour attirer les bénédictions de Dieu sur le voyage des
pèlerins. Ils étaient précédés d’un héraut tenant une bannière. Celui-ci
par faveur spéciale était admis à faire la route à cheval.
Au retour les confrères rapportaient de petits drapeaux en papier
de forme triangulaire, sur lesquels se détachait l’image de la Vierge
miraculeuse. Ils en distribuaient aux passants et en gardaient pré-
cieusement un souvenir dans leurs familles.
Cet usage, aussi ancien que touchant s’est perpétué jusqu’à nos
jours avec une exactitude remarquable.
Depuis l’érection de l’église de S1 Joseph à S‘ Nicolas, la statue
de la Sainte Vierge est portée processionnellement de l’église primaire
dans celle de Ter-Eecken pour y être déposée pendant le temps que
les confrères sont sensés devoir consacrer au voyage pédestre à liai,
qui est virtuellement abrogé, grâce aux facilités de communication.
Us partent annuellement au nombre de plusieurs centaines, de très-
bon matin et par train spécial , le premier dimanche du mois de
septembre.
Après avoir entendu la messe dite par le chapelain dans l'église
paroissiale, ils communient à liai, y déposent un cierge de prix et
rentrent le même jour, sans s'attarder autrement en voyage.
Le lendemain ils ramènent avec grand cérémonial la statue de Notre
Dame de l’église de S1 Joseph dans celle de la paroisse primaire,
après avoir chanté le Te Deum de la reconnaissance.
Quatre années après l’édit de proscription contre les associations
pieuses, la confrérie de Notre Daine de liai fut solennellement réor-
ganisée à S1 Nicolas. Tous les objets, lui appartenant, drapeau,
écussons, bâtons de voyage, cierges etc. qui avaient été mis sous
séquestre dans la maison communale depuis le 8 avril 1780, firent
retour à leurs légitimes propriétaires.
Une fête grandiose fut célébrée ù cette occasion le 31 janvier 1790.
Tous les confrères, escortés d’une troupe nombreuse de patriotes à
cheval, se rendirent proccssionnellcment à l’église pendant que les
cloches sonnaient à grande volée et que le bruit du canon se faisait
entendre dans le lointain. Au milieu de la nef se trouvait sur un
trône richement décoré de (leurs et de verdure, la statue de la
Sainte Vierge. Un y voyait les chronogrammes suivants :
IeDer Is WaerLYk VerheUgt Met Den feestDag Van MarIa.
iif.YLIge Magf.t U iiaLLsChe ConfrerIe Der peLLegrLMs saL nU
WeDer er Le Ven.
MIDts Door U Voorspraeke Van Den VYanD genaDIg Is VerLost.
Une messe solennelle suivie du Te Deum pour remercier Dieu de la
lin des troubles et de la réérection de la confrérie, fut célébrée à
dix heures, au milieu d’une foule de fidèles. Celte cérémonie tut
suivie d'un brillant cortège à l'entour de la commune après quoi un
banquet réunit les membres associés. Le soir un feu d’artifice et une
illumination terminèrent la solennité.
La fête avait eu tant d’écho que les journaux de Gand en donnèrent
une relation détaillée. En dehors d'une bannière que la confrérie avait
fait faire en 1804 au moyen du produit de la vente de quelques
ollrandes en argent et d’une souscription volontaire, l’association
possédait dans l'église une tribune en chêne sculpté où prenaient
place ses anciens doyens. Elle faisait face à la tribune des confrères
de la Sainte Trinité et avait été construite aux frais de l’échevin
Van Bogaert.
La bannière actuelle, en velours bleu, ornée du médaillon de la
Sainte Vierge, brodée d'or date de 1868. Elle a une valeur de mille
francs.
Confrérie de Notre Dame de Bon Secours.
La Confrérie de Notre Dame de Bon Secours fut fondée en 1790
en pleine crise révolutionnaire.
Parmi les principaux promoteurs de l’œuvre, la plupart anciens
membres des confréries supprimées sous le gouvernement de l'empereur
Joseph II, nous comptons deux vicaires de la paroisse, J. M. Ysebaert
et Ch. Brunet, le Notaire J. B. de Waelc, J. J. Merckx, ex-doyen
de confrérie, J. Verhaeghen et A. De Maesschalck.
Ces personnes désolées de l’abandon dans lequel on laissait le Saint
Sacrement aux processions et aux administrations générales, résolurent
de rétablir la pieuse pratique des escortes d’honneur et de se con-
stituer en association. Elles estimaient ne pouvoir mieux honorer la
Mère de Dieu, ni lui témoigner d'une façon plus ellieace leur amour,
qu’en se faisant les propagateurs publics du culte souverain rendu
à Notre Seigneur dans les cérémonies religieuses.
Le 7 février 1790, une réunion préparatoire, à laquelle quarante
cinq personnes prirent part, eut lieu à l’auberge du Cygne, sur la
Grand'place. On y élabora, d’accord avec le curé de la paroisse, un
projet de règlement, dont le Notaire de Waele ferait connaître la
teneur à Sa Grandeur l’Évêque de Gand, aux fins d’approbation.
Monseigneur Ferdinand Marie, Prince de Lobkowitz daigna bénir
l’entreprise et confirma canoniquement l’institution à la date du 15
mars 1790.
La nouvelle fut accueillie avec joie par toute la population S1 Ni-
colasienne. Elle donna même lieu à des réjouissances publiques et à
une brillante manifestation religieuse et patriotique, organisée sous
l’égide des nombreux soldats volontaires qui s’étaient insurgés dans
le Brabant et les Flandres contre le gouvernement autrichien.
Le 25 mars, fête de l’Annonciation de la Sainte Vierge, lisons-nous
dans les archives de la confrérie, les membres, escortés d'une bril-
lante fanfare, firent solennellement leur entrée dans l’église paroissiale
splendidement décorée d’oriflammes, d’inscriptions et d’arbustes d'or-
nement, pour assister à la première messe pontificale célébrée en
l’honneur de la confrérie.
Ils étaient au nombre de 96, précédés d’un bataillon de troupes
recrutées parmi les volontaires de la contrée, musique en tète et
bannière au vent. Après avoir fait le tour de la Grand’place, au
milieu des acclamations de la loulc , pendant (pie les cloches sonnaient
à toute volée et que au loin on entendait les salves de l’artillerie,
ils pénétrèrent dans l’église ou des sièges se trouvaient préparés devant
l'autel de la Sainte Vierge.
Pendant la messe célébrée en grande pompe par le Prévôt de
l'Oratoire, assisté de deux de ses acolytes, les nouveaux confrères
178
lurent admis au baisement de la patène et l’un d’eux prononça solen-
nellement l’acte de consécration. La cérémonie se termina par le
chant du Te Deum.
1*. J. Heynderickx , dans son « Eclioo van den lande van Waes »
nous décrit ainsi les particularités de la fêle et la décoration de
l’église. « Le temple, dit-il, était pompeusement paré et offrait un
» coup d’œil admirable. Sous les voûtes de la tour se dressait la
» statue de la Sainte Vierge recouverte d'un dais, garni de velours
» en couleur rouge autour duquel, pendant la cérémonie d’inaugu-
» ration, seize soldats en uniforme et la lance au poing, faisaient la
» garde. Partout des drapeaux, des oriflammes et des arbres, agré-
» mentés d’inscriptions latines et flamandes parmi lesquelles les
» suivantes : »
A l’extérieur de l’église, au dessus du grand porche :
sanCtI isICoL.il WasLe InstItUto fraternItatIs sUb præsIDIo MarI.e
VIrgInIs.
Au jubé sur une oriflamme :
sUffragante orDInarIo eXstIMULante paroCIs eXUrgIt ConfraternItas.
Sur les 8 piliers de l’église basse :
1° Wat WorD’er In Dees kerCk geVIert?
Waertoe rezonDerLYk geCIert ?
2° ken nIëUWe sCiiaer beIkVerIgt,
NV a s JesUs eerenDe .Met LICiit.
5° Wanneer eLk troUWe broeDersChap
Was afgesChaft Door VreeDen stap.
4° nU NVas Door zYn hoogWeIrDIgheYt
/.ULCk InstaLLatIe toebereYD.
o° op hUn Vertoog, WeL-Wetens : Dat
MarIa bYstant eYsCiit Voor sCiiat.
0° zag eVen MUnICii nIet gestICiit
NVaer Door NVIert zegenpraeL VerrICht?
7° NV at NVIerD bY U Lest-Leèn gezIen ?
IIAER VOORSPRAEK DeDe zL’LkS GEsCuIkN.
8° Verneert, Vraegt onophoUDeLYCk
NVerVt iiIer iiaer hL'Lp en ’t heMeLrYCk.
Amen.
179
Aux quatre colonnes sous la tour :
1° DILICULUM VIrtütIs VIa saLUtIs.
2° si aUXILIatrIX o ! pIa
o! DULCIs rILIIs MarIa.
3° Mater sarCtæ VIrtI’tIs
DeCUs YIYertIbLs saLUtIs.
4° Mater DeCore CLar.e faX
tL* serYo tUo Yera paX.
Toute la nef du chœur de la Sainte Yierge était ornée des 14
inscriptions flamandes suivantes :
1° WeLke D’oefferIrg zaL Wezer
Der mIeUW sChaer ro>D gY hIer Lezer.
2° oYerzULrs WY zYr gespaerD
Is ’t ef..\ zaeCe geDUrCkers WaerD.
5° WeeeLYCeX Lof Der zater-Dager
WY Yoortaer aLhIer opÜraeger.
4° Wart Waer WIert ’t geLoof orteerD
spYt zYr sCherraers ’t >oCh YerMeert.
5° NV art oCtaY’ DIe aLLe Jaerer
Ir soYeMber NYY YerkLaerer.
6° NYeL zaL NYezen ’t JaergetYD
Dat ors VLaerDrer YeChte YrY.
7° 't aLL’ ors-LIe Ye-YroUNYe feester
Ir proCessIe bY-NYoorD ’t Meester.
8° NYIe DL’s zY Var DIt getaL
NYort DeeLaChtIg Var het aL.
9° WaeCet er WILt geheeL U LeVer
Ir MarIa bYstarD geVer.
10® orDerWYL rU patrIot
NYerD haer tUssCherspraeCk bY goDt.
11° bYstart-MoeDer er Var gratIe
Lost UNV YoLk Var trIbULatIe.
12° Largs het broeDersChap UWs Lof
hL’r VerNYerVt het heMeLs-hof.
15° • sChoore Maegt het WersCht U t’eerer
Var U Wereer DeLgt te Leerer.
14ö WILt L’ beoeDersChaps begIr
bYstarD ge Ver ooCk UW MIr !
180
Au dessus du banc de communion :
Vkre pro CLero I mi h Ci. Dr. pro feMI.xIo seXU Virgo CexetrIX.
SemIant aUXILIUM VIrgIaIs DeI par.e, I.nVoCames te CiihIste In terra.
Au dessus de la statue de Sainte Anne :
Mater aUXILIatrIX, eX hoC ImerCeDe pro sobIs.
Au dessus de la statue de Saint-Joseph :
sa.xCta DeI g em.tr IX VIrgo, sis norIs Mater samCtI aUXILII.
Au sommet de l'autel de la Sainte Vierge :
genetrIX DeI sis xoids peCCatorIbUs aUXILII MarIa.
Sur une oriflamme au dessus de l'autel de la Sainte Vierge :
I.nstItUtL'r Com raternItas sanCt.f MarI.e VIrgI.xIs De aUXILIo.
L’association est administrée par un doyen et deux assistants qui
sont nommés pour un terme de trois ans à la majorité absolue des
membres présents.
L’entrée dans la société est absolument gratuite; la taxe annuelle
des cotisations est fixée à chaque réunion et calculée à raison des
débours opérés pendant l'année.
D’après les lettres constitutives nous pouvons résumer ainsi les
devoirs des confrères : ils s’engagent aux pratiques suivantes :
1° A assister tous les samedis au salut solennel qui sera célébré
aux frais des associés, à l'autel de la Sainte Vierge et à accompagner
le Saint Sacrement pendant la procession qui précède cette cérémonie.
2° A assister tous les jours pendant l’octave de la Confrérie, fixée
au premier dimanche après l’octave de la fête de tous les saints, au
sacrifice de la Messe et au salut.
5° A escorter le Saint Sacrement , munis de cierges les jours de
procession et d'administration générale, mais bien spécialement aux
fêtes de la Sainte Vierge, de l'Annonciation, de la Nativité, de
l'Assomption et de l'immaculée Conception.
in A faire dire une messe de requiem chaque année pour tous les
confrères décédés et à y assister. Aucune de ces pratiques n'oblige
sous peine de péché.
181
Les indulgences suivantes ons été concédées aux membres :
40 jours d’indulgence à tous les confrères, chaque fois qu’ils
suivront dévotement avec un cierge les processions du Saint Sacrement
et les administrations générales.
40 jours d’indulgence lorsqu’ils entendront la messe en l’honneur
de la Sainte Vierge, aux fêtes de l’Annonciation, de l’Assomption,
de la Nativité et de l’immaculée Conception et pendant l’octave de la
Confrérie.
Enfin 10 jours d’indulgence chaque fois qu’ils assisteront au salut
du samedi et à ceux de l’octave précitée.
La confrérie de Notre Dame de Bon Secours ne possédait à l’origine
aucun objet d’ornementation. A l’exception du cierge que chaque
membre était tenu de fournir, lors de son inscription, pour son
usage personnel, elle n’avait ni bannière, ni cartel, ni décorations
d’aucune espèce. Ce ne fut qu’en 18:23 qu’on se décida à faire une
acquisition importante. Il s’agissait d’un trône, destiné à porter la
statue de la Sainte Vierge aux grandes fêtes de la Mère de Dieu.
Cette œuvre à laquelle les confrères sacrifièrent une forte somme
d’argent, 1045,1)7 1rs., avait été confiée aux premiers dessinateurs de
la contrée. Les plans émanaient de l'architecte Brisout et les peintures
décoratives, exécutées par notre concitoyen 1’. De Bruyne, avaient été
conçues par un homme compétent, le peintre van Biée d'Ameis.
L’apparition du trône, exhibé pour la première fois dans l’église
le 15 Août 18:24, à l’occasion de la fête de l’Assomption, excita,
parait-il, grand enthousiasme parmi le public et valut à ses auteurs
de nombreuses félicitations.
En 1829, la confrérie s’enrichit d’une bannière en damas bleu,
agrémentée de broderies d’or, artistiquement travaillées par Ch. bornons,
à Gand. Elle porte au centre un médaillon il double face peint par
Jean de Loose, réprésentanl d’une part l’Assomption de la Sainte
Vierge et d’autre part Noire Dame du Rosaire. De l’examen des
comptes de l’association, il appert qu’une somme de 1455 francs,
prélevés sur les cotisations des membres ou résultat de souscriptions
volontaires, fut employée au paiement de cette dette.
Une seconde bannière fut offerte à la confrérie en 187Ü par Monsieur
Joseph Wittock-Janssens, à l’occasion de son jubilé de cinquante ans.
Cette œuvre, sortie des ateliers de la maison Van Sevcrcn- Vermeulen,
est sans contredit une des plus belles conceptions du brodeur Saint-
Nicolasien. Elle représente la Sainte Vierge entourée de médaillons,
remémorant les gloires et les vertus de Marie. Ce travail est tout
— 182 —
entier exécuté à l’aiguille, il est d’une rare perfection quant au dessin
et exécuté dans le goût du 18rac siècle.
Depuis quelques années les confrères font usage aux processions de
lanternes en cuivre poli et verni, en lieu et place des anciens flam-
beaux à cire molle, trop vulgaires et trop salissants. Ces lanternes,
en beau style renaissance, proviennent de la maison Bourdon de Bruyne
à Gand et furent offertes par quelques membres de l'association.
Confrérie de St. Nicolas et de St. Sébastien.
L’érection de cette confrérie remonte certainement à une époque
très-reculée. A notre grand regret nous n’avons rien découvert aux
archives qui nous permette de citer des particularités. Tout ce que
nous savons c’est que cette pieuse association , vraisemblablement fondée
comme son nom l'indique pour honorer le Saint patron de la paroisse,
se fusionna en 1527 avec la corporation des archers autorisée par
octroi de l’empereur Charles Quint. Dès lors, son institution fut
plutôt civile que religieuse; elle rendit néanmoins encore certains
services à l’église en entretenant de ses deniers l'autel des S' Nicolas
et S1 Sébastien, et en rehaussant de sa présence quelques cérémonies
du culte, telle que la grande procession annuelle où les confrères
assis sur de grands chars escortaient les reliques de S* Sébastien
entourées d’un groupe de petites vierges portant des couronnes de
fleurs, (i)
Les membres de la gilde, aux jours de grande cérémonie, prenaient
place dans le chœur de SI. Sébastien sur des bancs spécialement
réservés ù leur usage. Le chef-homme occupait un prie Dieu recouvert
de drap vert et à scs côtés sur des sièges en chêne sculpté figuraient
les autres dignitaires, le roi du tir, le Doyen et le porte drapeau
(Alpheris). L’autel de S* Sébastien avait ù ces occasions une décora-
tion particulière. « 11 était garni de deux magnifiques pyramides à fond
« d’azur, chargées des lauriers que les confrères avaient recueillis
» dans les concours. Un y voyait entr’autres objets, des flèches en
» argent, des arcs, des drapeaux, un tambour, un casque de che-
» valier, des médailles, des écussons et d’autres insignes honorifiques....
» Aux côtés de l’autel figuraient deux chérubins de grandeur naturelle,
(i) Archives «le la jôldc des archers.
» le premier portant le blason de Terre-Sainte, et celui du noble
» Seigneur de Bonem, le second armé d’un arc et d'une tlèche,
» montrant les médaillons des S1 Nicolas et S‘ Sébastien tenus par
» deux Renommées sonnant de la trompette, (i)
Il y long temps que ces traditions toute à la lois si belles et si
attrayantes ont disparu de nos moeurs. De ces anciennes coutumes
plus rien ne subsiste (pie le souvenir d’un [tassé à jamais oublié.
La grande et noble corporation de S‘ Sébastien survit il est vrai
à sa destinée, elle est aujourd’hui une association absolument pro-
fane, sans accointance avec les institutions religieuses qui en réhaus-
saient les charmes et lui donnaient un caractère de véritable majesté.
Archi-Confrérie de la Sainte Trinité et de la rédemption
des esclaves.
Cette association pieuse fut fondée en 1697 à la demande du curé
de S‘ Nicolas, Jean Van Nieulande, par Aimé de Tuméral, abbé
d’Ürval , Provincial de l’ordre de la Sainte Trinité pour la rédemption
des esclaves. Elle fut confirmée dans ses privilèges et gratifiée d’indul-
gences le 23 Novembre de la même année par l’Evêque de Gand ,
Monseigneur Philippe Erard van der Noot.
Cette société a spécialement pour but d'honorcr les trois personnes
Divines et de travailler au rachat des esclaves asservis en Orient.
Elle est administrée par un Prévôt ecclésiastique assisté d'un chef-
homme et d’un doyen.
La confrérie avait son siège devant l’autel de S‘ Nicolas. Là se
donnait l’absolution générale aux confrères et aux consœurs cinq fois
l'an, savoir : Le jour de la fête de la Sainte Trinité; le jour de la
fête de Sainte Cathérine; le jour de la solennité du S‘ Nom de
Jésus, le 28 Janvier; le mercredi des cendres et le jeudi Saint.
Voici au sujet des coutumes de la confrérie ce que nous apprend
le manuscrit de notre concitoyen P. J. Heynderickx :
« Les membres font escorte au Saint-Sacrement pendant les deux
» jours de la Kermesse, les jours de la fête de la Sainte Trinité et
» du Saint-Nom, le second dimanche de chaque mois après les vêpres
» et tous les mercredis pendant le salut qui est célébré à l’autel de
(i) P. J. Heynderickx. Chronique inédile appartenant à M. Louis Sinct-Verdurmen,
membre du Cercle Archéologique du Pays de Wacs. Nous espérons pouvoir publier
cette chronique d'ici à peu de temps. G. W.
1*4
» S' Nicolas, d'où ils recoiuluisenl processionnellemcnt Ie Saint-Sacre-
» ment jusqu'au maitre-aulel. Aux grandes solennités, Ie jour des
» cendres, le jeudi Saint, les jours de fête de Ia Sainte Trinité et
» de S,e Catherine et aussi souvent que se donne à l'église l'absolution
« générale, ils occupent le chœur, munis de (lambeaux allumés. Leur
» meilleure bannière, en tissu fleuré est portée en tête de la procession
» après quoi on la dépose près de la colonne qui fait face au tableau
» réprésentant le rachat des esclaves, tandis que leur bannière com-
» mune est placée dans un autre endroit de l'église.
» A la procession publique qu’ils accompagnent, figurent depuis
» 1760 deux pauvres orphelins, porteurs d"un écusson représentant la
» S,e Trinité. Ces enfants sont habillés en drap rouge et bleu à la
» manière des esclaves. Ils suivent également le cortège funèbre des
» membres défunts, porteurs dans ces circonstances d'une bannière
# de deuil. Chaque année au jour de leur assemblée générale, le
» lundi de l'octave du S1 Sacrement, les confrères choisissent le Doyen
n de la Corporation. A cette occasion on célèbre à 10 heures du
# matin une messe de requiem pour le repos des âmes des membres
» décédés, après quoi, l'ancien doyen rend ses comptes, reçoit les
n cotisations et liquide tous les frais provenant du luminaire, du diner,
» des pensions des employés etc. »
Ajoutons pour compléter ces détails qu'à l'exemple des religieux
Trinitaires que les confrères étaient chargés de seconder dans leur
mission charitable, ils portaient comme ceux-ci un scapulaire à croix
rouge et bleue sur fond d'argent en souvenir des trois couleurs sous
lesquelles fange était apparu à S' Jean de Matha, fondateur de
l'ordre au XIIe siècle.
Le tableau dont ils est fait mention dans le manuscrit de notre
concitoyen n'existe plus. Il a été remplacé par une autre toile de
même valeur, peinte en 1834 par P. De Bonte et qui figure actuellement
près de la porte d'entrée de la sacristie.
Au cours du siècle dernier la confrérie se distingua d'une façon
toute particulière dans une affaire de haute importance. Après un
vovage au Maroc, l'équipage du capitaine de Gheselle, composé en
majeure partie de matelots flamands, a\ait été fait prisonnier par des
pirates Algériens et réduit en esclavage, l'n appel à la charité avait
été lancé dès le 17 Décembre 1723 par la Gouvernante des Pays-Bas,
l'archiduchesse Marie-Elisabeth pour venir au secours de nos mal-
heureux compatriotes, mais les sommes réclamées par les mahométans
étaient si considérables que toutes les aumônes recueillées par les
183
confréries alliées furent à peine suffisantes pour la rançon de 18 lioninics.
Ceux-ci furent rachetés au prix de 10863 piastres dans lesquels la
confrérie de S‘ Nicolas intervint pour sept cents florins. Les captifs
furent solennellement reçus à Bruxelles le 28 Mars 1730 et firent de
là leur entrée à S‘ Nicolas le 3 Mai suivant.
Voici leurs noms et le prix de la rançon de chacun d’eux :
1° Luc De Sagher âgé de 33 ans, pilote à bord du navire « Impé-
ratrice Elizabeth » 1250 pjasj
2° Ferdinand Janssens, âgé de 33 ans, premier écrivain 1000 »
3° Frédéric Van Hoelant, 29 ans, tonnelier et trompette 1000 »
4° Jean Van der Haeghe, 34 ans, contre maître 730 »
5° Guillaume David, 38 ans, tailleur et matelot 400 »
6° Charles de Wulf, 39 ans, tonnelier 683 »
7° Jean François, 34 ans, tourneur 500 »
8° Josse Walrave, 24 ans, matelot 500 »
9° Léonard De Raet, 22 ans, garçon du contre-maître 350 »
10° Laurent De Rliim, 30 ans 550 »
11° Guillaume Bonte, 23 ans 550 »
12° Philippe L’Evesque, 33 ans, second cuisinier de la chambre 300 »
13° Mathieu Boele, 28 ans, matelot 450 «
14° Corneille Palinck, 20 ans, garçon de chambre 430 »
13° Jean Georges Léordc, 34 ans, P chirurgien 430 »
16° Antoine Alters, 26 ans, quartier-maître 400 »
17° Antoine Daghelct, 24 ans, matelot 400 »
18° Josse David, 21 ans, garçon de chambre 600 »
10863 .»
Une vingtaine d’hommes continuaient à gémir dans les fers. Sui-
de nouvelles instances de l’archiduchesse Gouvernante, et l'intervention
des Pères Maturins, la Confrérie de la Sainte Trinité établie à Anvers
fut autorisée à recueillir de nouvelles aumônes pour rapatrier le
restant de l’équipage. Ceux de S‘ Nicolas répondirent généreusement
à l'appel en mettant à la disposition des directeurs une autre somme
de 92 livres courant, soit environ 373 florins.
Onze malheureux furent ainsi délivrés vers la fin de l'année 1733
après une captivité de plus de dix ans. Ils furent comme leurs
camarades, solennellement reçus à S‘ Nicolas, le 7 décembre 1733
au milieu d’un concours extraordinaire de monde, délirant d’enthou-
siasme.
Voici la relation de cette fête telle qu’elle est rencontrée dans les
registres de la confrérie :
186
« Le 7 Décembre 175o vers 4 heures du soir, sont arrivés ici
x d'Anvers en passant par Tamise, onze captifs chrétiens conduits
> par deux prêtres de l'église S1 Jacques à Anvers. Ils ont été reçus
x au son de la grande cloche, par le curé de la paroisse revêtu de
> la plus belle chape et par les autres prêtres en surplis, précédés
x de la croix d'argent, de la bannière et des membres de la confrérie
x de la Très-Sainte Trinité et d'un grand nombre d'anges et de
x petites vierges richement parés, qui tous les attendaient à l'extrême
x limite de la rue de chaux , pour les conduire processionnellement
» à l'église en chantant le psaume : Quicamque vult salvus esse etc..
» le tout entremêlé de la musique des hautbois et des clairons. Arrivés
x au maitre-autel . paré comme aux grands jours . le Révérend Curé
x a entonné le chant du Te Deum laudamus avec accompagnement
x des orgues, après quoi la cérémonie s'est terminée parla bénédiction
> du Très-Saint Sacrement.
x Les esclaves, escortés du curé et des membres de la confrérie,
> drapeau en tête, ont ensuite été conduits a\ec le même cérémonial
1 à l'auberge <■ De Walvisch » où ils furent régalés et logés aux frais
x des Trinitaires. Le couvent de l'Oratoire paya de ses deniers le
x logement et la nourriture des deux ecclésiastiques mentionnés plus
x haut.
» Le lendemain 8 Décembre, jour de l'immaculée Conception de la
x Sainte Vierge, les captifs ont été conduits dans le même ordre à
» l'église paroissiale, où ils ont pris place au pied du maitre-autel,
* au milieu d'un chœur de chérubins et de vierges, pour y entendre
x une messe solennelle à G heures du matin.
> Au sortir du service, ils ont pris la route de Hulst, sous la
x conduite de Jacques Van Spittael, commissionné â cet elfet par le
x Prévôt de l’Oratoire et les Doyens de la confrérie.
> L'affluence de monde qui assista à cette fête dépassa tout ce que
x l'on peut imaginer, x
A l'époque de la révolution brabançonne, la confrérie subit le sort
des institutions similaires, confisquées par lemj*ereur Joseph IL Die
reçut de nouvelles lettres de consécration du Pape Pie VII en 1819,
confirmées par l'évêque de Gand le 18 Août de la même année.
Depuis lors elle n'a plus guère donné signe de vigueur. Le nombre
de ses membres est fort restreint quoique ils continuent à pratiquer
les traditions de leurs prédécesseurs.
187
Confrérie de St. Eloi.
La confrérie de S* Eloi, patron des forgerons, a longtemps existé
dans la paroisse. L’époque de sa fondation nous est inconnue, mais
elle remonte certainement au dix septième siècle.
Cette association possédait autrefois un tableau représentant le
saint devant lequel les confrères avaient placé un candélabre artisti-
quement forgé et toujours pourvu de luminaire. Une fois l’an ils
faisaient célébrer une messe d’obit à laquelle ils assistaient en corps.
Confrérie des âmes du purgatoire.
Le 50 septembre 1033, Antoine Triest évêque de Gand approuve
les statuts de la confrérie des âmes du purgatoire, érigée sous le
vocable de Notre Dame de la Consolation en l’église paroissiale de
S1 Nicolas. Deux ans plus tard elle est afliliée à la confrérie du
même nom à Home par un rescrit du cardinal Barberini , (20 mai
1633) au nom du Pape Urbain VIII.
Nous ne connaissons rien au sujet du fonctionnement de cette
pieuse institution.
Confrérie de St. Ambroise.
Nous ne pouvons pas préciser l’époque de la fondation de la con-
frérie de S1 Ambroise.
Les apiculteurs qui honoraient le saint évêque de Milan comme
leur patron, faisaient annuellement célébrer le 7 décembre, jour de
sa fête, une messe solennelle avec musique à laquelle ils avaient
coutume d’assister avec toutes les consœurs. Tous les ans , au mois
de septembre ils faisaient encore célébrer deux services religieux ,
dont un pour le repos des âmes des membres défunts.
Ces cérémonies étaient régulièrement suivies d'agapes fraternelles
tenues dans un local spécialement réservé aux confrères.
Ils possédaient dans l’église une bannière et un tableau représen-
tant S‘ Ambroise devant lequel ils entretenaient en certaines circon-
stances un brillant luminaire.
La confrérie cessa d’exister à l’époque de la révolution brabançonne.
188
Confrérie de St. Sévère.
Vers le milieu du 18m0 siècle un tableau de modestes proportions ,
représentant S1 Sévère , une navette à la main , était suspendu à la
colonne de l’église paroissiale qui fait l'ace à la chaire de vérité.
Les tisserands, alors déjà fort nombreux à S' Nicolas, avaient érigé
trois jours de fête en l’honneur de leur patron. Ils se célébraient
dans le courant du mois d’octobre. Le premier jour débutait par
une messe solennelle, le second jour le Saint Sacrifice était otl'ert
pour les confrères décédés, enfin le troisième jour les consœurs,
prenant leur part de la cérémonie, venaient à leur tour assister à un
service religieux qui était suivi des festivités ordinaires dans le local
de la confrérie.
Un chef homme, nommé à vie et un doyen choisi annuellement
parmi les membres, étaient chargés des intérêts de la corporation.
Confrérie de la bonne Mort.
Cette confrérie fut érigée en 1710.
Confrérie du St. Rosaire.
La fête annuelle de cette confrérie se célèbre le premier dimanche
du mois d’octobre.
Le premier dimanche de chaque mois, les confrères escortent pro-
cessionellcinent la statue de la S"1 Vierge autour de l’église après la
grand’messe du dimanche.
Confrérie des S” Crispin et Crispinien.
Les marchands cordonniers honoraient comme patrons les Saints
Crispin et Crispinien, dont un tableau payé de leurs deniers repré-
sentait le martyre.
FELIX VAN NAEMEN.
Note sur les fouilles effectuées
à Thielrode, en janvier 1908 (a)
Lorsque nous avons fait connaître naguère (i) les découvertes
archéologiques faites dans les Briqueteries de Thielrode, nous avons
chaque fois formulé les plus expresses réserves quant à ce que nos
trouvailles ultérieures nous révéleraient. Nous sommes d’autant plus
heureux d'avoir fait ces réserves que les découvertes successives
viennent confirmer et corroborer nos affirmations antérieures, en tant
que celles-ci aient pu avoir un caractère hypothétique.
Disons d’abord que, dans une exploitation industrielle aussi vaste
et aussi étendue que les Briqueteries de Thielrode (30 hectares), l’on
ne peut songer à explorer systématiquement le terrain et qu’il faut
attendre patiemment le retour de chaque campagne hivernale de fouilles
industrielles. (I faut alors suivre celles-ci pas à pas et dès qu’un objet
quelconque est signalé dans le sous-sol , se rendre compte de sa
situation, de sa nature, de sa composition, de son orientation, etc.
Aussi me fais-je un vrai devoir de remercier ici une fois de plus
M. Victor Lapage, directeur des Briqueteries de Thielrode , qui depuis
la mise en train de son usine ne s’est jamais fait faute de nous
signaler immédiatement tout ce qui a été successivement mis au jour
dans l'exploitation des terrains de sa compagnie.
★
* *
C’est dans ces conditions que, le 17 janvier 1908, à midi et demi,
M. Lapage vint nous avertir qu’en dénudant une nouvelle banquette,
les terrassiers avaient effleuré, sans l’entamer en aucune façon, une
longue bande de cendres de bois, semblant contenir des poteries et
des objets en fer.
Nous nous empressâmes d’accompagner M. Lapage et à 1 i/* heure
nous nous trouvions déjà sur place.
(a) Reproduit du Bulletin de l’Académie Royale d’Archéologie de Belgique 1908.
(i) Ann. du Cercle archéologique du Pays de Waes, XXII, 307. — Bidletin de
l'Académie royale d' archéologie de Belgique, 1903, 3-i ss. — Ibidem, 1906, 219 ss.
— Annales de la Fédération archéologique et Historique de Belgique. XXe Congrès
(Session de Gand, 1907), tome II, 123 ss.
190
Le grand froid qui régnait à ce moment (-5°) et qui avait eu pour
conséquence la congélation à environ 0"'G0 de profondeur de toutes
les terres exposées directement au contact de l’atmosphère extérieure,
ne nous permit pas de penser un instant à commencer immédiatement
notre exploration.
Nous nous bornâmes à constater (pie la couche de cendres, d’épais-
seurs variables, avait une longueur de 2"‘41 , du S au N, sur une
largeur de l'”40 et se trouvait à 0"'80 de profondeur sous le niveau
actuel du sol, à une distance d’environ cent mètres au N.-E. du puits
romain, découvert en 1904, et qu’elle était située dans la parcelle
690, section A du cadastre de Thielrode.
Ce n’est (pie le 20 suivant (pie nous pûmes, à la suite du dégel,
entamer sérieusement nos travaux de fouille.
Nous commençâmes par mettre la couche de cendres à nu latérale-
ment et nous pûmes alors en dresser la coupe comme suit : (i)
A 2e fy
En commençant le déblaiement des cendres, par le haut, nous
pûmes constater qu’à la partie supérieure, une poutre de chêne forte-
ment calcinée, occupait toute la longueur du parallélogramme formé
par la couche de cendres trouvée. A cette poutre se rattachaient , de
chaque côté, diverses pièces de bois, qui y étaient jointes au moyen
de clous. Le tout représentait exactement une charpente , qui s’est
écroulée pendant un incendie; quant aux cendres proprement dites,
elles étaient fort grasses et nous semblent être des cendres de paille
ou de joncs.
Nous pûmes retirer des pièces de bois ô6 clous ou fragments de
clous, également calcinés. Une particularité à noter, c’est (pie ces
clous étaient creux. Est-ce un effet de la calcination? Ils sont carrés,
à tète ronde et plate, semblables à ceux retirés de la charpente du
puits en bois.
A la base de la couche de cendres, nous avons rencontré de
nombreux tessons de poteries (272) ; entre autres : le fond d’une
(i) Cliché de l'Académie Royale d’arclieologie de Belgique.
191
urnula, une partie de lagenu, un col de patina (circonférence l'"09o),
une patina de grande taille (diamètre 0,350, circonférence lm030,
épaisseur 0,012) dont la pâte est entremêlée de petits éclats de pierre
blanche, qui semble être du marbre. Cette patina pourra être
remontée entièrement , tous les tessons s’enchassant bien et formant
un tout; les autres poteries pourront être reconstituées partiellement.
Au fond de la grande excavation , la terre était calcinée. Était-ce
un foyer? On doit le supposer.
Nous n’avons trouvé aucune trace de substruction ou de dallage.
11 est à noter, qu’un dépôt de cendres identique fut découvert, le
26 mai 1899, dans la parcelle n° 196. Nous n’y avons relevé aucune
trace de charpente ou de toiture, nous y avons trouvé une grande
quantité de tegulœ et d 'imbrices, surtout des premières. Nous avons
supposé alors, que nous nous trouvions en présence des restes d’un
four de campagne.
Nous émettons encore aujourd’hui provisoirement la même hypothèse,
pour l’amas de cendres récemment trouvé. En elfet, l’exignilé et la
disposition des lieux, peut faire écarter l’hypothèse que nous nous
trouvons devant une ancienne habitation. Mais ce qui nous semble
inexplicable, c’est l’existence d’une charpente en bois au-dessus d’un
four. Ou était-ce un séchoir?
Nous n’osons proposer de solution même provisoire.
Ouoi qu’il en soit, nous croyons devoir signaler celte récente
trouvaille, nous réservant de conclure si des découvertes ultérieures
nous permettent un jour de le faire.
★
* ¥
Le 18 janvier 1908, on découvrit dans le Rupélien (R2c) à une
profondeur de 7 mètres, le squelette entier d’un fossile.
Nous n’avons pu ramener à la surface que les vertèbres au nombre
de 28 et un maxillaire. Toutes les côtes étaient brisées en morceaux
de grandeur différente, probablement par la bêche des terrassiers.
Tel que nous l’avons mesuré in situ, ce fossile avait une longueur
de lm41.
Ces ossements ne sont pas encore déterminés.
★
¥ ¥
Comme on le voit, les Briqueteries de Thielrode continuent à être
un champ d’explorations et de découvertes singulièrement fécond,
grâce au dévouement de leur zélé directeur, M. Victor Lapage.
9 février 1908.
G. WILLEMSEN.
0.65m
O 19
0 06
Note sur les fouilles effectuées
à Thielrode, le 14 mars 1908 (:,)
Le samedi 14 mars, les terrassiers mirent à découvert à 52 mètres
au N. du foyer découvert le 17 janvier précédent, et dans la même
parcelle (Son A, N° 090 du cadastre de Thielrode), un autre amas de
cendres, à la profondeur également de 0m80 sous le niveau du sol
actuel.
Le foyer découvert fut immédiatement exploré. Il avait, il la partie
supérieure, les dimensions suivantes : longueur lm75, largeur 0"'65.
Il était orienté de l'Est à l’Ouest, tandis que celui mis à nu le
17 janvier, l'était du Sud au Nord. Les cendres étaient aussi par-
tiellement de bois et partiellement de paille ou de joncs.
Lorsque toutes les cendres furent enlevées l’on put constater que
ce foyer était de forme concave , mesurant à l'Ouest une profondeur
de 0n”28 et remontait en pente douce vers l’Est.
Aucune trace de substruction ou de dallage n’a été découverte.
Au fond de l’excavation et à peu près vers le milieu l’on trouva
une urne complète, mais entièrement fendillée. Elle était couchée sur
le côté, quelques autres tessons furent aussi mis au jour.
Aucun objet métallique, clous ou autres, ne fut trouvé.
Notre confrère M. 1’. G. de Maesschalck (î) a bien voulu faire
un croquis du foyer dénudé et de 1’urne trouvée. Ce croquis , en
l’absence d’une vue photographique, impossible à prendre, vu la
disposition des lieux, donne une idée exacte de la réalité. (2)
(a) Reproduit du Bulletin de l’Académie Royale d’Archéologie de Belgique (1908).
(1) Nous lui réitérons nos bien vifs rcnierctincnts.
(4) Voir planche ci-contre (cliché de l’Académie Royale d'Archéologie de Belgique).
m
Un bulletin de ces constatations nous fut transmis le même jour
par M. Lapage, directeur des Briqueteries de Thielrode.
Le lundi, 16 mars, nous nous rendîmes sur place et nous pûmes
constater de visu la situation, l’orientation et la forme du foyer.
Quant aux autres détails, ils nous furent confirmés par Frans Stroobant
et Hippolyte Hofman, contremaîtres terrassiers de l’usine, qui avaient
coopéré au dépouillement du foyer. Nous ajoutons pleine foi à leurs
déclarations, d’autant plus que l’un d’eux, Hippolyte Hofman, a
assisté et aidé à toutes les fouilles pratiquées aux Briqueteries de
Thielrode, depuis l’existence de celles-ci, et que par là il a été mis
à même d’apprécier la nécessité de constatations sérieuses, exactes et
minutieuses.
L’urne avait été transportée dans les bureaux de la Direction et
laissée dans l’état dans lequel elle se trouvait au moment de sa
découverte.
Par suite du séjour à l’intérieur pendant un jour et demi les
déchirures s’étaient accentuées et quelques fragments du col s’étaient
détachés.
Cette urne a les dimensions suivantes d’après les mensurations que
nous en avons faites ce même 16 mars; Hauteur 0"'14, diamètre au
col 0m19, diamètre à la base 0m06, épaisseur de la pâte 0m007. Ce
vase est à large panse, le col est formé par un boudin, et un petit
boudin orne aussi la base.
Après ces mensurations nous avons procédé au dépouillement de
l’urne. Elle ne contient que des cendres fines et du sable. Par suite
de ce dépouillement même elle fut entièrement fragmentée. Nous
pourrons aisément la remonter et la reconstituer.
Ce vase n’a subi qu'une demi-cuisson et il a une couleur bleuâtre.
Les quelques autres tessons trouvés au même endroit sont de nature
identique; notamment un fond de poterie a une grande similitude
de dessin avec le fond de la poterie retrouvée en entier.
★
¥ ¥
Cette fois, nous croyons, vu la forme du foyer et la pauvreté du
mobilier, que nous nous trouvons bien devant un fond de cabane.
Et nous commençons même à croire que tous les foyers qui ont été
successivement mis au jour, sont les restes des habitations qui se
trouvaient autour du puits et de la briqueterie-tuilerie-poterie de
Thielrode.
.Mais cette fois aussi nous montrerons la même prudence que celle
que nous avons eue jusqu’à présent, et avant de conclure définitive-
19o
ment, nous attendrons que tout le plateau où se trouve la briqueterie
actuelle ait été dénudé et fouillé et que remplacement de chaque
découverte et de chaque foyer ait été exactement repéré sur le plan.
Mais dans l’intervalle, nous croyons qu’il est utile et même nécessaire
de signaler chaque trouvaille au fur et à mesure de sa mise au jour.
5 avril 1908.
G. WILLEMSEN.
PROCES-VERBAUX
ASSEMBLÉE GÉNÉRALE PUBLIQUE DU 24 JUIN 1907.
Présents : MM. Willemsen, Van Hooff, De Bock, Annaert, Van
Ilaelst, De Coek, De Decker, De Ryck, De Macssclialck, Van Naeinen,
Meert, Jos. Verwilghen, Dilis, N'oens, Puylaert, Verwilghen Jean, De
Windt, De Sutter, Donnet, Al pli . Verwilghen, Boëyé, Gasteel, Heyndrickx,
Geerts, Reynaert. La salle des mariages est en outre Bondée d’auditeurs.
Mr Willemsen, Président du Cercle, prend le premier la parole.
Dans son allocution il raconte l’origine et les divers épisodes du
désaccord, au point de vue économique, qui régna, depuis le commence-
ment du XVI* siècle, entre les habitants des villes de Flandre et
ceux du plat pays. Les premiers, voulaient garder le monopole du
travail industriel. A cette fin ils prirent successivement diverses
mesures pour défendre l’industrie des villes contre l’industrie nais-
sante des campagnes. Celle-ci pourtant finit par l’emporter; parce
que ses produits étaient conformes aux goûts de l’époque ; parce que
ceux fournis par l’industrie des x i I les étaient défectueux. Le gouver-
nement de Marie-Thèrese proclama partiellement la liberté de l’industrie
et du commerce et annihila, par diverses mesures, les privilèges
exhorbitants des corporations.
Mr Em. Dilis, ayant mis la main sur un récit contemporain, où se
trouve décrit le cortège, qui sortit à Tamise en 1733, pour célébrer
le millénaire de l’arrivée de S,c Amelberge en cette commune, fait
revivre cette originale cavalcade. Après en avoir indiqué les trois
parties, la première consacrée à la maison de Charlemagne, la deuxième
aux vertus de S,e Amelberge, la dernière à la maison d’Autriche, il
fait défiler devant les auditeurs les divers personnages, les groupes
et les chars, qui la composaient. On y voyait également une famille
de géants, une baleine, un dauphin, un gros esturgeon, un cheval-
marin, un chameau, etc., toutes étranges figures indispensables d’ailleurs
à nos antiques « ommegangen » flamands.
197
Le caractère intime et personnel, les moeurs et les habitudes du
Saint-Nicolasien à travers l'histoire, tel a été l’objet d’une troisième
causerie. Mr F. De Maesschalck avait pris cette tâche sur lui. A l'aide
d extraits puisés dans diflérents auteurs il retrace le portrait au moral
de 1 habitant du chef-lieu de notre région, aux différentes époques
de l’histoire. •
L'annonce, par le Président, de la récente trouvaille de plusieurs
iragmcnts de poteries romaines dans une briqueterie de Saint-Nicolas
et la réélection de MM. 4 an Hoof, De Cock et de Ryck, membres
sortants de la Commission Administrative du Cercle, clôturèrent la
séance.
LE SECRÉTAIRE, LE PRÉSIDBNT ,
JOS. REYXAERT. G. WILLEMSEN.
ASSEMBLÉE GÉNÉRALE DU *21 NOVEMBRE 1907.
Présents : MM. Willemsen, Van Hoolf, De Bock, Annaert, De Ryck,
De Cock, Dilis, De Maesschalck, Noens, De Windt, Bellemans, Poppe
Robert, Veile, Heyndrickx, Meskens, Reynaert.
Mr le Président Willemsen étudie, au début de la séance, les
nombreuses ordonnances, émises au XVIIe siècle par les Hauts-Echevins
de Waes, pour régler le commerce des denrées alimentaires. Ces
ordonnances prescrivent à ce sujet diverses mesures de surveillance
et de police. Elles se rapportent aux prix de vente de la bière, aux
boucheries, aux poissonneries, aux fourrages, aux meuneries, enfin
aux boulangeries. En parlant des mesures prises pour surveiller et
régler la vente du poisson, Mr Willemsen rappelle l'établissement de
la Minque, ou criée publique du poisson à Saint-Nicolas. Elle fut
établie le 8 Mars 1649. Comme ces ordonnances ne s'appliquent qu’à
un nombre restreint de denrées alimentaires, l’orateur en conclut
qu à cette époque beaucoup d'aliments n’étaient que peu connus au
Pays de Waes. D’autre part leur multiplication et les mesures édictées
contre les agents chargés de les appliquer, au cas où ils le feraient
avec négligence, prouvent que par la faute de ceux-ci le but des
ordonnances : la répression de la fraude dans la vente des denrées
alimentaires n'était pas obtenue parfaitement.
Le Chef-Collège du Pays de Waes, une juridiction qui jugeait en
198
appel les causes civiles et criminelles de la région, avait son local
propre à Saint-Nicolas. Le principal corps de bâtiment, le « Landhuis >
existe encore de nos jours.
Mr Dilis, à l'aide d'un inventaire dressé en 1788, décrit l'aspect
intérieur de l'ameublement des principales pièces de ce local. Il fait
connaître également l'argenterie et les objets les plus intéressants qui
s'y trouvaient autrefois.
Après la communication du travail de Mr Dilis, Mr le président
reprend la parole pour signaler de nombreuses et grosses fautes,
commises dans la décoration picturale de la salle où le conseil
communal de la ville tient ses séances. Dans le même genre d'idées
il parle de la restauration de l’ancienne prison communale, ou
« Cepiragie. » L'ancien cahier de charges, retrouvé par lui. montre
à l’évidence que certains details de cette restauration ne sont pas
conformes à l’état primitif du bâtiment.
LE SECRÉTAIRE, LE PRÉSIDENT ,
JOS. REYN'AERT , G. WILLEMSEN.
ASSEMBLEE GÉNÉRALE DU *6 MARS 1907.
Un grand nombre de Membres accompagnés de dames se pressent
dans la salle des mariages de l'Hôtel de Ville.
Mr Victor Fris, professeur à l’Athenée Royal de Gand avait choisi
comme sujet de sa conférence : l' Histoire du Pays de H’«« au XI Y*
siècle.
A larges traits Mr Fris expose que plusieurs auteurs ont déjà
effleuré la matière, mais la plupart des faits qu'ils relatent ne pré-
sentent aucune garantie historique, faute d'études préparatoires sudisantes
et faute de critique scientifique. Ces auteurs ne connaissaient pas le
milieu dans lequel se mouvaient les acteurs qu'ils ont mis en
scène, ni le mobile qui les faisait agir. Ils ignoraient aussi — et
on ne la connait encore que bien superficiellement — la situation
morale, matérielle, sociale et économique de la population wasienne
à celte époque, et le rôle qu'elle joua dans l'histoire générale de
comté de Flandre, dont elle relevait. On ne sait pas meme exactement
quand et comment cette union se produisit. L'orateur esquissa aussi
l'histoire du Pays de Waes au moyen âge, ainsi que la bibliographie
199
de cette histoire. I! termina en annonçant qu'il s'occupe de rédiger
cette histoire, et en promettant de la publier dans les Annales de
notre Compagnie.
Mr Willemseu, Président, remercie Mr Fris pour la superbe conférence
qu’il vient de donner et propose à l'Assemblée de nommer M. Fris
membre d'honneur de la société. Cette proposition est adoptée par
acclamation.
LE SECRÉTAIRE,
JOS. REYXAERT.
LE PRÉSIDENT,
G. WILLEMSEN.
INHOUD. — TABLE.
NOTITIEN EN VERHANDELINGEN. — NOTICES ET DISSERTATIONS.
PAGES.
Leden van den Kring van liet jaar 1907-1908 5
Verslag. — Rapport 1!
Epitaphier Wasien, par Mr Dilis 21
Sinte Amelbcrga's Ommegang te Temsehe in 1733, door Mr Ein. Dilis . . 97
Misccllanées, par M' G. Willemsen, président 117
Notes sur les confréries existant à l'Eglise primaire de St. Nicolas,
par Mr Félix Van Naemcu 107
Notes sur les fouilles effectuées à Thielrode en janvier et en mars
1908, par Mr G. Willemsen, président 189
Procès-Verbaux ... 196
FIN I)U TOME XXVI.